Vlaamse Overheid
Landen
Romeinen lokten monniksgieren naar Lage Landen
Vlaamse overheid
dinsdag 26 augustus 2008
Twee monniksgieren die zijn opgekweekt in dierenpark Planckendael,
werden op 1 augustus uitgezet in hun natuurlijke biotoop, de Gorges du
Verdon in Zuid-Frankrijk. Zo'n tweeduizend jaar geleden ging de reis
echter de andere kant uit. De gieren trokken toen meer dan eens vanuit
het zuiden naar de Lage Landen. Dat wordt aangetoond door onderzoek
van het Vlaams Instituut voor het Onroerend Erfgoed (VIOE) en de Vrije
Universiteit Amsterdam (VU).
Het archeologisch onderzoek naar de monniksgier is een project van de
archeozoölogen Maaike Groot (VU) en Anton Ervynck (VIOE). Ze
onderzochten de gierenbotten uit recentelijk opgegraven Romeinse
vindplaatsen in Vlaanderen en Nederland. Opvallend is dat de vogel
gevonden werd in vijf Romeinse nederzettingen (Oudenburg, Tienen,
Tongeren, Tiel en Valkenburg), maar nog nooit is opgedoken in oudere,
prehistorische vindplaatsen, en evenmin in jongere, middeleeuwse tot
recente sites.
Monniksgieren (Aegypius monachus) zijn de grootste vogels in Europa;
de vleugeltippen liggen tot 3 meter uit elkaar. Hun verenkleed is
grauw, wat aan een monnikspij doet denken. De dieren verkiezen een
open terrein: steppe, graslanden en berggebieden. Ze nestelen in bomen
of op steile rotsen. Normaal houden ze niet van natte landschappen of
van plekken waar veel mensen komen. Met hun zuiderse temperament
bezoeken ze dan ook slechts uitzonderlijk de Lage Landen. Sinds 1800
zijn er maar drie meldingen van monniksgieren. Ze zijn nog nooit in
België opgedoken, maar wel in Nederland, meer bepaald in 1948, 2000 en
2005. Het gaat steeds om zwervers, op zoek naar avontuur en vooral
naar voedsel. Dergelijk gedrag is ook bekend van een andere soort, de
vale gier (Gyps fulvus), die de laatste jaren vanuit de Pyreneeën
uitzwermt om bij ons in de krant te komen. De laatste bezoekende
monniksgier verbleef in 2005 enkele maanden in de Oostvaardersplassen
in Flevoland. Carmen, zoals het dier door natuurliefhebbers en de pers
werd gedoopt, werd een echte BN (Bekende Nederlander), tot zij
jammerlijk aan haar eind kwam door tegen een trein te vliegen.
De recente sporadische visites tonen aan dat monniksgieren
daadwerkelijk in onze contreien kunnen opduiken, maar waarom deden ze
dat precies in de Romeinse tijd zo vaak?
Het was toen gemiddeld iets warmer dan daarvoor of daarna. De thermiek
kon de zuiderse bezoekers op zweefvlucht tot bij ons brengen. Maar ook
in dat geval moeten de passerende monniksgieren een goede reden hebben
gehad om voet aan de grond te zetten.
De verklaring kan gevonden worden in de aard van de Romeinse
samenleving. Net als de onze was dat een echte consumptiemaatschappij,
met een grootschalig verbruik en een goed georganiseerde
afvalverwerking. Dat is duidelijk te merken aan de resten van
omvangrijke stortplaatsen die archeologen vonden rond de dichtbevolkte
Romeinse agglomeraties. Daar werd ook flink wat slachtafval gedumpt.
Die stapels van grote knoken, vooral van runderen, waar nog resten
vlees aan zaten, moeten een festijn geweest zijn voor een monniksgier.
De soort is tenslotte een aaseter die leeft van de kadavers van
middelgrote tot grote zoogdieren.
In de prehistorie en de middeleeuwen verliep de afvalverwerking
kleinschaliger en meer verspreid. Dat kan de afwezigheid van de
monniksgier buiten de Romeinse tijd verklaren. Tegelijk illustreren de
vondsten dat roofvogels en gieren goed kunnen gebruikmaken van
menselijke afvalproblemen. Op open storten over de hele wereld
verblijven grote groepen van vliegende aaseters. Zouden we bij ons ook
niet beter een dergelijk systeem van afvaldumping opnieuw invoeren, om
zo de monniksgier terug te krijgen?
Voor meer persinformatie kunt u terecht bij:
Mevr. Barbara Daveloose, pr-verantwoordelijke , Vlaams Instituut voor
het Onroerend Erfgoed
Tel: 02 553 16 62
Fax: 02 553 16 50
Email: barbara.daveloose@rwo.vlaanderen.be