Kamerbrief inzake de toestand van een aantal met name genoemde
mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Iran, Syrië en Egypte
26-08-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Graag bied ik u mijn reactie aan op de vragen van het lid Van Gennip
over de toestand van een aantal met name genoemde
mensenrechtenorganisaties en
-verdedigers in Iran, Syrië en Egypte, gesteld tijdens het Algemeen
Overleg van 1 juli 2008 met de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
over het Midden-Oosten.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs M. J. M. Verhagen
Iran
De regering deelt de zorgen die werden geuit tijdens het Algemeen
Overleg d.d. 1 juli jl. over het lot van mensenrechtenverdedigers in
Iran. Nederland en de EU hebben bij Iran consequent en meermalen
aangedrongen de rechten van onder meer arbeidsactivisten,
vakbondsleden, journalisten en vrouwenactivisten te respecteren, onder
verwijzing naar bepalingen uit onder meer het Internationaal Verdrag
inzake Burgerrechten en Politieke Rechten, het Internationaal Verdrag
inzake Economische, Sociale en Culturele Rechten, het VN-verdrag tegen
Foltering en andere Wrede, Onmenselijke of Onterende Behandeling of
Bestraffing en de VN-Verklaring over Mensenrechtenverdedigers.
Het EU-voorzitterschap heeft -ook in de achterliggende maanden- mede
op Nederlands initiatief bij de Iraanse autoriteiten diverse malen
specifieke zorgen geuit over de arrestaties, veroordelingen, detentie
en behandeling van verscheidene mensenrechtenverdedigers, zoals de
prominente mensenrechtenactivist Emadeddin Baghi en de vakbondsleider
Mansour Ossanlou. Iran is daarbij opgeroepen betrokkenen vrij te laten
en de nodige medische zorg te verlenen. Beide heren hebben te kampen
met verschillende gezondheidsklachten waaronder hartproblemen. In het
geval van de heer Baghi zijn eveneens door middel van een
EU-voorzitterschapsverklaring van 28 januari jl. zorgen geuit over
zijn gezondheidssituatie. De arrestatie en veroordeling van de
voorvechtster van vrouwenrechten in Iran, Delaram Ali is eveneens
diverse malen door het EU-voorzitterschap bij de Iraanse autoriteiten
opgebracht. Iran is daarbij gewezen op zijn internationale
verplichtingen en verzocht de buitenproportionele veroordeling van 39
maanden gevangenisstraf en 10 zweepslagen niet uit te voeren.
Ook heeft de EU mede op aandringen van Nederland tijdens de achtste
reguliere zitting van de VN-mensenrechtenraad van 2 tot 18 juni jl.
aandacht gevraagd voor de verontrustende mensenrechtensituatie in
Iran. De mensenrechtensituatie vormt eveneens veelvuldig onderdeel van
bilaterale gesprekken met Iraanse autoriteiten. Zelf heb ik in het
gesprek met de Iraanse onderminister van Buitenlandse Zaken Safari op
11 maart 2008 van de zijde van de regering de zorgen uiteengezet met
betrekking tot de mensenrechtensituatie in Iran.
Tot op heden is met betrekking tot genoemde zaken geen bevredigend
antwoord van de Iraanse autoriteiten ontvangen. De regering blijft
deze zaken en de algemene mensenrechtensituatie in Iran nauwlettend
volgen en zal Iran zo lang als nodig in VN-kader, EU-verband en
bilateraal blijven wijzen op zijn verantwoordelijkheden met betrekking
tot het handhaven van mensenrechten.
Voor de situatie van de heer Al Mansouri verwijs ik naar mijn brief
van 9 juni jl. (Kamerstuknummer 2669, Vergaderjaar 2007 - 2008). Zijn
situatie wordt, zowel bilateraal als in EU-verband, herhaaldelijk in
gesprekken met de Iraanse autoriteiten onder de aandacht gebracht. Dit
geschiedde meest recentelijk nog eind juli en begin augustus door onze
ambassadeur in Teheran.
Syrië
Ook in Syrië blijft de mensenrechtensituatie onverminderd zorgelijk.
De Nederlandse regering en de EU partners zullen bij de Syrische
autoriteiten blijven aandringen op het nakomen van internationale
afspraken op het gebied van de mensenrechten. De mensenrechtensituatie
in Syrië is in het afgelopen jaar verder verslechterd. De Syrische
autoriteiten maken gebruik van de sinds 1963 bestaande noodtoestand om
hard in te grijpen bij elke poging van Syriërs of Syrische
organisaties om de mensenrechtensituatie in hun land aan de kaak te
stellen. Vaak leidt dit tot oneerlijke processen en lange
gevangenisstraffen. In EU-verband en in bilaterale contacten is onze
zorg over deze situatie naar voren gebracht, zoals in EU-demarche
tegen de arrestatie van leden van de op 1 december 2007 opgerichte
Nationale Raad voor de Damascus Verklaring. De Damascus Verklaring -
die dateert uit 2005 - roept de Syrische autoriteiten en de bevolking
op tot verandering van de bestaande samenleving in een democratische
rechtstaat, die de mensenrechten respecteert en religieuze en etnische
minderheden gelijkwaardig behandelt. Ook in de bilaterale contacten
zoals tijdens mijn bezoek in januari 2008 is respect voor de
mensenrechten een belangrijk gespreksonderwerp.
Zoals ik eerder antwoordde op vragen van het lid Van Gennip over
Mohammed Badie Dak al Bab (kamerstuk nr. 2538, vergaderjaar 2007-2008)
werd hij beschuldigd van het ondermijnen van het aanzien van de staat.
Betrokkene had op de website van NOHR een artikel geplaatst getiteld
"Damascus, hoofdstad van de Arabisch cultuur", waarin hij de
mensenrechtensituatie in Syrië hekelde. Sinds 2 maart jl. is hij in
detentie in Adra, een voorstad van Damascus en inmiddels is hij op 30
juni jl. door het militair tribunaal te Damascus tot 6 maanden
celstraf veroordeeld. Dak al Bab heeft in de periode 2000-2005
eveneens gedetineerd gezeten op beschuldiging van lidmaatschap van de
in Syrië verboden Moslimbroederschap. Hij was, na terugkeer van een
verblijf in Saoedi-Arabië, aangehouden en door een militair tribunaal,
zonder eerlijke rechtsgang, tot 15 jaar detentie veroordeeld. Hij zat
toentertijd vast in de militaire gevangenis te Seydnaya. In 2005 kwam
hij vrij bij een presidentiële amnestie.
Anwar Bunni, advocaat, was jarenlang woordvoerder van de
mensenrechtenbeweging in Syrië. Hij was directeur van een door de
Europese Commissie medegefinancierd trainingcentrum voor het
maatschappelijk middenveld. Dit centrum werd begin 2006 kort na de
opening gesloten op last van de Syrische overheid. Hij werd
gearresteerd in mei 2006 en zit eveneens vast in de Adra gevangenis te
Damascus. Bunni werd in staat van beschuldiging gesteld wegens drie
aanklachten:
1. mede-ondertekening van de Damascus-Beiroet verklaring, waarin
wordt opgeroepen tot normalisering van de betrekking tussen Syrië
en Libanon;
2. verspreiden van valse informatie en leugens ten nadele van de
staat. Hij had zich in het openbaar uitgelaten over de dood van
een politieke gevangene Mohamad Shaher Heisah die in de Seydnaya
gevangenis overleed, mogelijk als gevolg van martelingen;
3. lid zijn van een verboden organisatie (trainingcentrum voor het
maatschappelijk middenveld).
Bunni werd op 24 april 2007 tot 5 jaar detentie veroordeeld wegens het
verspreiden van valse informatie (aanklacht b) en het betalen van een
boete van omgerekend USD 2.000 wegens het zonder toestemming van het
Ministerie van Sociale Zaken en Arbeid opzetten van bovengenoemd
trainingscentrum. Bunni's vrouw, in overheidsdienst bij het ministerie
van Transport, werd kort daarna- zonder opgaaf van reden- ontslagen.
Op 10 april 2008 kreeg Bunni de Frontline Award for Human Rights
Defenders at risk. Frontline is een in 2001 opgerichte NGO die zich
inzet voor mensenrechtenverdedigers. Mevrouw Bunni slaagde erin naar
Dublin te reizen om de prijs namens haar man in ontvangst te nemen.
Het is duidelijk dat bovenstaande gevallen illustreren hoe zorgwekkend
de mensenrechtensituatie in Syrië is. Voor mij is dat reden te meer om
met de middelen die mij ter beschikking staan zowel bilateraal als met
onze Europese en andere partners aandacht te blijven vragen voor deze
situatie. Mensen en organisaties die zich inzetten onder vaak
moeilijke en soms onmogelijke situaties om de mensenrechten te
bevorderen verdienen onze steun.
Egypte
Zoals ik in de brief aan uw Kamer voorafgaand aan het Algemeen Overleg
over het Midden-Oosten (Kamerstuk 23432, nr. 260) heb bericht, heeft
de regering haar zorgen uitgesproken over de verlenging van de
noodtoestand in Egypte. De Egyptisch autoriteiten hebben laten weten
dat de noodtoestand pas wordt opgeheven zodra nieuwe
anti-terrorismewetgeving is ingevoerd. De Egyptische autoriteiten
hebben zich uitgesproken voor hervormingen op politiek en economisch
terrein, zoals verwoord in de regeringsverklaring van de regering
Mubarak. Nederland steunt deze noodzakelijke hervormingen en zal de
Egyptische regering bij voorkomende gelegenheden herinneren aan haar
eigen doelstellingen.
Over de stand van zaken rond Egyptische organisatie Association for
Human Rights and Legal Aid (AHRLA)', kan ik u berichten dat deze
organisatie vorig jaar september door de autoriteiten gesloten is. De
bezittingen van de organisatie (computers, meubels, volledige
administratie en financiën) werden geconfisqueerd op basis van het
feit dat zij (zoals zoveel NGO's) niet formeel geregistreerd was als
NGO en geen formele toestemming had fondsen van buitenlandse donoren
te ontvangen.
AHRLA vecht de sluiting en confiscatie aan bij het Administratieve
Hof; de uitspraak wordt op 4 september verwacht. Bij navraag heeft de
staf van AHRLA laten weten een goede kans van slagen te hebben.
Ondertussen werkt de staf van AHRLA gewoon door onder een iets andere
naam en geregistreerd als bedrijf (advocatenkantoor). Dit is gangbare
praktijk in Egypte vanwege de lange en moeizame procedures voor
registratie, vooral voor NGO's die zich met mensenrechten bezighouden.
Uiteraard zijn juist die organisaties kwetsbaar indien ze als bedrijf
politieke activiteiten ontplooien.
Ondanks de positieve voornemens van de Egyptische regering op het
gebied van democratisering blijf ik de situatie met aandacht volgen.
Het is zorgwekkend dat de Egyptische regering heeft besloten de
noodtoestand te verlengen. Met alle begrip voor de Egyptische zorgen
over radicalisering en extremisme, mag dit nooit een argument zijn om
verdere democratisering en eerbied voor de mensenrechten ter zijde te
schuiven. Ik zal hiervoor aandacht blijven vragen bij de Egyptische
autoriteiten.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken