ChristenUnie
`Recht en duidelijkheid voor verdachte vluchtelingen'
`Recht en duidelijkheid voor verdachte vluchtelingen'
maandag 25 augustus 2008 14:51 Nederland moet duidelijkheid scheppen
over vluchtelingen die van oorlogsmisdaden worden verdacht, en alles
in het werk stellen om hen zo nodig te laten berechten. De
asielaanvraag van hun eventuele gezinsleden moeten op eigen gronden
beoordeeld worden. Dat zijn enkele van de aanbevelingen uit de notitie
`Duidelijkheid en onderscheid' die de ChristenUnie-fractie in de
Tweede Kamer vandaag publiceert.
Na het voorspoedig en succesvol verlenen van het `generaal pardon'
voor asielzoekers die al jarenlang in Nederland verblijven, klemt des
temeer de situatie van vluchtelingen in Nederland op wie de verdenking
rust dat zij een oorlogsmisdrijf of misdrijven tegen de menselijkheid
hebben gepleegd. Zij vallen onder artikel 1F van het
Vluchtelingenverdrag van Genève. In Nederland gaat het hoofdzakelijk
om Afghaanse mannen die voor de Taliban gevlucht zijn, maar ervan
verdacht worden dat ze zich eerder onder het communistische regime
(1978 - '92) schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdrijven.
De categorische verdenking tegen de Afghanen berust op een
`ambtsbericht' van het ministerie van Buitenlandse Zaken uit februari
2000, waarin staat dat álle officieren en onderofficieren van de
Afghaanse veiligheidsdiensten bij toerbeurt betrokken zijn geweest bij
het arresteren, ondervragen, martelen en soms executeren van
verdachten. Dit ambtsbericht is echter geschreven ten tijde van het
Talibanregime, en inmiddels is er twijfel gerezen over de conclusies.
De ChristenUnie vraagt daarom nieuw onderzoek en een geactualiseerd
ambtsbericht over de geschiedenis in Afghanistan. Verder moet de
aanvraag van vluchtelingen meer op individuele gronden getoetst
worden, zodat niet op iedere Afghaan de `omgekeerde bewijslast' rust
om zijn onschuld aan te tonen.
Voor vluchtelingen die terecht van oorlogsmisdrijven verdacht worden,
wil de ChristenUnie dat alles in het werk gesteld wordt om hen
strafrechtelijk te vervolgen en te berechten. Eerst door hun land van
herkomst, vervolgens door Nederland, ten slotte door het
Internationaal Strafhof. Totdat het strafrechtelijk traject is
afgerond, zouden deze vluchtelingen niet ongewenst moeten worden
verklaard. Na vervolging daarentegen moet uitzetting de hoogste
prioriteit krijgen.
Bijzondere aandacht vraagt de ChristenUnie voor de `1F'ers' op wie
artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van
de Mens en de fundamentele vrijheiden (art. 3 EVRM) van toepassing is.
Zij mogen niet teruggestuurd worden naar eigen land, omdat zij gevaar
lopen te worden onderworpen aan foltering of onmenselijke of
vernederende behandeling. De ChristenUnie vindt dat deze vluchtelingen
niet `ongewenst' kunnen worden verklaard; ze kunnen immers geen kant
op. Voor hen - en voor 1F'ers die op een rechtszaak wachten - bepleit
de ChristenUnie een opvangregeling met `bed, bad en brood'.
Als verdachte vluchtelingen langer dan tien jaar in Nederland
verblijven, moet worden overwogen of het nog te rechtvaardigen is hen
een verblijfsvergunning te onthouden. Ook na het verlenen daarvan
blijft het immers mogelijk om op basis van nieuwe feiten alsnog tot
strafrechtelijke vervolging over te gaan.
De ChristenUnie vraagt voorts om meer (Europese) druk op Afghanistan
om z'n eigen onderdanen terug te laten keren. Ook zou Afghanistan
gewezen moeten worden op z'n verantwoordelijkheid om misdrijven uit
het verleden te vervolgen en te berechten.