'Wijkagenten en hun dagelijks werk'

10/10/2008 09:15

Het Programma Politie en Wetenschap

'Wijkagenten en hun dagelijks werk. Onderzoek naar de uitvoering van gebiedsgebonden politiewerk', nieuwe uitgave in de reeks Politiewetenschap van het Programma Politie en Wetenschap.

Embargo tot: vrijdag 10 oktober 2008, 10.00 uur

Met het beleid gericht op ontwikkeling van het wijkwerk bij de Nederlandse politie zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet. Alle regionale politiekorpsen in Nederland beschikken inmiddels over wijk- of buurtagenten. Zij vormen vaak de spil in de aanpak van overlast en criminaliteit in wijken en buurten. Tegelijk blijken er grote verschillen te bestaan in de wijze waarop het wijkwerk bij de politie is georganiseerd en hoe dit in de praktijk wordt uitgevoerd. Bovendien slagen wijkagenten er vaak slechts maar ten dele in de hoge ambities - investeren in duurzame relaties, kennen en gekend worden, problemen voortijdig onderkennen en aanpakken - van het gebiedwerk te realiseren

Dit zijn enkele van de belangrijkste uitkomsten van een studie naar de wijze waarop wijkagenten invulling geven aan hun complexe taakopdracht, die in opdracht van het Programma Politie en Wetenschap is uitgevoerd door dr. Jan Terpstra (voorheen het IPIT van de Universiteit Twente, nu Radboud Universiteit te Nijmegen).

Het onderzoek heeft zich sterk gericht op de uitvoeringspraktijk in de korpsen. Daartoe is een aantal wijkagenten in drie verschillende korpsen en tijdlang gevolgd bij hun dagelijks werk en zijn daarover vele gesprekken gevoerd. Daarbij is onder meer gekeken naar de aanwezigheid van wijkagenten in de wijk, de contacten die ze hebben opgebouwd met zowel wijkbewoners als uiteenlopende instanties waarmee wordt samengewerkt en ook wat die contacten en samenwerkingsverbanden precies inhouden en opleveren.

Vooral op het punt van de samenwerking met andere instanties in de aanpak van onveiligheid in de wijk zijn de afgelopen jaren belangrijke stappen gezet. Samengewerkt wordt met onder meer gemeente, welzijnwerk of woningbouwcorporatie. Deze samenwerking ontstaat vaak op initiatief van wijkagenten. In de regel beperken wijkagenten zich niet tot de aanpak van (kleine vormen van) criminaliteit, maar richten zij zich ook op problemen van overlast of op vermindering van angst- en onveiligheidsgevoelens onder burgers.

De mate waarin de beoogde nabijheid, zichtbaarheid en aanspreekbaarheid van wijkagenten voor bewoners wordt gerealiseerd, loopt echter sterk uiteen. Van het uitgangspunt dat wijkagenten een belangrijke taak hebben in het voorkomen van problemen in wijk of buurt, komt in de praktijk veel minder terecht. Dit geldt ook voor de gedachte dat wijkagenten de betrokkenheid en actieve opstelling van burgers in de aanpak van buurtonveiligheid moeten stimuleren.

Tegelijk laat het onderzoek zien dat enkele soms populaire opvattingen onder en over wijkagenten niet (meer) kloppen. Zo zien wijkagenten anno nu het als vanzelfsprekend dat handhaving van regels tot hun werk behoort. Ook zij delen nu in eigen wijk bekeuringen uit, waar ze in het verleden heel terughoudend in waren.

De verschillen in de wijze waarop wijkagenten hun werk uitvoeren, hangen slechts deels samen met verschillen in beleid tussen de politiekorpsen. Veel belangrijker hierbij zijn verschillen in type wijk of locatie waar wijkagenten werkzaam zijn en vooral de opvattingen die zij over hun werk hanteren.

Het feit dat niet alle ambities van het wijkwerk bij de politie worden verwezenlijkt, hangt onder meer samen met een nog steeds bestaand onduidelijk beroepsbeeld van wijkagenten, de positie van dat werk binnen de politieorganisatie, de wijze waarop dat werk wordt gestuurd en beperkingen in de capaciteit. In het onderzoek wordt daarom gepleit voor verdere professionalisering van het gebiedswerk bij de politie. Het werk moet bovendien beter organisatorisch worden ingebed en verdient meer steun vanuit de eigen organisatie. In veel gevallen is bovendien meer aandacht gewenst voor het verkleinen van de afstand tot burgers en voor het bevorderen van burgerbetrokkenheid.

Het onderzoeksrapport is uitgegeven in de reeks Politiewetenschap van het Onderzoeksprogramma Politie en Wetenschap, een zelfstandig onderdeel van het kenniscentrum van de Politieacademie. Politie en Wetenschap is in mei 1999 ingesteld om het wetenschappelijk onderzoek en de kennisontwikkeling op het gebied van politie en veiligheid te stimuleren en tevens een impuls te geven aan een betere benutting van onderzoeksresultaten in politiepraktijk en opleiding. Daartoe is een meerjarig onderzoeksprogramma ontwikkeld. De uitvoering van dit programma geschiedt onder leiding van de directeur van het programmabureau, G.C.K. Vlek.