Kamerbrief inzake een appreciatie van de plannen van het Franse
EU-voorzitterschap voor de Europese veiligheid en defensie
28-08-2008 | Kamerstuk | Nederlands Ministerie van Buitenlandse Zaken
Onderwerp: Uw verzoek om een appreciatie van de plannen van het Franse
EU-voorzitterschap voor de Europese veiligheid en defensie
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken van 16 juni 2008 met kenmerk
08-DEF-B-101 inzake een appreciatie van de plannen van het Franse
EU-voorzitterschap voor de Europese veiligheid en defensie.
De minister van Buitenlandse Zaken,
Drs. M.J.M. Verhagen
De minister van Defensie,
E. van Middelkoop
Inleiding
Op 10 juli 2006 informeerden wij u voor het laatst uitgebreid over het
Europese Veiligheid- en Defensiebeleid (EVDB). Bij brief van 16 juni
jl. hebben de vaste commissies van Defensie en Buitenlandse Zaken
verzocht om een appreciatie van de voorstellen van het Franse
EU-voorzitterschap voor het defensiebeleid ter voorbereiding van een
algemeen overleg dat op 11 september a.s. zal plaatsvinden. Wij zien
hierin aanleiding u breder te informeren over de ontwikkelingen op het
gebied van de Europese veiligheid en defensie. Het Franse
EU-voorzitterschap zal een belangrijke impuls geven aan de discussie
over de verdere ontwikkeling van de defensiecapaciteiten van Europa.
Deze discussie zal ook gaan over het vermogen van Europa haar eigen
rol te spelen bij de bevordering van vrede en veiligheid in de wereld.
Daarvan maken ook onderwerpen als de betrekkingen met andere
internationale organisaties en de vervlechting van externe en interne
aspecten van veiligheid deel uit. In deze brief wordt ook ingegaan op
het recent verschenen Franse Witboek voor de defensie en nationale
veiligheid, dat de lijnen schetst voor een grootscheepse reorganisatie
van de Franse strijdkrachten en in vele opzichten de inspiratie is
voor de plannen van Frankrijk voor zijn voorzitterschap op het gebied
van veiligheid en defensie. In deze brief geven wij u een overzicht
van de hoofdpunten van de plannen van het Franse EU-voorzitterschap en
het standpunt dat Nederland zal innemen. In dit overzicht nemen wij de
aandachtspunten uit de brief van 16 juni jl. mee. Het is echter nog te
vroeg voor een midterm evaluatie van de militaire operaties EUFOR
ALTHEA in Bosnië en Herzegovina en EUFOR Tchad/RCA. U zult daarover
vanzelfsprekend tijdig worden geïnformeerd. In een bijlage bij deze
brief geven wij een opsomming van de lopende operaties die in het
kader van het EVDB zijn ontplooid. Deze opsomming werkt die van de
vorige brief van 10 juli 2006 bij.
De wereld wordt onzekerder, de rol van de Unie neemt toe
De Europese Unie voert op dit moment elf operaties uit: twee militaire
en negen civiele. Tot dusver waren de civiele
crisisbeheersingsoperaties klein in omvang, maar met de ontplooiing
van EULEX Kosovo is een nieuwe fase ingeluid: deze operatie zal
uiteindelijk ongeveer 1900 experts omvatten. Steeds vaker wordt met
succes een beroep gedaan op de Unie een bijdrage te leveren aan de
bevordering van vrede en veiligheid in de wereld. Dat doet de Unie uit
welbegrepen eigenbelang: een stabiele wereld is goed voor onze
burgers, goed voor onze welvaart en goed voor de ontwikkeling van
andere landen. De wereld is echter ook onzekerder geworden. De
uitdagingen zijn talrijk en divers en de bedreigingen komen van alle
kanten en op onverwachte manieren. De Unie moet op vele niveaus in
staat zijn actie te nemen. Een brede, alomvattende aanpak biedt de
beste garantie voor duurzame vrede en veiligheid. De regering staat
dan ook geheel achter de versterking van het gemeenschappelijk
buitenland en veiligheidbeleid (GBVB) zoals dat in het Verdrag van
Lissabon is voorzien. Het EVDB maakt daarvan deel uit. Daarover is
uitgebreid met de Kamer bij de behandeling van de goedkeuringswet voor
het verdrag van Lissabon gesproken.
Wij verwachten dat steeds vaker een beroep zal worden gedaan op het
EVDB om een bijdrage aan het brede, geïntegreerde buitenlandbeleid te
leveren. Wij constateren wel dat de capaciteiten achterblijven bij de
ambities van de Europese Veiligheidsstrategie. Wij steunen de inzet
van Frankrijk om ons opnieuw aan deze ambitie te committeren. Ondanks
de bestaande capaciteitstekorten is het evenzeer duidelijk dat de Unie
nu al meerdere operaties van verschillende aard en omvang uitvoert en
dus stapje voor stapje op weg is aan deze ambitie invulling te geven.
Wij steunen de inzet van het voorzitterschap op capaciteitsgebied een
volgende verbeterslag te maken. Het doel is meerdere militaire en
civiele operaties van verschillende omvang en aard uit te kunnen
voeren. Wij zijn van mening dat Nederland daaraan een proportionele
bijdrage moet leveren.
Op militair gebied is de ambitie uitgewerkt in de Headline Goal (HLG)
2010. Het ambitieniveau omvat onder andere een verbetering van het
expeditionaire vermogen van Europese militaire capaciteiten, snellere
inzetbaarheid en de mogelijkheid om over een grotere afstand te
opereren. In de zogenaamde `Progress Catalogue 2007' (PC07) is inzicht
gegeven welke militaire capaciteiten nog ontbreken, tot welke
beperkingen dit leidt bij militair optreden door de Unie en wat
hiervan de risico's zijn. Van belang is thans een vervolgtraject te
bepalen waarbinnen de tekortkomingen effectief en efficiënt worden
aangepakt. Nederland ziet hierbij een rol weggelegd voor het EU
Militair Comité als behoeftesteller en het Europees Defensieagentschap
(EDA) om de capaciteitentekorten aan te pakken. Op civiel gebied is in
november 2007 het Civilian Headline Goal 2010 (CHG 2010)
overeengekomen. Daarin is onder andere afgesproken dat een nieuw
scenario zal worden ontwikkeld ten behoeve van de
capaciteitenontwikkeling door lidstaten met aandacht voor de samenloop
van civiele en militaire aspecten van een crisisbeheersingsoperatie.
Als voorvechter van de geïntegreerde aanpak heeft Nederland zich sterk
gemaakt voor deze samenhangende aanpak van de civiele en militaire
capaciteitenontwikkeling. Eind 2009 zal onderzocht worden hoe de
civiele en militaire capaciteitenontwikkeling beter op elkaar
afgestemd kunnen worden en waar ruimte bestaat deze gezamenlijk verder
te voeren.
Versterking van de capaciteiten van de lidstaten komt overigens
nadrukkelijk niet alleen het EVDB ten goede, maar draagt even goed bij
aan het vermogen van de lidstaten om in welk verband dan ook een
bijdrage aan de bevordering vrede en veiligheid te leveren. Wij denken
dan vooral aan de NAVO, maar nadrukkelijk ook aan de VN. De relatie
tussen het EVDB en de NAVO springt daarbij het meest in het oog. Het
is belangwekkend dat daarin een wending ten goede lijkt te zijn
genomen, die een jaar geleden werd ingezet toen President Sarkozy
stelde dat het niet langer gaat om een keuze tussen het EVDB en NAVO,
maar om de optelsom van beide. De Unie en de NAVO zijn beide geroepen
hun bijdrage te leveren en de optelsom van beider capaciteiten toont
aan dat er een gat zit tussen wat zij moeten kunnen en wat zij
daadwerkelijk kunnen. Wij hebben dan ook met grote belangstelling
uitgekeken naar de voorstellen van Frankrijk op het gebied van
veiligheid en defensie voor zijn voorzitterschap, juist omdat de
nieuwe houding van Frankrijk veel goeds belooft voor de ontwikkeling
van de Europese capaciteiten. Nu de voorstellen in grote lijnen bekend
zijn, zullen wij graag daarop onze visie geven. Wij beginnen echter
met een beschouwing over het Franse Witboek voor de defensie en
nationale veiligheid. Het Witboek is in vele opzichten verbonden met
de voorstellen van het Franse EU-voorzitterschap voor het
defensiebeleid. Daarna gaan wij op de verschillende aspecten van de
voorstellen in. Tot slot zullen wij enkele conclusies met u delen.
Het Franse Witboek voor Defensie en nationale veiligheid
Het kort voor de aanvang van het Franse voorzitterschap verschenen
Witboek schetst de strategie van Frankrijk op het gebied van defensie
en nationale veiligheid voor de komende vijftien jaar en is
toegespitst op de veranderde dreigingen sinds het verschijnen van het
laatste witboek in 1994.
Het Witboek heeft enerzijds betrekking op de ontwikkeling van de
Franse krijgsmacht. Er wordt een reorganisatie van het hele
defensieapparaat aangekondigd om beter weerstand te kunnen bieden aan
actuele dreigingen, zoals terrorisme (in combinatie met
massavernietigingswapens), langeafstandsraketten en cyberaanvallen en
om de operationele inzetbaarheid van de strijdkrachten te vergroten.
Om dit te bereiken zullen 54.000 van de 320.000 arbeidsplaatsen bij
het ministerie van Defensie komen te vervallen binnen een periode van
zes of zeven jaar. De plannen betekenen echter geen bezuiniging: tot
2012 is sprake van een gelijkblijvende begroting in reële termen (de
inflatie wordt gecompenseerd) en na 2012 is er sprake van een reële
groei van de defensiebegroting met 1% meer dan de inflatie.
Anderzijds gaat het Witboek uitgebreid in op de Europese ambities van
Frankrijk. Europa moet beter in staat zijn zelfstandig haar eigen en
de internationale veiligheid te waarborgen. Hierbij leggen de Fransen
veel nadruk op de vervlechting tussen interne en externe veiligheid:
wat ver buiten de grenzen speelt, kan al snel de veiligheid in Europa
beïnvloeden. In navolging van het eigen witboek, pleit Frankrijk voor
een Europees witboek voor defensie en veiligheid. Het is nog niet
bekend hoe Frankrijk hieraan invulling wil geven, maar vooralsnog zal
Nederland zich positief opstellen.
De terugkeer in de militaire structuur van de NAVO
Frankrijk blijft streven naar een zelfstandige rol van Europa op
veiligheid- en defensiegebied. Anders dan vroeger is daarbij ook
plaats voor de NAVO. De EU en de NAVO zijn complementair. Het Witboek
stelt duidelijke voorwaarden aan de terugkeer van Frankrijk in de
militaire structuur van de NAVO: het wil de politieke vrijheid
behouden om zelf prioriteiten te stellen op het gebied van
capaciteitenontwikkeling en te bepalen of Frankrijk aan een
NAVO-operatie deelneemt. Verder handhaaft Frankrijk zijn kernmacht en
sluit het uit dat Franse troepen permanent onder NAVO-commando worden
geplaatst. Tot slot koppelt Frankrijk de terugkeer in de NAVO
nadrukkelijk aan de verdere versterking van het Europese veiligheid-
en defensiebeleid. Wat deze laatste voorwaarde betreft stellen wij ons
op het standpunt dat initiatieven ter versterking van het Europese
veiligheid- en defensiebeleid op hun eigen merites moeten worden
beoordeeld en niet in het licht van een eventuele terugkeer van
Frankrijk in de militaire structuur van de NAVO.
Evaluatie van de Europese Veiligheidsstrategie
De Europese Veiligheidsstrategie dateert van 2003. SG/HV Solana heeft
tijdens de Europese Raad van 14 december 2007 opdracht gekregen de
strategie tegen het licht te houden. Het Franse voorzitterschap zal de
SG/HV hierbij ondersteunen en streeft naar aanvaarding tijdens de
Europese Raad van december van één of twee bijlagen bij de Europese
Veiligheidsstrategie met verbeteringen en aanvullingen.
De inzet van Nederland in deze evaluatie richt zich op verbetering van
de coherentie. In de eerste plaats heeft coherentie betrekking op de
inzet van de middelen die de Unie en haar lidstaten ter beschikking
staan. De Unie beschikt over een instrumentarium waarmee zij in het
gehele spectrum van conflictpreventie tot en met post conflict
wederopbouw kan optreden. De Unie moet beter in staat zijn een
afweging te maken en het evenwicht te vinden tussen inzet van
bijvoorbeeld handel, ontwikkelingssamenwerking of diplomatie. De
instellingen en de lidstaten moeten daartoe beter samenwerken en
coördineren.
Daarnaast heeft coherentie ook betrekking op de samenwerking met
externe partners. Vooral aan de samenwerking met de NAVO kan nog veel
worden verbeterd. De meest in het oog springende operaties - EULEX
Kosovo en EUPOL Afghanistan - laten dagelijks de noodzaak zien dat
beide organisaties hun activiteiten beter op elkaar afstemmen. De Unie
en de NAVO moeten nauwer samenwerken in het hele spectrum van
conflictvoorkoming tot en met postconflict wederopbouw.
Tot slot heeft coherentie ook te maken met de inzet van middelen
binnen het EVDB. Civiele en militaire crisisbeheersing zijn tot nu toe
strikt gescheiden en de mogelijkheden voor samenwerking zijn beperkt.
Nederland heeft zich vanaf het begin sterk gemaakt voor
civiel-militaire samenwerking, maar wij moeten constateren dat de
oprichting van de zogenaamde Civ-mil Cel binnen de militaire staf
weinig heeft betekend. Het zou goed zijn als de strategie de noodzaak
van civiel-militaire samenwerking onderstreept. Ondanks hun zeer
verschillende aard horen civiele en militaire
crisisbeheersingsoperaties vanaf de planning tot en met de uitvoering
zo naadloos mogelijk op elkaar aan te sluiten.
Nieuwe uitdagingen zoals klimaatverandering en energiezekerheid zijn
de laatste jaren prominenter op de voorgrond getreden. In de
beschrijving van de uitdagingen in de strategie is ruimte dieper in te
gaan op aspecten van klimaatverandering en energiezekerheid, die meer
dan in 2003 de toekomstige agenda van de Unie zullen bepalen. Mutatis
mutandis geldt hetzelfde voor de dreiging van de verspreiding van
massavernietigingswapens. Door een integrale benadering en een
beleidsintensivering op wapenbeheersing, ontwapening en
non-proliferatie, kan vooruitgang worden geboekt bij de bestrijding
van de verspreiding van massavernietigingswapens. In de NAVO gebeurt
dat al. Coherente samenwerking op deze gebieden tussen de Unie en de
NAVO is belangrijk.
Opvallend is het gebrek aan aandacht in de strategie voor belangrijke
thema's als mensenrechten, gender en kinderen in gewapend conflict.
Alleen onder de strategische doelstelling "een internationale orde
gebaseerd op doeltreffend multilateralisme" wordt gesproken over de
bescherming van de mensenrechten als een van de manieren om de
internationale orde te versterken. Hoe de Unie hiermee aan de slag zou
moeten gaan wordt niet duidelijk gemaakt, behalve dat de VN hierbij
een centrale rol speelt.
In de praktijk speelt de Unie echter al een belangrijke rol bij de
bevordering van alle aspecten van de mensenrechten in de wereld en
daar zou de strategie navenant aandacht aan moeten besteden. Daar zal
Nederland ook op inzetten.
Relatie EU-NAVO
Nu met name Frankrijk een positievere houding tegenover de NAVO
inneemt dan voorheen, zijn de problemen in de relatie tussen de EU en
de NAVO niet in de laatste plaats terug te voeren op de kwestie van de
deling van Cyprus en het feit dat een NAVO-bondgenoot een EU-lidstaat
niet erkent. Het is niet te verwachten dat er een structurele
verbetering van de institutionele problemen komt voordat het
onderliggende probleem tussen Cyprus en Turkije is opgelost. Turkije
en Cyprus komen in de NAVO respectievelijk de EU steeds geïsoleerder
te staan. Frankrijk heeft voorgesteld een EU-NAVO "High Level Group"
in het leven te roepen, waarin de beide secretarissen-generaal samen
met de belangrijkste commandanten en directeuren regelmatig van
gedachten kunnen wisselen over zaken van wederzijds belang met het
doel tot een betere coördinatie van activiteiten te komen. Nederland
juicht deze nieuwe impuls aan een al bestaand informeel overleg toe.
De politieke erkenning moet zijn beslag krijgen tijdens de Europese
Raad in december en de NAVO-top in april 2009.
De NAVO en de EU treden steeds vaker gezamenlijk op in
operatiegebieden. De ervaring leert dat de institutionele problemen
ook tot praktische problemen leiden, met mogelijk negatieve gevolgen
voor de veiligheid van onze mensen. Zo kan de onderlinge samenwerking
in het veld tussen de NAVO en de EU in Afghanistan en Kosovo niet op
het hoogste niveau worden geformaliseerd. Dergelijke ongewenste
situaties doen afbreuk aan de geloofwaardigheid van de operaties en
aan het draagvlak voor de missies. Wij zijn van mening dat juist in
risicovolle omstandigheden volledige onderlinge openheid van
informatie moet bestaan en het EU-personeel moet kunnen rekenen op
bijstand vanuit de grotere militaire troepenmacht.
De capaciteitstekorten van de EU overlappen grotendeels met die van de
NAVO; het zijn Europese tekorten. NAVO en EU moeten dus niet in
concurrentie met elkaar capaciteiten ontwikkelen, maar elkaar
aanvullen. Capaciteitsversterking in EU- en NAVO-verband moet leiden
tot vergroting van de nationale beschikbaarheid van inzetbaar
materieel en personeel. Wij maken ons sterk voor samenwerking op het
gebied van capaciteiten tussen beide organisaties en zetten ons in
daarin onder andere via de EU-NAVO Capaciteitengroep verbetering te
brengen.
Het formele raamwerk waarin de samenwerking tussen EU en NAVO is
geregeld, `Berlijn-plus', kent beperkingen. Deze overeenkomst dekt
vooral de situatie waarbij de Unie gebruikt maakt van
NAVO-capaciteiten bij de aansturing van een militaire operatie van de
EU, zoals bij operatie EUFOR ALTHEA in Bosnië, maar niet de situaties
waarbij een autonome civiele EU-operatie en een autonome NAVO-operatie
in hetzelfde gebied opereren (bijvoorbeeld in Kosovo en Afghanistan)
en van elkaar afhankelijk zijn. Een geheel nieuw raamwerk is niet
strikt noodzakelijk en gezien de tegenstelling tussen Cyprus en
Turkije onhaalbaar. De Nederlandse voorkeur gaat daarom eerder uit
naar een politiek document waarin een aantal grondbeginselen en
intenties van de samenwerking wordt uiteengezet. Naar onze mening is
een politieke parapluovereenkomst zinvoller en sneller te
verwezenlijken dan een technische detailovereenkomst. De praktijk
heeft laten zien dat de NAVO capaciteiten heeft die de EU niet of
onvoldoende heeft (militaire slagkracht) en de EU mogelijkheden heeft
die de NAVO ontbeert (civiele capaciteiten, ontwikkelingssamenwerking,
handelspolitiek). Deze complementaire elementen zouden deel kunnen
uitmaken van politieke afspraken over de verhouding tussen beide
organisaties.
Nederland streeft naar een politieke oplossing van de problematische
relatie tussen de EU en de NAVO. Daarnaast moet blijvend druk worden
uitgeoefend op Cyprus en Turkije om te komen tot pragmatische
oplossingen in de operatiegebieden.
Ontwikkeling van defensiecapaciteiten
Het Franse voorzitterschap zet sterk in op ontwikkeling van
defensiecapaciteiten. Een herbevestiging van het EVDB-ambitieniveau
vormt de opmaat voor een aantal initiatieven om belangrijke
tekortkomingen op te heffen.
Concrete projecten ter versterking van crisisbeheersingscapaciteiten
Frankrijk zet tijdens het voorzitterschap in op concrete projecten ter
versterking van Europese crisisbeheersingscapaciteiten. De projecten
kunnen worden gestart door een kleine groep lidstaten, waarna andere
lidstaten zich kunnen aansluiten. Frankrijk denkt bijvoorbeeld aan
projecten op het gebied van strategisch en tactisch luchttransport,
ruimtewaarneming en mijnenbestrijding.
Nederland steunt het Franse streven naar concrete projecten die
belangrijke Europese tekortkomingen opheffen. De Nederlandse
mogelijkheden om hieraan bij te dragen, zijn echter beperkt. Er is
thans geen uitzicht op verruiming van de mogelijkheden tot aanvullende
investeringen in Europese samenwerking. Samenwerking is doorgaans
alleen mogelijk als dit in het verlengde ligt van Nederlandse
initiatieven waarvoor al middelen zijn gereserveerd. Defensie kan door
samenwerking projecten realiseren die niet binnen het nationale bereik
liggen, in bepaalde gevallen een gunstiger prijs-kwaliteitverhouding
bereiken en de interoperabiliteit met partners vergroten.
Wij zijn voorstander van samenwerkingsprojecten voor
capaciteitenverbetering die worden gestart door groepen van lidstaten.
De Unie moet zich hierbij echter niet richten op de prioriteiten van
een beperkt aantal landen. Het op 8 juli jl. vastgestelde
capaciteitenontwikkelingsplan (Capability Development Plan, CDP) van
het EDA moet hierbij een leidende rol spelen. Het plan heeft als doel
de versterking van de Europese militaire capaciteiten aan de hand van
concrete projecten en door bevordering van internationale
samenwerking. Wij hechten eraan dat samenwerkingsinitiatieven zich
richten op de Europese prioriteiten en open staan voor alle lidstaten.
Daarnaast is het aan de lidstaten om hun nationale defensieplannen aan
de hand van het CDP nogmaals tegen het licht te houden. Zo onderzoekt
Nederland op basis van het CDP waar Defensie mogelijk kan samenwerken
met Europese partners, bijvoorbeeld op het gebied van
mijnenbestrijdingsvaartuigen.
Innovatieve capaciteitenontwikkeling
Het Franse voorzitterschap wil tevens nieuwe manieren zoeken om
capaciteiten te ontwikkelen, omdat de initiatieven tot nu toe nog niet
voldoende resultaat hebben opgeleverd. Het CDP moet hiervoor een
impuls geven. Daarnaast zet het Franse voorzitterschap in op
innovatieve oplossingen om kosten te besparen, gezamenlijke
ontwikkeling en gezamenlijk gebruik van capaciteiten, pooling,
lastenverdeling, taakspecialisatie en meer gezamenlijke financiering
van militaire operaties en van capaciteiten.
Zoals wij hierboven al stelden, hechten ook wij aan een sturende rol
van het CDP. Het is cruciaal voor het succes van dergelijke
samenwerking dat eerst de behoeften en eisen worden geharmoniseerd en
dat landen zich daar ook aan houden. Andere lessen die lidstaten
hebben kunnen trekken, betreffen de tijdige betrokkenheid van de
industrie, een goed programmamanagement en het rekening houden met de
gehele levensduur van materieel. Het EDA verwerkt deze lessen nu in
een "Armaments Strategy" en zal ze op korte termijn in de praktijk
moeten brengen. Daarnaast staat Nederland open voor goede, innovatieve
ideeën om de vastgestelde capaciteitstekorten op te lossen.
Voorbeelden hiervan zijn de recente initiatieven voor een C-17 pool en
een fonds voor de verbetering van de Europese helikoptercapaciteit.
Europese defensie-industrie
Het Franse voorzitterschap streeft naar een sterkere Europese
defensie-industrie. De EDA-bestuursraad heeft in 2007 een strategie
aangenomen voor een gezonde toekomstige Europese defensie
technologische en industriële basis (EDTIB). Die moet de Europese
landen voorzien van de militaire capaciteiten die zij in de toekomst
nodig hebben en innovatief, kostenefficiënt en concurrerend op de
wereldmarkt zijn. De Europese landen investeren veel minder in
materieel en in technologische innovatie dan de Verenigde Staten. Meer
openheid en samenwerking zijn noodzakelijk. De Europese markt voor
defensiematerieel is nog in belangrijke mate versnipperd langs
nationale lijnen. Dat betekent ook fragmentatie op het gebied van de
industrie en voor een deel van onderzoek en ontwikkeling. Een
belangrijke doelstelling van het voorzitterschap die wij van harte
steunen, is in dit verband om vooruitgang te boeken met het defensie
richtlijnenpakket van de Europese Commissie. Nog dit jaar zou
overeenstemming moeten worden bereikt over een nieuwe richtlijn voor
overheidsopdrachten op het gebied van defensie en veiligheid. Die
richtlijn moet leiden tot meer eerlijke concurrentie op de Europese
defensiemarkt. Ook zouden er stappen moeten worden genomen om het
verkeer van defensiegoederen binnen de EU te liberaliseren. Uiteraard
moet Defensie ook de mogelijkheid houden buiten Europa te kopen,
waaraan in de voorstellen van de Commissie ook geen enkele beperking
stelt.
Nederland is met Frankrijk van mening dat een open markt een
essentiële voorwaarde is voor de ontwikkeling van een slagvaardige en
innovatieve Europese defensie-industrie. Nederland meent dat een open
Europese markt toegang moet bieden aan alle Europese bedrijven, ook de
kleinere bedrijven uit landen met een bescheiden defensie-industrie.
Tot er voor al deze bedrijven een gelijk speelveld is gecreëerd zullen
lidstaten maatregelen moeten nemen om hun nationale defensie-industrie
zodanig te positioneren dat zij een kans krijgen om te concurreren op
deze markt. De nieuwe richtlijn zal deze kans moeten bieden aan alle
Europese bedrijven. Tegelijkertijd moet de richtlijn rekening houden
met vooral de operationele behoeften van Defensie,
informatieveiligheid en andere specifieke kenmerken van de
defensiemarkt.
In de Nederlandse Defensie Industrie Strategie (DIS, Kamerstuk 2006 -
2007, 31 125, nr. 1, 27 augustus 2007) is uiteengezet dat Nederland
belang heeft bij zowel vrijheid van materieelverwerving als een
sterke, geconsolideerde Europese DTIB met daarin een goede positie
voor de nationale industrie en kennisinstituten. Het Franse
voorzitterschap erkent dat herstructurering van de defensie-industrie
primair een verantwoordelijkheid van de betreffende bedrijven is.
Lidstaten kunnen echter wel de juiste voorwaarden creëren door
harmonisering van militaire behoeften, meer samenwerking in EDA-kader
en een open Europese markt. Deze aanpak komt overeen met wat Nederland
voorstaat in de DIS. Kanttekening daarbij is dat industriële belangen
voor Nederland op zichzelf nooit een reden kunnen zijn om deel te
nemen aan internationale defensiesamenwerking. Voor Defensie staat de
operationele behoefte van de krijgsmacht altijd voorop. Verder zal
Nederland ervoor waken dat deze initiatieven bedrijven uit landen
zonder grote defensie-industrie buiten sluiten.
European Security and Defence College
Het Franse voorzitterschap wil gezamenlijke Europese opleidingen en de
uitwisselingen tussen nationale opleidingen bevorderen. In dit verband
wordt gesproken van een "Erasmus militaire". Een belangrijke rol is
weggelegd voor het in 2005 opgerichte European Security and Defence
College (ESDC). Het ESDC is een virtueel college dat bestaat uit een
netwerk van nationale trainingsinstituten zoals het Instituut Defensie
Leergangen (IDL). In ESDC-verband doen nationale instituten vrijwillig
een aanbod een (deel van een) cursus te organiseren. Het ESDC richt
zich op de bevordering van kennis en bekendheid met EVDB-concepten en
-procedures en niet op de training van praktische vaardigheden. Naast
algemene EVDB-cursussen zijn er thans ook cursussen met een
specifieker thema of doelgroep, zoals de Nederlands-Franse
trainingsmodule op het gebied van de hervorming van de
veiligheidssector (Security Sector Reform, SSR) die beoogt uitzendbare
SSR-experts te trainen in de internationale en EU-beleidskaders en de
EU-ervaringen met SSR. Dit moet de kwaliteit van de SSR-missies van de
EU ten goede komen. Het ESDC heeft geen eigen budget en een klein
secretariaat dat de cursussen coördineert.
Naar aanleiding van een recente evaluatie is besloten het ESDC
Secretariaat uit te breiden met twee personen, waaronder een hoofd van
het ESDC die moet zorgen dat de cursussen van de verschillende
lidstaten onderling coherent en consistent zijn. Ook is besloten dat
het Raadssecretariaat in november een studie voltooit naar de
toekomstperspectieven van het ESDC, inclusief een analyse van de
behoefte aan training. Waarschijnlijk zullen de uitkomsten van de
studie leiden tot een hernieuwde discussie over de vraag of het ESDC
een meer permanent karakter moet krijgen. Frankrijk is voorstander
hiervan.
Nederland hecht veel waarde aan het ESDC, maar is terughoudend als het
gaat om een meer permanente structuur van het ESDC en hecht aan
toepassing van het subsidiariteitsbeginsel: de verantwoordelijkheid
voor opleiding en training ligt in eerste instantie bij de lidstaten.
Waar mogelijk en wenselijk kunnen lidstaten participeren in elkaars
cursussen. Wij zullen ons daarom kritisch opstellen tegenover
initiatieven om het ESDC een meer permanent karakter te geven en
hiermee alleen instemmen als er duidelijk sprake is van een
belangrijke toegevoegde waarde.
Europese militaire ruimtecapaciteitFrankrijk hecht in zijn Witboek
voor Defensie en nationale veiligheid veel belang aan inlichtingen die
vanuit de ruimte kunnen worden verzameld. Frankrijk verdubbelt daarom
de komende jaren het defensiebudget gericht op ruimtevaart. Ook in
Europees verband streeft Frankrijk naar versterking van
defensiecapaciteiten in de ruimte. Voor Frankrijk zijn in dit verband
het satellietsysteem Galileo en het observatieproject Global
Monitoring for Environment en Security (GMES) belangrijke Europese
ruimtevaartprojecten.
Ook de Nederlandse krijgsmacht is in toenemende mate afhankelijk van
ruimtecapaciteiten, en communicatie- en waarnemingssatellieten in het
bijzonder. Voor navigatie maakt Defensie gebruik van het Amerikaanse
Global Positioning System (GPS). Defensie volgt de ontwikkelingen van
het Europese satellietsysteem Galileo met interesse. De Europese
afhankelijkheid van het Amerikaanse GPS wordt verminderd met de komst
van Galileo. Op Europees niveau is afgesproken dat militair gebruik
van Galileo moet stroken met het beginsel dat Galileo een civiel
systeem is dat onder civiel toezicht staat.
Hoewel Nederland behoefte heeft aan eigen toegang tot militaire
satellietcapaciteit, wordt vanwege de beperkte financiële
mogelijkheden vooralsnog gebruik gemaakt van data van commerciële
satellieten en van het Europese Satellietcentrum SATCEN. Nederland
bepleit een betere benutting van civiele ruimtecapaciteit voor
militaire doeleinden. Om de hierboven al vermelde reden zal Nederland
geen extra middelen voor investeringen in Europese militaire
capaciteit in de ruimte kunnen vrijmaken.
Versterking EU planningscapaciteit
Het Franse voorzitterschap wil de Europese militaire planning- en
commandovoeringcapaciteit van het EVDB versterken op basis van de
opgedane ervaring bij operaties en de gebleken operationele behoeftes.
Het is echter nog niet duidelijk wat het voorzitterschap precies voor
ogen staat.
Nederland heeft altijd aarzelingen gehad bij uitbreiding van de
militaire planning- en commandovoeringcapaciteit. Dit zou kunnen
leiden tot onnodige duplicering van bestaande NAVO- en nationale
capaciteiten. Onder `Berlijn-plus' kan de EU immers in beginsel
gebruik maken van NAVO-commandovoeringsfaciliteiten. Zoals eerder in
deze brief beschreven, onderkent Nederland echter ook dat
`Berlijn-plus' beperkingen kent. Ook kleven er een aantal nadelen aan
de huidige planningspraktijk, waarin het Raadssecretariaat de
strategische planning van een operatie verzorgt en de operationele
planning vervolgens gebeurt in één van de vijf operationele
hoofdkwartieren (dat wordt versterkt met officieren van deelnemende
landen) en door een aan te wijzen operatiecommandant. Ten eerste kan
de besluitvorming vertragen doordat pas in een laat stadium een
operatiecommandant wordt aangewezen (zoals gebeurde bij de planning
van de operatie in de Democratische Republiek Congo). Ten tweede is
het aantal militaire operaties dat gelijktijdig kan worden uitgevoerd
beperkt doordat slechts een beperkt aantal officieren beschikbaar is
om een nationaal hoofdkwartier multinationaal te maken. De huidige
planningssystematiek heeft overigens ook voordelen. Inzet van een
nationaal hoofdkwartier kan leiden tot meer betrokkenheid van een
grote EU-partner. De tot dusver uitgevoerde militaire operaties
stonden steeds onder Duits of Frans commando. Vooral voor het
welslagen van zwaardere operaties vindt Nederland deze betrokkenheid
van belang. Wij zijn het met Frankrijk eens dat de Unie moet
investeren in betere planning- en commandovoering. Voor wat betreft de
militaire planning en commandovoering blijven wij echter van mening
dat de relatie met de bij de NAVO al aanwezige capaciteiten op dat
gebied goed in de gaten moet worden gehouden.
Aan de kant van de civiele crisisbeheersing is in augustus 2007 het
Civilian Planning and Conduct Capability (CPCC) opgericht. Daarmee is
de operationele planning en uitvoering van civiele
crisisbeheersingsoperaties naar het spiegelbeeld van de militaire
crisisbeheersingsoperaties ingericht. Een belangrijk verschil is dat
in plaats van een commandant per operatie en een directeur-generaal
van de militaire staf er één commandant aan het hoofd van alle civiele
crisisbeheersingsoperaties staat, die tevens directeur van het CPCC
is. Deze Commandant civiele operaties stuurt de missiehoofden aan.
Voor de strategische planning van crisisbeheersingsoperaties beschikt
de Unie over een directoraat voor de civiele en een directoraat voor
militaire crisisbeheersing.
Naast de problemen bij de planning en aansturing van een militaire
EVDB-operatie, onderkent Nederland ook knelpunten ten aanzien van de
planning en aansturing van civiele operaties. De capaciteit van het
CPCC is met zestig functies niet meer berekend op de steeds complexere
civiele EVDB-operaties zoals in Kosovo en Afghanistan. Gezien het
aantal en de complexiteit van de civiele operaties die de Unie thans
uitvoert en in de toekomst zal uitvoeren, ligt versterking van de
civiele planning- en aansturingcapaciteit voor de hand. Dit zou mede
tot stand komen via verbeterde civiel-militaire samenwerking en
civiele gebruikmaking van militaire expertise.
Naar onze mening is de sleutel voor versterking van de militaire- en
civiele planning- en commandovoeringcapaciteit derhalve de versterking
van de civiel-militaire samenwerking. De effectiviteit van civiele en
militaire operaties is gebaat bij hechtere planning en commandovoering
tussen beide, ondanks de inherent verschillende aard van beide soorten
operaties. In de huidige structuur wordt echter onvoldoende van
elkaars sterke punten geprofiteerd en gebeurt werk dubbelop. Nederland
zet zich in voor praktische maatregelen die het coherente optreden van
de Unie kunnen verbeteren.
Herziening van het financieringsmechanisme "Athena"
Voor militaire operaties geldt in principe "costs lie where they
fall". Er zijn echter kostensoorten die voor gemeenschappelijke
financiering in aanmerking komen. Deze zijn vastgelegd in "Athena",
het mechanisme voor het beheer van gemeenschappelijke kosten. Alle
lidstaten met uitzondering van Denemarken dragen hieraan bij op basis
van een vaste verdeelsleutel.
Het Athena-mechanisme moet na elke operatie en ten minste om de
achttien maanden worden geëvalueerd. De volgende evaluatie is voorzien
tijdens het Franse voorzitterschap. Naast een aantal technische,
procedurele verbeteringen van het mechanisme, zal de herziening zich
waarschijnlijk vooral toespitsen op de vraag of de mogelijkheden van
gemeenschappelijke financiering moeten worden verruimd. Nederland
heeft zich bij vorige herzieningen van het mechanisme ingezet voor
verruiming van de in aanmerking komende gemeenschappelijke kosten en
staat hiervoor nog steeds open. De herzieningen van 2004 en 2006
hebben echter duidelijk gemaakt dat binnen de EU verdeeldheid bestaat
over de wenselijkheid hiervan. Ook nu lijkt de tijd nog niet rijp voor
een uitbreiding van het werkingsgebied van het Athena-mechanisme.
Nederland zal daarom blijven inzetten op een zo flexibel mogelijk
gebruik ervan.
Maritieme samenwerking en piraterijbestrijding
In algemene zin staat Nederland positief tegenover het streven van het
Franse voorzitterschap om de maritieme component van het EVDB een
nadere invulling te geven. De Unie onderzoekt de mogelijkheden voor
een actieve rol van de EU bij de implementatie van VNVR-resolutie 1816
(2008) ten aanzien van piraterijbestrijding voor de kust van Somalië.
De RAZEB van 22 juli jl. heeft kennisgenomen van eventuele opties die
de Unie in dit kader kan overwegen. Deze opties worden de komende tijd
verder uitgewerkt en zullen tijdens de RAZEB van 15 september a.s.
opnieuw worden besproken. In het licht van de steeds grotere
humanitaire noden in Somalië zou een eventuele EU-inzet zich wat
Nederland betreft in ieder geval moeten richten op het beschermen van
humanitaire transporten tegen piraterij. Wij zien verdere voorstellen
van Frankrijk op het gebied van de marinesamenwerking met
belangstelling tegemoet.
Conclusie
Defensie en veiligheid behoren tot de prioriteiten van het Franse
voorzitterschap. Nu steeds vaker een beroep op de Unie wordt gedaan
buiten haar grenzen vrede en veiligheid te brengen, loopt deze steeds
vaker tegen de grenzen aan van haar vermogen om adequaat op te treden.
Lopende operaties maken duidelijk dat de Unie moet investeren in
verdere versterking van haar capaciteiten, wil zij in de toekomst een
waardevolle partner kunnen zijn bij crisisbeheersing. Het is een
gelukkige samenloop van omstandigheden dat Frankrijk zijn houding
tegenover de rol van en het functioneren in de NAVO heeft bijgesteld
en re-integratie in de militaire structuur van de NAVO op de eigen
agenda heeft gezet. Tegelijkertijd is alom het besef gegroeid dat
beide organisaties een eigen rol te vervullen hebben en dat het niet
draait om een keuze tussen beide, maar om de optelsom van beide. De
capaciteitstekorten van de Unie zijn ook die van de NAVO en de inzet
moet dus gericht zijn op versterking van de Europese capaciteiten.
Vanuit Nederlands perspectief valt dit alleen maar toe te juichen. Als
actieve deelnemer aan crisisbeheersingsoperaties onder het EVDB en van
de NAVO kunnen wij deze gelegenheid aangrijpen om het Europese
vermogen tot bevordering van de vrede en veiligheid effectiever te
maken. Nederland doet dit vanuit de overtuiging dat verbeterde
defensiecapaciteiten een onmisbare bijdrage leveren aan een
alomvattende, geïntegreerde aanpak van veiligheid en ontwikkeling.
Nederland let dan ook in het bijzonder op de coherentie tussen de
"3D's": defence, diplomacy en development moeten elk naar vermogen hun
bijdrage kunnen leveren. De mogelijkheden daadwerkelijk een financiële
of materiële bijdrage te leveren aan de capaciteitsversterking zijn
echter op de korte termijn beperkt. Nederland is overigens niet de
enige lidstaat die tegen budgettaire beperkingen aanloopt. Dat mag ons
echter niet ervan weerhouden steeds naar mogelijkheden te zoeken een
bijdrage aan de Europese capaciteitsversterking te leveren. De
aanzetten die in het komende half jaar op het gebied van de
versterking van de Europese veiligheid en defensie zullen worden
gezet, kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren aan de Verkenningen
naar de omvang en toerusting van onze eigen krijgsmacht.
Bijlage
Onder het EVDB uitgevoerde operaties
Lopende Operaties
EUPM
Sinds 1 januari 2003 is in Bosnië-Herzegovina (BiH) de European Union
Police Mission (EUPM) actief. Deze EU-politiemissie is de opvolger van
de internationale politiemacht van de VN. Doel van deze missie is om
door middel van monitoring, mentoring en inspecting bij te dragen aan
de opbouw van een duurzame politiestructuur in BiH, die voldoet aan de
Europese en internationale normen. In juni van dit jaar is, nadat in
april politiewetgeving voor oprichting van een aantal instellingen op
staatsniveau is aangenomen, een Stabilisatie en Associatie Akkoord met
de EU getekend. Op 10 april is de politiewetgeving aangenomen voor de
oprichting van een aantal instellingen op staatsniveau.
In januari 2006 is, na de toenmalige vernieuwing van het mandaat van
EUPM, de missie verkleind van een omvang van ruim 800 personen
(waarvan 500 internationale politiefunctionarissen) naar 388 personen
(waarvan 170 internationale politiefunctionarissen). Op 15 oktober
2007 heeft de Raad laten weten dat er geen significante vooruitgang is
geboekt in de herstructurering van de politie in BiH en aangegeven het
mandaat nogmaals voor een periode van twee jaar te verlengen tot 31
december 2009. Sindsdien is enige voortgang geboekt, maar er is nog
een lange weg te gaan. Nederland levert momenteel een bijdrage van
tien politiefunctionarissen aan EUPM, waarvan zes civiele
politiefunctionarissen en vier functionarissen van de Koninklijke
Marechaussee. Nederland heeft de bijdrage tot juni 2009 verlengd.
EUFOR ALTHEA
Sinds 2 december 2004 leidt de EU de militaire operatie ALTHEA in BiH.
De operatie wordt uitgevoerd door de EU-troepenmacht EUFOR. EUFOR
heeft de stabilisatietaken overgenomen van de NAVO-geleide
troepenmacht SFOR en is daarmee verantwoordelijk voor de handhaving
van de militaire aspecten van annex 1A van de Dayton-akkoorden: 1)
toezicht houden op het staakt het vuren en ontwapening van de
voormalige Bosnische strijdkrachten en 2) zorgen voor een veilige
omgeving waarin de internationale gemeenschap haar werk kan doen.
Ondersteuning van het Mission Implementation Plan van de Hoge
Vertegenwoordiger / EU Speciaal Vertegenwoordiger (HV/EUSV) Miroslav
Lajcák en meer aandacht voor de strijd tegen de georganiseerde misdaad
zijn tevens belangrijke aandachtspunten van de missie. EUFOR heeft
nauwe banden met alle EU-partners en andere internationale actoren
(waaronder de NAVO). Delen van de European Gendarmerie Force (EGF),
een samenwerkingsverband met Frankrijk, Italië, Portugal en Spanje met
een politiemacht met militaire status, participeren in de
geïntegreerde politie-eenheid van EUFOR sinds november 2007.
EUFOR is met dezelfde troepenomvang begonnen als de eindsterkte van de
NAVO-troepenmacht SFOR - circa 6000 militairen. Inmiddels is de
troepenmacht gereduceerd van 6000 naar 2500. Op 21 november is het
mandaat van de missie door de VN Veiligheidsraad met een periode van
12 maanden verlengd. Op 10 december 2007 onderstreepte de Raad dat
EUFOR in BiH aanwezig zal blijven zolang dat nodig is.
Nederland neemt momenteel ongeveer met 85 militairen deel aan EUFOR.
Deze bijdrage bestaat uit bemensing van de Liaison and Observer Teams
(LOT) huizen en een aantal marechaussees voor de geïntegreerde
politie-eenheid die is ontplooid onder de vlag van de EGF. Nederland
heeft de bijdrage tot juni 2009 verlengd.
EULEX Kosovo
EULEX Kosovo is op 16 februari 2008 van start gegaan en heeft tot doel
een bijdrage te leveren aan de bestendiging van regionale vrede,
veiligheid en stabiliteit en aan de ontwikkeling van duurzame,
democratische lokale instellingen in Kosovo. Het is de grootste
civiele EVDB-operatie tot nu toe. De missie zal de Kosovaarse
autoriteiten, het justitiële systeem en de
rechtshandhavinginstellingen bijstaan hun taken op verantwoorde wijze
uit te oefenen en bijstaan in de ontwikkeling van een multi-etnisch
onafhankelijk justitie- en politieapparaat en een douanedienst.
Bescherming van minderheden, corruptie en het bestrijden van de
georganiseerde misdaad zijn prioriteiten binnen deze missie. Naast de
adviserende taken, heeft EULEX ook executieve bevoegdheden, onder meer
op het gebied van rechtspraak. De EULEX missie kent een moeizame start
vanwege de tegenwerking van Servië en Rusland. Met de VN zijn na lang
onderhandelen afspraken gemaakt over de overname van door UNMIK
uitgevoerde taken naar EULEX.
Bij volledige ontplooiing bestaat de missie uit 1900 internationale
politiemensen, rechters, aanklagers en douanebeambten en ongeveer 1100
lokale beambten. Het hoofdkwartier is gevestigd in Pristina.
Verschillende afdelingen zijn verdeeld over de regio's. Het mandaat is
in beginsel voor twee jaar. Nederland ambieert een bijdrage van 40 tot
60 functionarissen aan de missie.
EUPOL COPPS
EUPOL COPPS is een civiele EVDB-missie voor de Palestijnse Gebieden
die zich richt op het ondersteunen van de Palestijnen bij het opzetten
van een effectieve en verantwoordelijke politieorganisatie. Dit zal de
Palestijnse Autoriteit helpen zelf de verantwoordelijkheid voor vrede,
veiligheid en ordehandhaving in de Palestijnse Gebieden op zich te
nemen en daarmee te voldoen aan de verplichtingen die de routekaart
naar vrede stelt op het gebied van de opbouw van
veiligheidsinstituties. De missie is gestart op 1 januari 2006 voor
een periode van 3 jaar.
Recent is besloten EUPOL COPPS uit te breiden naar de bredere rule of
law sector. Hiervoor wordt de missie op korte termijn uitgebreid naar
een totaal van 70 medewerkers, waarvan 53 internationaal. De missie
heeft geen executieve bevoegdheden. Nederland zal vanaf september één
juridische expert bijdragen aan EUPOL COPPS. Politieke discussie en
besluitvorming over verdere uitbreiding van het mandaat van EUPOL
COPPS tot een bredere missie ter ondersteuning van de rechtsstaat met
een geïntegreerde benadering van de gehele strafrechtketen, zal in het
najaar plaatsvinden naar aanleiding van een eventuele verlenging van
het mandaat na 2008.
EU Border Assistance Mission Rafah (EU BAM Rafah)
EU BAM Rafah is gestart op 25 november 2005 nadat Israël en de
Palestijnse Autoriteit een akkoord bereikten over de openstelling van
de grenzen tussen de Gazastrook en Egypte. Dit akkoord voorziet in een
rol voor de EU met betrekking tot waarnemen en capaciteitsopbouw van
de Palestijnse grenswachten. Openstelling van deze grenzen is van
groot politiek en economisch belang. Nadat de grens bij Rafah als
gevolg van de overname van de Gazastrook door Hamas op 14 juni 2007
werd gesloten, staakte de missie haar activiteiten. De missie heeft
wel haar operationele vermogen bewaard om op korte termijn opnieuw op
te kunnen starten, zodra de politieke omstandigheden dat mogelijk
maken. In mei 2008 is besloten de missie te verlengen voor de duur van
1 jaar in afgeslankte vorm. Het grootste deel van de functionarissen
is op afroep beschikbaar en kan op korte termijn naar het gebied
worden gestuurd als de grens open is. Nederland houdt drie
marechaussees beschikbaar.
EUJUST LEX
Civiele EVDB-missie ten behoeve van de Irakese rule of law sector, die
als doel heeft het opleiden van politiefunctionarissen,
onderzoeksrechters en gevangenisdirecteuren. De opleidingen vinden
plaats buiten Irak en worden aangeboden door diverse EU-lidstaten. Tot
dusver hebben er 73 cursussen, waarin ruim 1650 functionarissen zijn
opgeleid, en 12 work experience secondments plaatsgevonden. Na een
evaluatie door het hoofd van de missie, waarin werd bevestigd dat de
doelstellingen van de missie worden vervuld, is het mandaat van de
missie verlengd tot 30 juni 2009.
Nederland heeft tot dusverre succesvol bijgedragen aan deze missie met
zeven senior managementcursussen voor in totaal ongeveer 180 Irakezen.
De laatste drie cursussen zijn in BENELUX-verband georganiseerd.
Tevens levert Nederland het plaatsvervangend missiehoofd en tot voor
kort de algemene coördinator in het liaisonkantoor in Bagdad.
EUPOL Afghanistan
Op 15 juni 2007 ging de EU-politiemissie voor Afghanistan, EUPOL
Afghanistan, van start. Doelstelling van de EUPOL missie is om, onder
Afghaans eigenaarschap, bij te dragen aan strategieontwikkeling en
professionalisering van de politiesector, evenals het goed en
gebalanceerd functioneren van de Afghaanse politie en het Ministerie
van Binnenlandse Zaken. Hiertoe zal EUPOL zich vooral richten op
training, begeleiding en advisering van het hogere politiekader op
centraal, regionaal en provinciaal niveau. Goede samenwerking en
coördinatie met het Amerikaanse Combined Security Transition Command -
Afghanistan (CSTC-A) is daarbij essentieel.
De ontplooiing heeft tot dusver plaatsgevonden in de hoofdstad Kabul,
drie regionale commando centra (Noord, West en de hoofdstad) en in 14
provincies, waaronder Uruzgan. EUPOL Afghanistan heeft inmiddels door
nauw samen te werken met de EUSV en internationale en Afghaanse
tegenvoeters, een sleutelrol op zich genomen om de architectuur van de
politiehervormingen in Afghanistan te herstructureren. Mentors en
adviseurs zijn aangesteld op centraal niveau bij het Ministerie van
Binnenlandse Zaken. Bij de Afghaanse politie zijn op een aantal
belangrijke posities sleutelfiguren benoemd.
De EUPOL missie zal bestaan uit ongeveer 240 medewerkers, waarvan 195
adviseurs, mentoren en trainers. Momenteel zijn 180 van de 240
formatieplaatsen vervuld. Nederland levert een bijdrage aan EUPOL van
3 marechaussees in Uruzgan, 4 marechaussees in Kandahar (nog te
ontplooien), 1 genderdeskundige (gedetacheerd vanuit het ministerie
van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) en het hoofd van de
administratie (op het hoofdkwartier in Kabul).
Op 26 mei jl. heeft de RAZEB besloten tot een substantiële vergroting
van de missie, maximaal tot verdubbeling. EUPOL ontwikkelt momenteel
plannen voor deze uitbreiding.
De missie levert tevens een bijdrage aan stroomlijning van de
internationale coördinatie van de politiehervormingen in Afghanistan.
Hiertoe worden 22 adviseurs toegevoegd aan het International Police
Coordination Board (IPCB) secretariaat, waarvan reeds 16 plekken
vervuld zijn. Dit secretariaat coördineert de politie-activiteiten van
de belangrijkste spelers (Afghaanse ministerie van Binnenlandse Zaken,
VS en EUPOL).
EU SSR Guinee-Bissau
De doelstelling van de missie is het adviseren en assisteren van
lokale autoriteiten ten behoeve van de uitvoering van de nationale
strategie voor de hervorming van de lokale veiligheidssector in
samenwerking met overige betrokkenen uit de internationale
gemeenschap. Deze één jaar durende missie, die in juni 2008 van start
is gegaan, bestaat uit hoge officieren en civiele adviseurs op het
gebied van gewapende strijdkrachten, politie en justitie. De missie
heeft een methodologie voor aanpak van hervorming van
veiligheidssector (SSR), met daarbij horend tijdpad, aan de
autoriteiten voorgelegd. Dankzij totstandkoming van Status of Mission
Agreement (SOMA) op 11 juli jl., heeft de missie nu meer operationele
armslag.
EUFOR Tchad/RCA
De VN Veiligheidsraad resolutie 1778 van 25 september 2007 geeft het
mandaat voor de VN-operatie (MINURCAT) en de militaire EU-operatie
(EUFOR Tchad/RCA) in Tsjaad en de Centraal Afrikaanse Republiek (CAR).
EUFOR Tchad/RCA heeft op grond van de resolutie de bevoegdheid binnen
het operatiegebied in Oost-Tsjaad en het noordoosten van de CAR alle
noodzakelijke maatregelen te nemen om de volgende taken uit te
oefenen: het bijdragen aan de bescherming van burgers in gevaar, in
het bijzonder vluchtelingen en ontheemden; het faciliteren van het
verstrekken van humanitaire hulp en de bewegingsvrijheid van
humanitair personeel door hulp bij het verbeteren van de
veiligheidssituatie in het operatiegebied; en het bijdragen aan de
bescherming van personeel, faciliteiten, installaties en uitrusting
van de VN en het garanderen van de veiligheid en bewegingsvrijheid van
haar staf en van VN geassocieerd personeel. Nederland levert een
verkenningseenheid van circa 60 mariniers. Deze eenheid maakt deel uit
van een Iers bataljon in het zuidoosten van Tsjaad. EUFOR is een
overbruggingsoperatie van een jaar, tot 15 maart 2009, die moet worden
opgevolgd door een VN-missie.
EUPOL DRC - EU SSR Police Mission
EU-politiemissie in Kinshasa, Democratische Republiek Congo (DRC). In
december 2003 besloot de EU de DRC te assisteren bij het opzetten van
een geïntegreerde Congolese politie-eenheid voor de bescherming van de
(transitie)regering en instituties: de Integrated Police Unit (IPU).
De EU-inzet is begonnen met een trainingsproject van de Europese
Commissie (EC) dat in januari 2005 opgevolgd werd door een EVDB-missie
genaamd EUPOL Kinshasa. Na afronding van de steun aan de IPU is de
missie per 1 juli 2007 omgevormd tot een strategisch adviesmissie met
als doelstelling het adviseren en assisteren van de Congolese
autoriteiten bij het hervormen van de Police Nationale Congolaise
(PNC) en de samenwerking tussen politie en justitie.
Sindsdien draagt de missie bij aan de voorbereidingen van het PNC
hervormingsproces. Zo is met betrokken EC-onderdelen, de oprichting
van een Comité de suivi de la réforme de la police ondersteund: een
gemengd lokaal en internationaal coördinatiecomité verantwoordelijk
voor de hervorming van de politie.
EUSEC DRC
Dit is een kleinschalige SSR-missie in de DRC die advies geeft over en
assisteert bij het hervormen van het Congolese defensieapparaat. Het
doel is het ondersteunen van de opbouw van het geïntegreerde Congolese
leger (FARDC) tot een effectief, transparant apparaat met voldoende
aandacht voor zaken als goed bestuur, respect voor mensenrechten en
rule of law. Onder de paraplu van EUSEC wordt tevens een project
genaamd EUSEC FIN uitgevoerd dat de betaling van soldij aan de FARDC
soldaten stroomlijnt en met behulp van biometrische middelen
transparant maakt. In de opstartfase van dit project hebben zes
lidstaten, waaronder Nederland, een bijdrage geleverd van in totaal
900.000 euro.
Mede omdat de hervorming van het FARDC sinds begin 2007 en het proces
van ontwapening, demobilisatie en re-integratie (Disarmament,
Demobilisation and Reintegration, DDR) sinds medio 2006 door de
regering op de lange baan lijken te zijn geschoven, is de missie in de
loop van 2007 in lastig vaarwater gekomen. De missie heeft in 2007 een
rapport opgemaakt over de staat waarin het grootste deel van
krijgsmacht verkeerd; Congolese autoriteiten weigerden echter bepaalde
onderdelen te laten doorlichten. De EU wil, net als Nederland, het
SSR-proces in de DRC desondanks blijven proberen te ondersteunen.
Nederland levert sinds mei 2006 twee functionarissen aan EUSEC FIN en
per juli 2006 één hoge functionaris aan de EUSEC missie zelf voor de
duur van 1 jaar.
Overige activiteiten op aan EVDB gerelateerde gebieden
European Union Border Assistance Mission (EUBAM) Moldavië-Oekraïne/
EUSV Border Team
De Europese Commissie is een missie op het gebied van grensbeheer
gestart op de grens tussen Moldavië en Oekraïne (EU BAM), gebaseerd op
een Memorandum of Understanding met de overheden van de twee landen.
De missie heeft tot doel smokkel, mensenhandel en douanefraude door de
Moldavische en Oekraïense grensbewaking te helpen voorkomen en
douanediensten te adviseren en op te leiden. Vanaf 1 december 2007 is
de missie met 24 maanden verlengd. Het hoofd van EU BAM is tevens
politiek adviseur voor de speciale vertegenwoordiger van de EU voor
Moldavië (EUSV). EU BAM is opgezet in nauwe samenwerking met het EUSV
Border Team, welke voor deze missie versterkt is met drie extra
adviseurs. Versterking van de Moldavische en Oekraïense capaciteiten
voor grensbewaking kan helpen bij het vinden van een oplossing voor
het bevroren conflict betreffende Transdnjestrië.
EUSV Border Support Team in Georgië
Het Border Support Team van de speciale vertegenwoordiger van de EU
(EUSV) in de zuidelijke Kaukasus assisteert bij de ontwikkeling van
hervormingsbeleid voor de Georgische grensbewakingsdienst. Dit beleid
maakt deel uit van beleidsprioriteit 4 van het EU-Georgië actieplan
onder het Europese Nabuurschapbeleid. Ook helpt het team bij het
opstellen van gezamenlijke procedures (douane-grenspolitie) om de
samenwerking en coördinatie van grensoperaties in overeenstemming met
het Europese concept voor geïntegreerd grensmanagement te laten
verlopen. Met het verlengen van het mandaat van de speciale
vertegenwoordiger is ook het werk van het Border Support Team in
Georgië verlengd. Naar aanleiding van het conflict tussen Rusland en
Georgië over de regio's Zuid-Ossetië en Abchazië heeft de Unie
besloten het team van de speciale vertegenwoordiger tijdelijk uit
breiden vanuit de CRT expertpool om de uitvoering van het zes
puntenplan dat de presidenten Sarkozy en Medvedev overeenkwamen te
monitoren. In dat kader wordt ook nagedacht over uitbreiding van het
Border Support Team.
* Ministerie van Buitenlandse Zaken
* Bezuidenhoutseweg 67
* Postbus 20061
* 2500 EB Den Haag
* Tel.: 070-3 486 486
* Fax: 070-3 484 848
* Internet: www.minbuza.nl
Ministerie van Buitenlandse Zaken