College van Beroep voor het bedrijfsleven

Om van uitwonend of thuiswonend te kunnen spreken is doorslaggevend of de student woont op het adres van zijn ouders.

Betrokkene ontvangt een beurs voor een thuiswonende, maar hij stelt dat hij uitwonend is. Hij heeft erop gewezen dat zijn vader eigenaar is van een camping, op het adres van de camping woonachtig is, dat de camping slechts één adres heeft en dat hij op deze camping een bungalow van zijn vader huurt.
Tussen partijen is niet in geschil dat er geen verschil bestaat tussen het adres van betrokkene en het adres van zijn vader. Naar het oordeel van de Raad biedt, nu van een verschil in adres tussen betrokkene en zijn vader geen sprake is, artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 geen ruimte om tot een ander oordeel te komen dan dat betrokkene moet worden aangemerkt als een thuiswonende studerende. Voor het toekennen van betekenis aan de feitelijke woonsituatie biedt artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 geen ruimte. De in artikel 1.1. eerste lid, van de Wsf 2000 opgenomen regeling heeft mede tot doel op eenvoudige wijze te kunnen vaststellen of een studerende thuiswonend is. Het gevolg van de door de wetgever gekozen regeling is dat nuances als thans in geding niet relevant zijn bij de beantwoording van de vraag of betrokkene als uit- of thuiswonende studerende dient te worden aangemerkt. Nu onverkorte toepassing van het aan de orde zijnde wettelijk voorschrift in overeenstemming is te achten met hetgeen door de wetgever is beoogd, kan reeds hierom van toepassing van de hardheidsclausule geen sprake zijn.

LJ Nummer:

BD9728

Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 20 augustus 2008