Universiteit van Tilburg

4 september 2008

Vaderlands recht is eigen én internationaal

Oratie Beatrix van Erp - hoogleraar Oud-vaderlands recht

Het recht in Europa voor 1800 ontstond door vermenging van eigen rechtsregels zoals privileges, gewoonten en wetten, en het op de universiteiten door juristen gedoceerde Romeinse en canonieke recht. Dat betoogt hoogleraar Oud-vaderlands recht Beatrix van Erp-Jacobs op vrijdag 5 september in haar inaugurele rede aan de Universiteit van Tilburg.

Fervente voorstanders van één Europees recht beroepen zich volgens Van Erp-Jacobs ten onrechte op het bestaan van een gemeenschappelijk ius commune in het verleden. Maar ook degenen die vasthouden aan het volledige behoud van het eigen, nationaal recht, het ius patrium, kunnen zich niet beroepen op de geschiedenis, aldus de hoogleraar Oud-vaderlands recht.

Ius patrium en ius commune
Vanaf de 12e eeuw gingen op diverse plekken in Europa particulieren de plaatselijke gewoonten optekenen en vanaf de 15e eeuw werden lokale overheden tot dergelijke optekeningen verplicht door de centrale overheid. Aan dit eigen recht werd groot belang gehecht. Zo werd bijvoorbeeld in de Unie van Utrecht (1579) overeengekomen dat de eigen rechten, privileges, costumen of gewoonten en ordonnanties van de provincies behouden bleven. Tegelijkertijd was echter aan de Europese universiteiten de studie van het Romeinse en canonieke recht tot bloei gekomen. Door opname van dit geleerde recht in het bestaande recht ontstond een verandering van of aanvulling op het traditionele eigen recht. De confrontatie leidde niet tot een gemeenschappelijk recht. Privileges, gewoonterecht en -wetten aan de ene kant en het geleerde recht aan de andere kant mengden in de verschillende landen in verschillende verhoudingen. Het resultaat was niet één uniform rechtssysteem, maar overal een eigen vaderlands recht, een ius patrium. Het ius commune en het ius patrium vormen twee zijden van dezelfde medaille, waarvan de dikte per land verschilt.

Eén Europees recht?
Indien hedendaagse voorstanders van een Europees recht zich op het gemeenschappelijke ius commune uit het verleden beroepen, gebruiken zij dus een verkeerd argument, want er heeft nooit een gemeenschappelijk ius commune bestaan. Degenen echter die halsstarrig aan het volledige behoud van eigen, nationaal, recht vasthouden, vergeten dat recht zich ontwikkelt in een confrontatie met ander recht en dat zich zo ook weer nieuw eigen, vaderlands, recht gaat vormen.

Prof. mr. B.C.M. (Beatrix) van Erp-Jacobs (1947) heeft meer dan dertig jaar ervaring op het gebied van het oud-vaderlandse recht. Zij studeerde Nederlands recht aan de Katholieke Hogeschool Tilburg en was werkzaam als universitair docent en universitair hoofddocent. Daarnaast studeerde ze aan de Rijks Archiefschool en doceerde ze vele jaren aan deze opleiding. In 1986 promoveerde ze op de studie Justitie en politie in 's-Hertogenbosch voor 1629. Van Erp-Jacobs was onder andere lid van de Projectgroep Geschiedschrijving Tilburg en lid van de Bijzondere Commissie Archieven van de Raad voor Cultuur. Op dit moment is zij secretaris van de Stichting Brabantse Rechtshistorische Reeks en lid van de Aanwijzingscommissies Archiefbescheiden van de Rechtbank Breda en de Rechtbank en het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Aan de Universiteit van Tilburg doceert zij Europese rechtsgeschiedenis, Nederlandse rechtsgeschiedenis en geschiedenis van het belastingrecht. Zij publiceert vooral op het terrein van de Brabantse rechtsgeschiedenis, staatsrechtsgeschiedenis en rechtspraakgeschiedenis.