Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
logoocw
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
Den Haag Ons kenmerk Uw brief van
28 augustus 2008 DK/CB/2008/37198
Onderwerp Bijlage
Voortgang motie 31200 VIII, nr. 110 en nr. 112
Bij motie 31 200 VIII, nr. 112 heeft uw Kamer mij verzocht een onderzoek te starten analoog aan het
vernieuwingstraject voor de bibliotheken naar de positie van de kunstencentra.1 Bij motie 31 200
VIII, nr. 110 heeft u mij verzocht om onderzoek te verrichten naar de financiële toegankelijkheid van
op cultuureducatie gerichte instellingen en activiteiten.2 De vraag naar de financiële toegankelijkheid
zal ik op korte termijn beantwoorden, de positie van kunstencentra daarentegen beschouw ik als een
lange termijnaangelegenheid.
Zoals ik in mijn nota Kunst van Leven heb uitgesproken vind ik het belangrijk dat iedere Nederlander
gebruik kan maken van goede voorzieningen op het gebied van kunst- en cultuurbeoefening. Ook heb ik
in Kunst van Leven aangekondigd dat ik samen met gemeenten en provincies een onderzoek zal
verrichten naar de buitenschoolse kunsteducatie. Ik wil ervoor zorgen dat de beschikbare
voorzieningen op het gebied van kunstbeoefening aansluiten bij de wensen, behoeften en
mogelijkheden van burgers, nu en in de toekomst. Ik wil mij daarbij niet beperken tot formele
structuren als kunstencentra en muziekscholen, maar ook kijken naar informele verbanden. In die zin
ga ik verder dan uw motie ten aanzien van kunstencentra: ik wil dat de kunstbeoefening zelf centraal
staat, ongeacht binnen welke structuur zij plaatsvindt.
Tegen deze achtergrond van deze ambities geef ik als volgt invulling aan uw moties.
Wat betreft het onderzoek naar de financiële toegankelijkheid heb ik een opdracht gegeven aan het
Nederlands Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) om - in samenwerking met het sectorinstituut
voor de amateurkunst, Kunstfactor, en branchevereniging voor de kunstencentra en muziekscholen,
de Kunstconnectie - berekeningen te maken voor een aantal huishoudtypen rond het
1 Tweede Kamer, vergaderjaar 20072008
2 Tweede Kamer, vergaderjaar 20072008
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
E
blad 2/2
minimuminkomen. Hoeveel middelen hebben deze huishoudens beschikbaar voor kunstbeoefening en
hoe verhouden zich deze middelen tot de kosten? Kortom, hoe betaalbaar is kunstbeoefening? Daarbij
zal ook gekeken worden naar de voor minimuminkomens beschikbare kortingsinstrumenten, zoals
stadspassen en andere gemeentelijke regelingen. De rapportage van het NIBUD zal voor 1 november
2008 gereed zijn.
De uitkomsten van dit onderzoek zijn ook interessant voor gemeenten die dit jaar een overeenkomst
hebben gesloten met de staatssecretaris van Sociale Zaken voor het terugdringen van de armoede
onder kinderen.
In dat verband meld ik dat ik voornemens ben een opstartsubsidie te verlenen aan het
Jeugdcultuurfonds in oprichting. Dit fonds zal naar voorbeeld van het Jeugdsportfonds via lokale
vestigingen aanvragen behandelen op het gebied van kunst en cultuur en deze in natura ondersteunen.
Het fonds zal vanuit lokale en private middelen worden gevuld.
Voor wat betreft de motie over de positie van kunstencentra die ik zoals gezegd breder opvat- ben ik
in overleg getreden met het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). Dit heeft geresulteerd in het
voornemen om samen met het SCP een toekomstverkenning uit te voeren naar kunstbeoefening in
Nederland.
In deze toekomstverkenning staan de wensen en behoeften van de kunstbeoefenaar van de toekomst
centraal. Op basis van een analyse van (ontwikkelingen in de) kunstbeoefening op dit moment, de
bestaande voorzieningen op dit vlak, de rol van de overheid hierbij en relevante maatschappelijke
ontwikkelingen, wordt een aantal denkbare scenario's geschetst voor de kunstbeoefening in
Nederland in 2030. In de scenario's worden de wensen en behoeften van de kunstbeoefenaar van de
toekomst afgezet tegen de voorzieningen en infrastructuur op dit moment. Het perspectief van andere
betrokkenen, zoals gemeenten, provincies, professionele cultuursector, kunstvakopleidingen, wordt
meegenomen. Kunstbeoefening wordt in dit onderzoek ruim opgevat. Alle beoefening door niet-
professionele kunstenaars wordt meegenomen, ongeacht waar deze beoefening plaatsvindt.
De te ontwikkelen scenario's dienen om de vraag of er aanpassingen nodig zijn in beleid en
voorzieningen ten behoeve van de kunstbeoefening, te beantwoorden. Het onderzoek zal begeleid
worden door een begeleidingscommissie, waarin in ieder geval gemeenten, provincies, Kunstfactor, de
Kunstconnectie en het Fonds Cultuurparticipatie vertegenwoordigd zijn. De slotrapportage zal uiterlijk
in 2009 gereed komen.
Ik houd u graag op de hoogte over de voortgang van het onderzoek. Ik informeer uw Kamer hierover
nog dit jaar.
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
dr. Ronald H.A. Plasterk