PERSCOMMUNIQUE nr. 94/08 European Union



16 december 2008

Conclusie van de advocaat-generaal in zaak C-531/06 en in gevoegde zaken C-171/07 en C-172/07

Commissie / Italië Apothekerkammer des Saarlandes e.a.

VOLGENS ADVOCAAT-GENERAAL BOT KAN HET BEZIT EN DE EXPLOITATIE VAN EEN

APOTHEEK WORDEN VOORBEHOUDEN AAN APOTHEKERS

De Italiaanse en de Duitse wetgeving die een dergelijke regel bevatten, zijn gerechtvaardigd door het streven om een adequate geneesmiddelenvoorziening van de bevolking te waarborgen

Advocaat-generaal Bot heeft vandaag conclusie genomen in twee reeksen zaken betreffende de eigendomsregeling van apotheken.

Die zaken betreffen in wezen de vraag of de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging in de weg staan aan de bepalingen van de Duitse en de Italiaanse wetgeving volgens welke enkel apothekers een apotheek in eigendom mogen hebben en exploiteren.

De gevoegde zaken C-171/07 en C-172/07 (Apothekerkammer des Saarlandes e.a.) zijn het gevolg van de vergunning die het bevoegde ministerie van Saarland aan de Nederlandse naamloze vennootschap DocMorris heeft verleend om vanaf 1 juli 2006 in Saarbrücken een apotheekfiliaal te exploiteren. Het besluit van het ministerie wordt bij het Verwaltungsgericht des Saarlandes aangevochten door verschillende apothekers en hun beroepsverenigingen, omdat het niet strookt met de Duitse wetgeving die enkel apothekers het recht verleent een apotheek in eigendom te hebben en te exploiteren.

Het Verwaltungsgericht heeft het Hof van Justitie gevraagd of de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging aldus moeten worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een dergelijke wetgeving.

In zaak C-531/06 (Commissie/Italië) verzoekt de Commissie het Hof met name vast te stellen dat de Italiaanse Republiek, door te bepalen dat enkel apothekers een particuliere apotheek in eigendom mogen hebben en exploiteren, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens het gemeenschapsrecht.

In zijn conclusie herinnert de advocaat-generaal er eerst aan dat aan de Europese Gemeenschap geen volledige bevoegdheid is toegekend op het gebied van de volksgezondheid. Dat blijft derhalve een tussen de Gemeenschap en de lidstaten gedeelde bevoegdheid.

De handhaving van een nationale bevoegdheid op het gebied van de volksgezondheid is uitdrukkelijk bekrachtigd in artikel 152, lid 5, EG, dat bepaalt: "Bij het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de volksgezondheid worden de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging volledig geëerbiedigd."

Volgens de advocaat-generaal betekent dat echter niet dat de lidstaten bij de uitoefening van de bij hen verbleven bevoegdheid van hun communautaire verplichtingen bevrijd zouden zijn. Om in stand te blijven, moet een nationale bepaling die erin voorziet dat apotheken enkel in eigendom kunnen zijn van en worden geëxploiteerd door apothekers, derhalve in overeenstemming zijn met de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging.

De omstandigheid dat een dergelijke bepaling geldt op een gebied waarbij de nationale bevoegdheid is voorbehouden en uitdrukkelijk wordt beschermd door artikel 152, lid 5, EG, is echter niet zonder gevolgen voor de beoordeling van de verenigbaarheid van de regel met de vrijheid van vestiging.

Bij de beoordeling of de Italiaanse en de Duitse wetgeving gerechtvaardigd is om een dwingende reden van algemeen belang, zoals de volksgezondheid, moet volgens de advocaat-generaal immers rekening worden gehouden met de omstandigheid dat de lidstaat kan beslissen op welk niveau hij de bescherming van de volksgezondheid wenst te verzekeren, en hoe dit dient te gebeuren.

Het bestaan van een beperking van de vrijheid van vestiging

De advocaat-generaal constateert dat de nationale bepalingen in kwestie tot gevolg hebben dat burgers van lidstaten die geen apotheker zijn, worden belet om in Italië en Duitsland een apotheek in eigendom te hebben en te exploiteren. Hoewel die bepalingen een beperking van de vrijheid van vestiging opleveren, daar zij de toegang tot de markt belemmeren voor natuurlijke of rechtspersonen die in die lidstaten een apotheek willen openen, zijn zij in casu toch gerechtvaardigd.

Rechtvaardiging van de vastgestelde beperking van de vrijheid van vestiging

Volgens de advocaat-generaal is de geconstateerde belemmering niet in strijd met het gemeenschapsrecht omdat de beperking van de vrijheid van vestiging gerechtvaardigd is door de bescherming van de volksgezondheid.

Het verbod voor personen die geen apotheker zijn, om een apotheek in eigendom te hebben en te exploiteren, is geschikt om dat doel te bereiken, aangezien het een geneesmiddelenvoorziening van de bevolking kan waarborgen, die voldoende garanties biedt wat kwaliteit en verscheidenheid betreft.

Een persoon die een apotheek bezit als eigenaar en werkgever, zal onvermijdelijk invloed uitoefenen op het binnen de apotheek gevoerde beleid met betrekking tot de verstrekking van geneesmiddelen. Derhalve lijkt de keuze van de Italiaanse en de Duitse wetgever om de beroepsbekwaamheid te koppelen aan de economische eigendom van de apotheek vanuit het oogpunt van bescherming van de volksgezondheid gerechtvaardigd.

Het is van belang de neutraliteit van het advies van de apotheker te waarborgen, dat wil zeggen, een deskundig en objectief advies. Volgens de advocaat-generaal is de kwaliteit van de verstrekking van geneesmiddelen rechtstreeks verbonden met de onafhankelijkheid waarvan een apotheker bij de uitoefening van zijn taak blijk moet geven.

Door te beslissen om de eigendom en de exploitatie van apotheken alleen aan apothekers voor te behouden, hebben de Italiaanse en de Duitse wetgever juist de onafhankelijkheid van de apothekers willen waarborgen, door de bedrijfseconomische organisatie van de apotheken ondoordringbaar te maken voor externe invloeden, die bijvoorbeeld afkomstig zijn van producenten van geneesmiddelen of groothandelaren.

Deze onafhankelijkheid garandeert de vrije uitoefening van het beroep. Een apotheker die de volledige beschikking heeft over zijn werkinstrument kan zijn functie uitoefenen met de onafhankelijkheid die de vrije beroepen karakteriseert. Hij is tegelijkertijd hoofd van een onderneming die dicht bij de economische werkelijkheid staat die is verbonden met het beheer van zijn apotheek, en een beroepsbeoefenaar in de gezondheidszorg, die er op uit is om zijn economische verplichtingen in evenwicht te brengen met overwegingen van volksgezondheid, hetgeen hem onderscheidt van een loutere investeerder.

Dat het bezit en de exploitatie van apotheken wordt voorbehouden aan apothekers, gaat ook niet verder dan noodzakelijk is om een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen.

De invoering van een stelsel waarbij zowel de exploitant die geen apotheker is als apothekers-werknemers verantwoordelijk zijn en van een stelsel van sancties jegens hen, lijkt immers niet toereikend om een voldoende hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid te waarborgen, aangezien het voornamelijk gaat om maatregelen die bestemd zijn om achteraf uitwassen, wanneer die zich hebben voorgedaan, te corrigeren.

Volgens de advocaat-generaal is de verplichte aanwezigheid van een apotheker-werknemer om taken te vervullen die contacten met derden met zich brengen, niet van dien aard dat een adequate geneesmiddelenvoorziening van de bevolking wordt gewaarborgd met dezelfde hoge eisen die worden gesteld aan de kwaliteit en de neutraliteit van de verstrekking van geneesmiddelen. Aangezien hij geen zeggenschap heeft over het commerciële beleid van de apotheek en hij in feite de opdrachten van zijn werkgever moet uitvoeren, is het niet uitgesloten dat een apotheker-werknemer van een door een niet-apotheker geëxploiteerde apotheek ertoe wordt gebracht om het economisch belang van de apotheek voorrang te geven boven de vereisten die zijn verbonden aan het uitoefenen van werkzaamheden op farmaceutisch gebied.

Het verbinden van de goedkeuring om een apotheek te exploiteren aan de persoon van de apotheker is ten slotte een doeltreffend middel om te verzekeren dat de geneesmiddelenvoorziening van de bevolking op het juiste niveau blijft, met name omdat de apotheker-exploitant zich in geval van beroepsmatige nalatigheden niet alleen blootstelt aan de intrekking van zijn bevoegdverklaring, maar ook aan de intrekking van zijn exploitatievergunning, met de ernstige economische gevolgen van dien.

Het vereiste dat degene die de economische zeggenschap over de apotheek heeft, en die op grond daarvan het commerciële beleid van de apotheek bepaalt, een apotheker is, is volgens de advocaat-generaal dan ook in overeenstemming met de verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging.

N.B.: De conclusie van de advocaat-generaal bindt het Hof niet. De advocaten-generaal hebben tot taak het Hof in volledige onafhankelijkheid een juridische oplossing te bieden voor het concrete geschil. De rechters van het Hof beginnen vandaag met de beraadslagingen over het arrest, dat op een latere datum zal worden gewezen.

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Hof van Justitie niet bindt.

Beschikbare talen: ES, DE, EL, EN, FR, HU, IT, NL, PL, PT, RO

De volledige tekst van de conclusie is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof

http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherch er&numaff=C-531/06

http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche r&numaff=C-171/07

vanaf ongeveer 12.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught. Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988

Beelden van de uitpraak van de conclusie zijn beschikbaar op "Europe by Satellite", Europese Commissie, Directoraat-generaal Pers en Voorlichting, L-2920 Luxemburg Tel: 00 352 4301 35177 Fax: 00 352 4301 35249, of B-1049 Brussel, Tel: 00 32 2 2964106 Fax: 00 32 2 2965956