Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport


4. Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw

Inkomensafhankelijke bijdrage Zvw

Kamerstuk, 5 december 2008

De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG

Z/F-2897331

5 december 2008

Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel houdende enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregelingen en enige andere wetten (TK 2007/08, 31 266) op 6 december 2007 heeft Minister Donner in reactie op vragen van de Kamerleden Luijben (SP) en Omtzigt (CDA) toegezegd de Kamer nader te informeren over het volgende:


1. Klopt het dat over een gesplitst pensioen op grond van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding maar een keer inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt betaald, en bij doorbetalen van pensioen als alimentatie van de ene ex-echtgenoot aan de ander twee maal inkomensafhankelijke bijdrage Zvw wordt betaald en

2. Klopt het dat de inkomensafhankelijke bijdrage over een arbeidsongeschiktheidspensioen hoger of lager is al naargelang deze wordt uitgevoerd door een pensioenfonds of door een verzekeraar.
Omdat de vragen liggen op het terrein van de Zvw heb ik de beantwoording hiervan - mede namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Financiën - overgenomen. Onderstaand ga ik nader op de vragen in.

Inkomensafhankelijke bijdrage bij alimentatie

In de Zvw is geregeld dat iedere verzekeringsplichtige een inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd over het zogeheten bijdrage-inkomen. Dit betekent dat zowel alimentatiegerechtigden als pensioengerechtigden inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd zijn. Het gaat hierbij in principe om alle inkomensbestanddelen die bij de inkomstenbelasting in box 1 in aanmerking worden genomen (waaronder alimentatie). Uitzondering daarop vormen de inkomsten uit eigen woning. Bij de bepaling van het bijdrage-inkomen wordt geen rekening gehouden met de uitgaven voor inkomensvoorzieningen, zoals de betaalde lijfrentepremies, en de zogenoemde persoonsgebonden aftrekposten, zoals de betaalde alimentatie. Dit betekent dat dergelijke uitgaven niet aftrekbaar zijn van het bijdrage-inkomen van de pensioengerechtigde waarover de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is.

De Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (WVPS) regelt dat het ouderdomspensioen altijd wordt verdeeld, tenzij de partners in de huwelijkse voorwaarden of in een scheidingsconvenant anders afspreken (bijvoorbeeld niet delen van het ouderdomspensioen). Willen de scheidende partijen het ouderdomspensioen wel delen, dan heeft de vereveningsgerechtigde na de scheiding twee jaar de tijd om een verzoek tot verevening in te dienen bij de pensioenuitvoerder (inzending van het formulier als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de WVPS). Bij verevening van pensioenrechten betaalt de pensioenuitvoerder het verdeelde ouderdomspensioen rechtstreeks uit aan beide ex-partners afzonderlijk. De pensioenuitvoerder houdt dan op de afzonderlijke delen van de ex-partners inkomensafhankelijke bijdrage in.
Indien het verzoek tot verevening niet op tijd is ingediend bij de pensioenuitvoerder (en de scheidende partijen niet in de huwelijkse voorwaarden of het echtscheidingsconvenant hebben bepaald dat zij het ouderdomspensioen niet willen delen) dan heeft de vereveningsgerechtigde recht op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen jegens de vereveningsplichtige. Er is in die situatie voor de vereveningsgerechtigde dus geen recht op uitbetaling tegenover de pensioenuitvoerder, maar tegenover de vereveningsplichtige. De gewezen echtgenoten zullen de uitbetaling dan dus onderling moeten regelen. De vereveningsplichtige ontvangt het gehele ouderdomspensioen en betaalt hierover inkomensafhankelijke bijdrage Zvw. De vereveningsgerechtigde is geen pensioengerechtigde, maar ontvangt van de gewezen echtgenoot een periodieke uitkering op grond van de WVPS. Hierover betaalt de vereveningsgerechtigde inkomensafhankelijke bijdrage Zvw.
Het verschil in heffing vloeit voort uit het systeem van de wettelijke regeling en wordt mede veroorzaakt door de keuze van partijen om niet of niet binnen de gestelde termijn van twee jaar na de scheiding het uitvoeringsorgaan te verzoeken om het ouderdomspensioen te verevenen.

Inkomensafhankelijke bijdrage over arbeidsongeschiktheidspensioen

De heer Luijben heeft aangegeven behoefte te hebben aan een reactie op het commentaar van het Verbond van Verzekeraars op de WGA-hiaatverzekeringen (Werkhervattingsregeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten). Het Verbond stelt dat over uitkeringen uit een WGA-hiaatverzekering bij een verzekeringsmaatschappij 7,2% inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw is verschuldigd (waarvoor de verzekeraar een belaste vergoeding is verschuldigd), terwijl bij een WGA-hiaatverzekering bij een pensioenfonds 5,1% inkomensafhankelijke bijdrage is verschuldigd (zonder vergoeding).

Het antwoord op deze vraag is afhankelijk van het karakter van de betreffende WGA-hiaatverzekering waaruit de uitkering volgt. Bij de beantwoording wordt er van uitgegaan dat de werkgever de verzekeringnemer is en de werknemer verzekerde en tevens begunstigde.

De WGA-hiaatuitkering kwalificeert als loon uit vroegere dienstbetrekking. Tot de maand volgende op de maand waarin de werknemer 65 jaar wordt, geldt ten aanzien van loon uit vroegere dienstbetrekking dat het loon is waarover de hoge inkomensafhankelijke bijdrage wordt betaald (7,2%) en waarbij de genieter recht heeft op volledige vergoeding van de verschuldigde bijdrage. Hierop is een aantal uitzonderingen gemaakt, waaronder de pensioenuitkeringen of vut-uitkeringen (art. 5.4, onderdeel b, onder
1°, van de Regeling zorgverzekering). Als de WGA-hiaatuitkering aangemerkt kan worden als een uitkering ingevolge een pensioenregeling, valt deze uitkering onder de uitgezonderde categorie van looninkomsten waarvoor de inhoudingsplichtige niet verplicht is de inkomensafhankelijke bijdrage te vergoeden (artikel 5.4, onderdeel b, onder 1°, van de Regeling Zorgverzekering). Het `lage' bijdragepercentage (artikel 5.2, tweede lid, onder b van de Regeling Zorgverzekering) is dan van toepassing. Kwalificeert het arbeidsongeschiktheidspensioen niet als een pensioenuitkering dan is de uitzondering niet van toepassing en dan geldt het hoge bijdragepercentage met recht op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage.

Een WGA-hiaatuitkering is aan te merken als een arbeidsongeschiktheidspensioen, mits de pensioenovereenkomst of het pensioenreglement de mogelijkheid biedt van een arbeidsongeschiktheidspensioen. Een dergelijk
arbeidsongeschiktheidspensioen kwalificeert als een pensioenregeling indien dit arbeidsongeschiktheidspensioen op grond van de Pensioenwet, alsmede het op grond van de Pensioenwet getroffen Besluit van 15 juli 2008, tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met het uitvoeren van arbeidsongeschiktheidsregelingen, Stb. 2008, 316, onder het begrip arbeidsongeschiktheidspensioen valt.
Kwalificeert de WGA-hiaatuitkering niet als een pensioenuitkering dan is de uitzondering niet van toepassing en dan geldt het hoge bijdragepercentage met recht op vergoeding van de inkomensafhankelijke bijdrage. Het maakt hierbij geen verschil of een verzekeringsmaatschappij of een pensioensfonds de uitkering doet. Het Verbond van Verzekeraars stelt dat over uitkeringen uit een bedoelde WGA-hiaat verzekering bij een verzekeringsmaatschappij de hoge (7,2%) inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw verschuldigd is met het recht op een vergoeding. Dit zal mogelijk voortvloeien uit het feit dat in die gevallen geen sprake is van een pensioenregeling, omdat niet aan de voorwaarden van voornoemd besluit wordt voldaan. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn indien de betreffende verzekeringspolissen ook andere risico's dekken dan uitsluitend de inkomensvoorziening bij arbeidsongeschiktheid; bijvoorbeeld het werkloosheidsrisico.

Voor wat betreft de situatie tot 1 januari 2009 geldt op grond van het Besluit van 15 juli 2008, Stb. 2008, 316 (artikel I, onderdeel B) een overgangsbepaling voor alle aanvullingen door pensioenfondsen op de WGA-loonaanvulling en de WGA-vervolguitkering. Tot 1 januari 2009 worden deze aanvullingen aangemerkt als arbeidsongeschiktheidspensioen in de zin van de Pensioenwet en geldt derhalve de lage inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw. Deze overgangsmaatregel geldt alleen voor pensioenfondsen en dus niet voor verzekeraars. De overgangsmaatregel is op verzoek van verzekeraars niet op hen van toepassing verklaard. Dit heeft tot gevolg dat WGA-hiaatuitkeringen die door verzekeraars worden verstrekt tot 1-1-2009 in de meeste gevallen niet onder het begrip arbeidsongeschiktheidspensioen vallen. Voor verdere informatie hierover verwijs ik u naar de brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2007/08, 31 226, nr. 36, blz. 5 en 6).

Samenvattend


1. Over een gesplitst pensioen op grond van de WVPS (artikel 2, tweede lid en artikel 5, eerste lid) wordt door iedere gerechtigde één keer inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw betaald over het door die gerechtigde rechtstreeks ontvangen deel van het pensioen. Indien de vereveningsgerechtigde geen recht heeft op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen jegens de pensioenuitvoerder, maar wel jegens de vereveningsplichtige (artikel 2, zesde lid, van de WVPS) betaalt de pensioengerechtigde (de vereveningsplichtige) de inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw over het ontvangen pensioen. Deze betaling door de vereveningsplichtige aan de vereveningsgerechtigde komt niet in aftrek op het bijdrage-inkomen van de vereveningsgerechtigde. De vereveningsgerechtigde betaalt derhalve inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zvw over de ontvangen betaling van ouderdomspensioen door de vereveningsplichtige.
2. De hoogte van de inkomensafhankelijke bijdrage over een arbeidsongeschiktheidspensioen is niet afhankelijk van de vraag door wie deze wordt uitgevoerd (pensioenfonds of verzekeraar), maar van het antwoord op de vraag of bij de betreffende WGA-hiaatverzekering sprake is van een pensioenuitkering. Is dit het geval dan geldt de lage inkomensafhankelijke bijdrage waarvoor de inhoudingsplichtige niet verplicht is deze te vergoeden.

de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,

dr. A. Klink