Ministerie van Buitenlandse Zaken

18-08-2008

Kamerbrief over moties met betrekking tot Irak

Uw Kamer nam op 3 juli jl. een tweetal moties aan met betrekking tot Irak. Over deze moties willen wij u graag nader informeren.

De motie Van Gennip, Voordewind, Van der Staaij en Van Dam, nr. 257 (23432), over het volgen van universitair onderwijs door christenen in Irak

In de motie wordt gesteld dat christenen in Irak worden uitgesloten van het volgen van hoger onderwijs en wordt de regering om die reden verzocht te onderzoeken of een bijdrage kan worden geleverd aan de oprichting van een soort van Vrije Universiteit in (Noord-)Irak. Tijdens het VAO van 3 juli jl. heeft minister Verhagen aangegeven bereid te zijn om na te gaan hoe het staat met de toegang tot hoger onderwijs voor christenen in Irak.

Uit navraag bij verschillende Iraakse bronnen, alsmede binnen de internationale gemeenschap in Bagdad, is niet gebleken dat christenen in Irak zouden worden uitgesloten van het volgen van hoger onderwijs. Dit geldt voor de Koerdische regio (KRG) als ook voor andere delen van Irak. Overigens vormt mogelijk meer in algemene zin de veiligheidssituatie in sommige steden, zoals in Mosul, een belemmering voor de toegankelijkheid van hoger onderwijs.

Voor de Nederlandse regering heeft de financiering van het hoger onderwijs bovendien geen prioriteit in de samenwerkingsrelatie met Irak. Dit lijkt meer op de weg te liggen van de Iraakse regering.

In het licht van het bovengenoemde achten wij een Nederlandse bijdrage aan de oprichting van een soort Vrije Universiteit in (Noord-)Irak niet opportuun.

De motie Voordewind, Van Gennip, Van der Staaij en Van Dam, nr. 258 (23432), over ontheemden in de Ninive-vlakte

Het Nederlandse humanitaire beleid is erop gericht om zoveel mogelijk ongeoormerkt bij te dragen aan humanitaire noodsituaties om uitvoerende organisaties de nodige flexibiliteit te geven om fondsen daar in te zetten waar de nood het hoogst is.

Wat betreft de Nederlandse humanitaire hulp aan Iraakse vluchtelingen en ontheemden, heeft Minister Koenders in zijn recente brief van 3 april jl. de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van het amendement Van der Staaij om Euro 6 miljoen te besteden aan humanitaire hulp voor Iraakse ontheemden in met name Noord-Irak. Voor Nederland is de VN de belangrijkste samenwerkingspartner in Irak. Het CAP (Consolidated Appeal Process) van de VN voor Irak is de basis voor de besteding van deze Euro 6 miljoen. Het CAP bundelt alle afzonderlijke noodhulp-appeals van onder andere de VN-organisaties. Er is besloten Euro 4 miljoen bij te dragen aan een 'appeal' van UNICEF (programma IMPACT), en om met Euro 2 miljoen bij te dragen aan het 'appeal' van WHO, gericht op mentale en psychosociale gezondheidszorg. Deze programma's van UNICEF en WHO richten zich met name op Noord-Irak.

Voorts zal Nederland dit jaar UNHCR met Euro 2 miljoen ondersteunen voor de opvang van Iraakse vluchtelingen in Syrië.

Ook via onze niet-geoormerkte bijdragen aan organisaties als bijvoorbeeld het ICRC of het VN-Central Emergency Response Fund (CERF) draagt Nederland bij aan de concrete hulpverlening aan Iraakse ontheemden en vluchtelingen in de buurlanden. Uit de Nederlandse bijdrage dit jaar aan het CERF van Euro 40 miljoen zal bijvoorbeeld naar verwachting Euro 6,6 miljoen ten goede komen aan ontheemden in Irak en Euro 5 miljoen aan Iraakse vluchtelingen in Syrië.

In de betrokken motie wordt de regering gevraagd middelen vrij te maken voor de ontheemden op de Nineveh-vlakte in Noord-Irak. Tijdens het VAO van 3 juli jl. heeft minister Verhagen aangegeven bereid te zijn om te kijken naar de mogelijkheid extra aandacht te vragen voor ontheemden op de Nineveh-vlakte, maar dat de regering het ongewenst acht om de humanitaire hulpverlening te differenti ëren naar religie.

Naar aanleiding van de motie is contact opgenomen met UNICEF en WHO aan wie de besteding van de bovengenoemde Euro 6 miljoen uit hoofde van het amendement van der Staaij is toevertrouwd. Hen is de zorg van de Kamer rond de situatie in Noord-Irak en meer specifiek in de Nineveh-vlakte toegelicht. UNICEF en WHO hebben aangegeven om binnen de kaders van het programma de nodige aandacht te zullen besteden aan hulpverlening in Noord-Irak en in de Nineveh-vlakte.

Het programma IMPACT van UNICEF is in Irak actief in 4 sectoren:

Circa 25% van deze middelen wordt ingezet in het zuiden van Irak, waar de noden het hoogst zijn. Circa 75% wordt ingezet in de zwaarst getroffen gebieden in Noord-Irak. Deze fondsen worden door UNICEF naar bevolkingsaantal over de vijf noordelijke provincies (Nineveh-vlakte, Kirkuk, Sulaimaniya, Dohuk en Erbil) verdeeld. Dit betekent dat naar verwachting ongeveer 20% van deze middelen ten goede zal komen aan humanitaire doelen op de Nineveh-vlakte.

De bijdrage aan WHO is bestemd voor mentale en psychosociale gezondheidshulp voor slachtoffers van geweld en voor kwetsbare gemeenschappen. Hierbij zal het accent liggen op meisjes en vrouwen in zwaar getroffen gebieden. Circa 15% van dit programma van WHO wordt besteed aan capaciteitsopbouw en uitgevoerd in geheel Irak. Voor mentale en psychosociale gezondheidshulp wordt circa 70% uitgevoerd in de Koerdische regio in Noord-Irak en circa 15% in de Nineveh-vlakte in Noord-Irak.

De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen

De minister voor Ontwikkelingssamenwerking,
Drs. A.G. Koenders