Rijksuniversiteit Groningen

Residentiële jeugdzorg beter dan gedacht

Datum: 26 augustus 2008

Residentiële jeugdzorg heeft in Nederland en daarbuiten een slechte naam. Jongeren met gedragsproblemen uit huis plaatsen zou ineffectief zijn. Sterker nog, er wordt wel beweerd dat jongeren vaak slechter uit het residentiële zorgtraject komen dan hoe ze erin gingen. Maar in hoeverre is dit waar en niet meer dan een kwestie van negatieve beeldvorming, vroegen Erik Knorth, hoogleraar Orthopedagogiek en promotieonderzoeker Annemiek Harder zich af. Is het echt zo slecht gesteld met de residentiële jeugdzorg? Nee, ontdekten zij. Een aantal jongeren heeft wel degelijk baat bij deze vorm van jeugdzorg.

'De afgelopen twintig jaar is in Nederland de nadruk steeds meer komen te liggen op ambulante jeugdzorg', aldus Knorth. 'Jongeren met ernstige problemen worden niet uit huis geplaatst, maar krijgen zoveel mogelijk hulp in de eigen leefsituatie. Dit is het zogenaamde zo-zo-zo beleid. Hulpverlening dient zo licht mogelijk van aard, zo dicht mogelijk bij huis en zo kort mogelijk van duur te zijn.' Daarbij denk je niet meteen aan een verblijf in een residentiële leefgroep.

Positief resultaat

Om in kaart te brengen of uitkomsten van residentiële jeugdzorg inderdaad zo minimaal (of zelfs negatief) zijn, voerden Knorth en Harder een zogeheten meta-analyse uit: een overzicht van onderzoeken naar residentiële zorg in binnen- en buitenland. Hieruit blijkt dat de uitkomsten over het algemeen positief zijn. In tegenstelling tot wat nogal eens wordt gedacht treedt er vaak enige verbetering op in de aanwezige problematiek. 'Een uitkomst die zeker van belang is in het licht van de beeldvorming rond deze manier van zorg', vindt Knorth.

Breder perspectief

Een nadeel dat de residentiële jeugdzorg vaak voorgehouden wordt is dat de kosten hoog zijn en het rendement te laag. 'Maar het is de vraag of dit ook opgaat voor de lange termijn', meent Knorth. 'De resultaten van verschillende vormen van jeugdhulpverlening moeten in een breder perspectief bekeken worden. Dus jongeren niet slechts een half jaar of een jaar volgen, maar ook kijken hoe ze zich op langere termijn ontwikkelen. Als iemand op zijn veertiende terecht komt in de jeugdhulpverlening wil ik graag weten hoe het met die persoon gaat op zijn 21ste. En ook hoe het gaat als hij 25 jaar is. Maar daar is helaas vrijwel geen onderzoek naar gedaan.'

Plek in zorgketen

'Er is een aantal studies gedaan die aanwijzen dat jongeren na vertrek uit de zorg opnieuw kunnen vervallen in ongewenst gedrag. Ze zouden daarom blijvend aandacht moeten krijgen; zorg en nazorg blijven leveren', stelt Harder. Ook Knorth meent dat Nederland in dit opzicht nog veel te doen staat: 'Residentiële zorg moet een onderdeel vormen van een zorgketen. Je kunt jongeren niet zomaar in het diepe laten vallen wanneer ze een tehuis verlaten.'

Veel potentie

Knorth: 'Binnen de jeugdzorg wordt de residentiële opvang wel eens aangeduid als 'vuilnisvat'. Hulpverleners in deze instellingen krijgen de moeilijkste kinderen onder hun hoede, zonder dat ze erkenning krijgen voor hun werk.' Harder: 'Toch heeft de residentiële jeugdzorg veel potentie, maar dit komt nog te weinig tot uiting.'

Intensieve begeleiding

Een belangrijk voordeel van residentiële jeugdzorg is de kans om de kinderen echt 'te pakken' te krijgen, stelt Harder. 'Je krijgt echt de mogelijkheid om ze intensief te begeleiden.' Daarbij is de thuissituatie van probleemjongeren in veel gevallen flink ontregeld. Toch hebben ouders in 99 procent van de gevallen het beste met hun kinderen voor, maar na een jarenlange worsteling zijn ook zij vaak moegestreden. Een uithuisplaatsing kan dan niet alleen een opluchting betekenen voor de ouders, maar ook voor het kind zelf. Die kan dankzij zo'n tijdelijk verblijf in een residentiële instelling, met een mentor of groepsleider waaraan hij of zij zich kan optrekken, zien dat het ook anders kan.

Curriculum Vitae

Erik Knorth (Oosterbeek, 1951) behaalde zijn kandidaats psychologie in Groningen en zijn doctoraal in Utrecht. In 1987 promoveerde hij in Leiden op het proefschrift Opname op maat. Een verkennend onderzoek naar de intakeprocedure als begin van residentiële jeugdhulpverlening. Vanaf 1983 was hij universitair docent en vanaf 1995 universitair hoofddocent te Leiden, waarvoor hij doctoraal en postdoctoraal onderwijs gaf. Vanaf 2004 is hij als hoogleraar Orthopedagogiek werkzaam binnen de Groningse universiteit. Verder is Knorth onder meer lid van de executive board van de European Scientific Association on Residential and Foster Care en van een aantal nationale en internationale wetenschappelijke en beroepsverenigingen.

Annemiek Harder (Hengelo (O), 1982) is als promotieonderzoeker verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). In 2005 is zij als psycholoog afgestudeerd aan de RUG. Eind 2004 is ze begonnen bij de afdeling Orthopedagogiek met het onderzoeksproject 'Residentiële jeugdzorg in de Schijnwerpers'. In november 2006 is die studie - die samen met Erik Knorth en Tjalling Zandberg is uitgevoerd - afgerond in de vorm van een boek met de titel: 'Residentiële jeugdzorg in beeld'. Verder heeft ze in 2006 een bijdrage geleverd aan een ZonMw programmeringstudie over jeugdzorg die in samenwerking met het Nederlands JeugdInstituut (NJI) is uitgevoerd.

Informatie

Prof. dr. E.J. Knorth.

Drs. A.T. Harder

Telefoon journalisten: (050) 363 4444