De Nederlandse Bank


Coulance in handhaving nieuwe bepalingen WWFT

Nieuwsbericht

19 augustus 2008

De Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank, het Bureau Financieel Toezicht en de Belastingdienst Holland Midden (verder: de gezamenlijke toezichthouders) op de financiële sector kondigen aan dat zij, tot uiterlijk 1 januari 2009, coulance zullen betrachten bij de handhaving van de uit de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (WWFT) voortvloeiende regels inzake de nieuwe bepalingen uit de WWFT.

Voorwaarde hierbij is dat de instellingen er alles aan doen om zo spoedig mogelijk na 1 augustus 2008, maar uiterlijk 1 januari 2009 aan de desbetreffende regels voldoen. De coulance ziet niet op de verplichtingen uit de Wet identificatie bij dienstverlening (Wid) en de Wet Melding ongebruikelijke transacties (Wet Mot) voor zover deze ongewijzigd zijn overgenomen in de WWFT. De versoepelingen die de WWFT introduceert voor de instellingen (o.a. tijdstip van identificeren, identificatie van binnenlandse en buitenlandse rechtspersonen) zijn uiteraard direct van toepassing.

De WWFT is op 1 augustus 2008 in werking getreden (Stb. 2008, 303). Deze vervangt de Wet Wid en de Wet Mot. De meeste bepalingen zoals die golden voor de Wid en de Wet Mot, zijn teruggekeerd in de WWFT.

Maar de WWFT brengt ook nieuwe bepalingen met zich mee. De nieuwe bepalingen zien op het cliëntenonderzoek dat op basis van een risicogeoriënteerde benadering wordt uitgevoerd, waarbij instellingen onder andere de verplichting hebben om de uiteindelijke belanghebbende te identificeren en extra maatregelen te nemen bij zogenoemde 'politiek prominente personen' en in andere gevallen waarin er een verhoogd risico bestaat op witwassen of financieren van terrorisme. Hierbij wordt opgemerkt dat een aantal van deze nieuwe verplichtingen al langere tijd is opgenomen in de Wet op het financieel toezicht, de Wet inzake de geldtransactiekantoren, en de Wet toezicht trustkantoren.

De gezamenlijke toezichthouders zijn op de hoogte van de mogelijke problemen die de instellingen, voor zover deze bepalingen voor hen van toepassing zijn, ondervinden bij de tijdige implementatie van deze nieuwe bepalingen in hun bedrijfsvoering. Een coulanceperiode achten de gezamenlijke toezichthouders daarom opportuun.