Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Internationaliseringsagenda MBO
Woord vooraf
Mijn Strategische Agenda Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie 20082011 Werken aan
vakmanschap wordt uitgevoerd in overleg met de MBO Raad en Colo, de vereniging van
samenwerkende kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Op twee onderdelen is in
deze Agenda een nadere uitwerking toegezegd, te weten de regionale en de internationale agenda.
Die laatste krijgt vorm in deze Internationaliseringsagenda voor het middelbaar beroepsonderwijs.
In mijn opvatting is een internationale oriëntatie van het mbo in toenemende mate van belang,
vooral op de niveaus 3 en 4. Opleidingen in horeca en toerisme, handel en economische en financiële
dienstverlening worden door de toenemende globalisering steeds internationaler. Ook opleidingen in
zorg en welzijn, sport en bewegen, techniek en veiligheid kennen steeds meer internationale
componenten. Om een goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt te behouden, is het van
belang deze ontwikkeling kracht bij te zetten. Dat kan door hier in de onderwijsinhoud rekening mee
te houden en de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen. Bijvoorbeeld door het aantal
buitenlandse stages te verhogen en de kwaliteit daarvan te verbeteren.
In deze Internationaliseringsagenda MBO worden achtereenvolgens de bestaande en de gewenste
situatie beschreven op de korte (2008 2011) en de lange termijn. Dit gebeurt aan de hand van vier
algemene uitgangspunten / thema's die kortweg worden aangeduid als `Internationale oriëntatie
MBO', `Mobiliteit', `Samenwerking in Europa', ` Versterking van de internationale concurrentiepositie
van het MBO'. Op elk van deze thema's is, waar zinvol, een analyse toegepast op nationaal, Europees
en mondiaal niveau, die leidt tot voorgenomen acties. Aangezien de Internationaliseringsagenda tot
stand is gekomen in nauw overleg met de MBO Raad, Colo en andere betrokken partijen uit het veld
gaat het daarbij soms ook om acties van derden. Graag maak ik van de gelegenheid gebruik allen die
bij de totstandkoming van dit document betrokken zijn geweest, dank te zeggen voor hun bijdrage.
Van harte hoop ik dat deze agenda het startsein zal zijn voor een intensieve dialoog, niet alleen met
de Tweede Kamer maar ook met de sector, om te komen tot een sterkere internationale oriëntatie
van het middelbaar beroepsonderwijs.
De Staatssecretaris van Onderwijs Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt Vliegenthart
---
Internationaliseringsagenda MBO
Inhoudsopgave
1. Inleiding............................................................................................................................................... 3
1.1 Achtergrond.................................................................................................................................. 3
1.2 Waar staan we.............................................................................................................................. 5
1.3 Waar willen we naartoe ............................................................................................................... 7
2. Internationale oriëntatie..................................................................................................................... 9
2.1 Acties.......................................................................................................................................... 10
3. Mobiliteit........................................................................................................................................... 11
3.1 Nationaal .................................................................................................................................... 11
3.2 Europees..................................................................................................................................... 12
3.3 Mondiaal..................................................................................................................................... 13
3.4 Acties.......................................................................................................................................... 15
4. Samenwerking in Europa................................................................................................................... 17
4.1 Acties.......................................................................................................................................... 18
5. Versterking van de internationale concurrentiepositie van het MBO.............................................. 19
5.1 Nationaal .................................................................................................................................... 19
5.2 In Europa .................................................................................................................................... 20
5.3 Mondiaal..................................................................................................................................... 20
5.4 Acties.......................................................................................................................................... 24
6. Financiën ........................................................................................................................................... 25
7. Samenvatting en belangrijkste acties................................................................................................ 27
Bijlage 1. Instrumenten en Monitoring................................................................................................ 31
1.1 Mobiliteitsprogramma's............................................................................................................. 31
1.2 Initiatieven die in EU verband zijn/worden ondernomen......................................................... 32
1.3 Monitoring.................................................................................................................................. 33
Bijlage 2. Instellingen die bij uitvoering van / overleg over internationalisering in het MBO betrokken
zijn ......................................................................................................................................................... 35
Bijlage 3. Verklaring van gebruikte afkortingen.................................................................................... 37
---
Internationaliseringsagenda MBO
---
Internationaliseringsagenda MBO
Student over de meerwaarde van een
Leonardo da Vinci-stage:
1. Inleiding `Fantastisch om te zien welke
cultuurverschillen er in Europa zijn en
hoe ieder zijn vak aanpakt op zijn eigen
1.1 Achtergrond manier'.
De Strategische Agenda Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie 20082011 Werken aan
vakmanschap 1 wordt uitgevoerd in overleg met de MBO Raad en Colo2. Op twee onderdelen is in de
Strategische Agenda een nadere uitwerking toegezegd, te weten de regionale en de internationale
agenda. Die laatste krijgt vorm in deze Internationaliseringsagenda voor het middelbaar
beroepsonderwijs.
Aanleiding voor deze agenda is dat ondernemers en werknemers met een mboachtergrond steeds
meer te maken krijgen met de globalisering. Neem de uitbreiding van de Europese Unie (EU) tot 27
lidstaten, de toegenomen outsourcing vooral in de zakelijke dienstverlening en het steeds
universelere gebruik van het world wide web. In het mbo is een duidelijke trend zichtbaar dat de
opleidingen in horeca en toerisme, handel, economische en financiële dienstverlening door de
toenemende globalisering steeds internationaler worden en ook de opleidingen in zorg en welzijn,
sport en bewegen, techniek en veiligheid steeds meer internationale componenten kennen.
De Dutch Trade Board3 heeft daarom met de ministeries van EZ en OCW een aantal actielijnen
ontwikkeld voor een goede aansluiting tussen onderwijs en bedrijfsleven. De centrale doelstelling
van de Dutch Trade Board is het vergroten van de internationale concurrentiekracht van het
Nederlandse bedrijfsleven. Dat kan door het opdoen van internationale vaardigheden door
(toekomstige) werknemers, de export van goed onderwijs door Nederlandse instellingen en het
ontwikkelen van internationale (culturele) competenties van studenten en docenten, in nauwe
samenwerking met het bedrijfsleven.
De competentiegerichte kwalificatiestructuur voor het mbo is gericht op een drievoudige
kwalificering van de toekomstige beroepsbeoefenaar: voor het beroep, de loopbaan (doorstroom
naar het hbo) en voor maatschappelijk functioneren. Het opdoen van internationale vaardigheden is
vooral van belang voor mbostudenten op de hoogste niveaus: 3 en 4. Daarom zullen internationale
competenties, meer dan voorheen, onderdeel worden van het curriculum van mboopleidingen. Dat
gebeurt op basis van het document Leren, loopbaan en burgerschap, dat onlosmakelijk verbonden is
met alle kwalificatiedossiers.4
In deze internationaliseringsagenda worden achtereenvolgens de bestaande en de gewenste situatie
beschreven op de korte (2008 2011) en de lange termijn. Dit gebeurt aan de hand van vier
1 Tweede Kamer 20072008, 27 451, nr. 85
2 Colo is de vereniging van samenwerkende kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven. Colo is verantwoordelijk voor
ontwikkeling en onderhoud van de kwalificatiestructuur. Voor meeneembare studiefinanciering beoordeelt Colo of een opleiding in het
buitenland aan de Nederlandse maatstaven voldoet.
3 De Dutch Trade Board (DTB) is op 16 november 2004 in het leven geroepen om de positie en concurrentiekracht van Nederlandse
ondernemingen in het buitenland te versterken, met name door optimale publiekprivate samenwerking. De DTB heeft een drietal
`focuslanden' en `focusthema's' uitgekozen. De DTB geeft specifieke aandacht aan India, Rusland en Turkije. Wat betreft thema's gaat de
aandacht vooral uit naar clustervorming, onderwijs en financiering van het midden en kleinbedrijf. Onderwijs is een thema dat zeer in de
belangstelling staat en waarop veel initiatieven worden ontplooid.
4 De aanzet hiertoe heeft de bvesector zelf al gegeven in 2004 met: Dinjens, Fleur, Els Ranshuijsen en Tom Visser, Internationaal
competent. Een instrument om internationale aspecten in de beroepsuitoefening op te sporen. s'Hertogenbosch (Cinop), 2004.
---
Internationaliseringsagenda MBO
algemene uitgangspunten / thema's die kortweg worden aangeduid als `Internationale oriëntatie
MBO', `Mobiliteit', `Samenwerking in Europa', ` Versterking van de internationale concurrentie positie
van het MBO'. Op elk van deze thema's is, waar zinvol, een analyse toegepast op nationaal, Europees
en mondiaal niveau.
Naast `talentontwikkeling' is in het mbo vooral de internationale erkenning van beroepskwalificaties
van belang.5 Er moet een `open ruimte' voor beroepsbeoefenaren komen, waarin kwalificaties
transparant en onderling vergelijkbaar zijn. Daarbij moet het niveau van het Nederlandse mbo
diploma ten opzichte van andere EUlanden adequaat kunnen worden gewaardeerd.
In deze agenda wordt soms apart aandacht geschonken aan de aangrenzende landen. Het is echter
onjuist om te denken dat volstaan zou kunnen worden met een instrumentarium dat alleen op onze
directe buurlanden is toegesneden. De condities op nationaal niveau (nationaal beleid, verankering
van internationaal beleid in de instellingen) zijn evenzeer van belang als de Europese context en
globale ontwikkelingen. Wel vormen de grensregio's in het mbo uiteraard een eerste
aangrijpingspunt voor internationaliseringsactiviteiten. Vaak op een heel natuurlijke manier: dat een
erkend leerbedrijf in plaats van landinwaarts, net aan de overkant van de Duitse of Belgische grens
ligt lijkt op het eerste gezicht weinig uit te maken. Roc's in de grensregio's zijn vaak actief in Euregio
verband. Zij kunnen daartoe gebruik maken van hun innovatiemiddelen (dat gebeurt misschien nog
te weinig) of een beroep doen op EU regionale ontwikkelingsprogramma's (met name Interreg,
waar ROC Nijmegen een beroep op doet).
In Europa is het zaak goed gebruik te maken van het bestaande EUinstrumentarium. Voor het mbo is
het Leonardo da Vinci programma een belangrijke basis voor het stimuleren van mobiliteit.6 Het
European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF7) biedt daarnaast een waardevol
referentiekader voor de vergelijking van kwalificaties in Europa. Het is van belang te streven naar
integratie van het gehele, vooral Europese, instrumentarium dat relevant is voor het onderwijs en
aangrenzende terreinen. Dat kan ook door meer samen te werken. Dit gebeurt sinds 2007 in
toenemende mate. Voorbeelden zijn de door OCW en SZW gezamenlijk ingestelde projectdirectie
Leren en Werken, de onderwijswerkgroep van de Dutch Trade Board en de gemeenschappelijke
missies naar het buitenland waarin bedrijfsleven, grote gemeenten en onderwijsinstellingen
gezamenlijk optrekken.
Mondiaal wordt een indicatie gegeven van landen waar mboinstellingen zich bij voorkeur op zouden
moeten richten. Economische determinanten bepalend voor de rangorde die EZ aangeeft in de brief
`Internationaal ondernemen'8 zijn daarbij evenzeer van belang als het aantal (stage)bezoeken van
mbostudenten.
In de focuslanden binnen en buiten Europa zal de overheid op termijn moeten bemiddelen bij het tot
stand brengen van contacten. Voorts is, zeker in deze landen, van belang dat er een National
Reference Point (NRP) voor het mbo komt, waarmee Colo en de mboinstellingen contact kunnen
5 De kwaliteit in het mbo wordt internationaal bevorderd met beroepenwedstrijden op mondiaal en Europees niveau: World Skills en
Euroskills.
6 Het Leonardo da Vinci programma is een mobiliteitsprogramma dat sinds 2007 onderdeel uitmaakt van het Leven Lang Leren
programma. Zie ook bijlage 1B.
7 Zie voor een meer uitgebreide beschrijving van het EQF bijlage 1B
8 Tweede Kamer 20072008, 31 380, nr. 1.
---
Internationaliseringsagenda MBO
onderhouden over validering van opleidingen en andere kwaliteitsaspecten van een buitenlands
verblijf van mbostudenten.
Over de inhoud van deze internationaliseringsagenda voor het mbo is overleg gevoerd met de MBO
Raad en met andere stakeholders bilateraal en in de Stuurgroep Internationaal Beroepsonderwijs.
In de stuurgroep zitten onder meer de MBO Raad, Colo, de Projectdirectie Leren en Werken (van
OCW en SZW gezamenlijk), vertegenwoordigers van werkgevers en werknemersorganisaties, Cinop
Internationaal en Paepon als vertegenwoordiger van het particuliere onderwijs. Verder is de
Jongerenorganisatie Beroepsonderwijs (JOB) geraadpleegd. Voor hun inbreng bedanken wij tenslotte
medewerkers van het ministerie van LNV (verantwoordelijk voor het `groen' onderwijs) en de
ministeries van Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.
Hierna wordt kort aangegeven waar het mbo nu staat (1.2) en waar het naartoe zou moeten gaan
(1.3).
1.2 Waar staan we
Internationale oriëntatie
Hoewel er per sector grote verschillen bestaan, is internationalisering in het mbo nog onvoldoende in
het curriculum opgenomen en is het draagvlak voor internationale activiteiten per instelling zeer
verschillend.
Uitgaande mobiliteit
Precieze gegevens over uitgaande mobiliteit ontbreken, maar het is duidelijk dat er maar weinig
mbostudenten naar het buitenland gaan.9 Er zijn twee vormen van uitgaande mobiliteit:
· `Diplomamobiliteit', waarbij studenten hun opleiding in het buitenland vervolgen of afronden
en dus niet in Nederland ingeschreven blijven, komt in het mbo langzaam van de grond.
Sinds 2005 kunnen studenten hun studiefinanciering naar het buitenland meenemen voor
een volledige mboopleiding. Vooralsnog is de regeling beperkt tot Duitsland, Vlaanderen en
unieke opleidingen in Europa.
· `Studiepuntenmobiliteit' is veel gangbaarder. Daarbij gaat het om uitwisselingsprogramma's
en internationale stages, waarbij studenten in Nederland ingeschreven blijven.
Inkomende mobiliteit
Er zijn maar weinig buitenlandse studenten die in het Nederlandse mbo een opleiding of stage
komen volgen. Voor de positie van onze economie is het echter van belang Europese studenten in
het mbo op diverse terreinen ruimhartig te ondersteunen en mogelijk te interesseren voor werk in
Nederland. Dat kan op microniveau een basis leggen voor economische relaties met de
herkomstlanden van de betrokken studenten.
9 De jaarlijkse OCWbrede monitor bevat alleen gegevens over de publiek bekostigde mobiliteit van het Europese Leonardo da Vinci
programma en BAND (Bilaterales Austauschprogramm Niederlände Deutschland): 0,34%(20022003), 0,33% (20032004) en 0,55% (2004
2005). Uit de Internationaliseringsmonitor 2007 blijkt een kleine groei in 20052006, naar 0,58%. In 20062007 volgde een afname naar
0,48%. Instellingen nemen ook initiatieven buiten deze programma's om, vanwege de tijdrovende aanvraag en
verantwoordingsprocedures. Dat maakt het beeld van internationale activiteiten onbetrouwbaar.
---
Internationaliseringsagenda MBO
Buitenlandse uitwisselingsprojecten en stages van Nederlandse mbo'ers blijken vaak mede
afhankelijk te zijn van het enthousiasme van individuele docenten, teamleiders of
opleidingscoördinatoren. De internationale competenties die in toenemende mate zijn beschreven in
de kwalificatiedossiers, lijken dus nog onvoldoende verankerd te zijn in het onderwijs. Het is daarom
van belang dat bestuurders van mboinstellingen de internationale oriëntatie van hun docenten en
studenten naar waarde weten te schatten.
Samenwerking in Europa en daarbuiten
In EUverband wordt sinds enkele jaren gewerkt aan instrumenten die de mobiliteit van
onderwijsdeelnemers in Europa moeten verhogen.
Vanaf 2010 wordt een vergelijking mogelijk van kwalificatieniveaus, dankzij het European
Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF). De Europese aanbeveling van het EQF is op 23
april 2008 officieel aanvaard. In de komende jaren zal het EQF door Nederland worden
geïmplementeerd. Het EQF beschrijft kwalificatieniveaus aan de hand van leeropbrengsten,
uitgesplitst naar kennis, vaardigheden en competenties.
Een systeem voor de toekenning van studiepunten voor het mbo is op Europees niveau in
ontwikkeling als het European Credit Transfer System for Vocational Education and Training ECVET.10
Concurrentiekracht van het MBO
Het profiel van het Nederlandse mbo wordt nog onvoldoende over het voetlicht gebracht. Er zijn wel
aanwijzingen dat de reputatie van het Nederlandse stelsel goed is. Zo heeft Turkije gekozen voor
intensieve samenwerking met Nederland. Een meer uitgesproken profiel van het Nederlandse mbo in
het buitenland zou ook het imago van de sector in Nederland ten goede kunnen komen.
10 Zie bijlage 1B voor een meer uitgebreide beschrijving van ECVET.
---
Internationaliseringsagenda MBO
Student Sociaal-Cultureel Werk op stage
1.3 Waar willen we naartoe in Istanbul:
`Ik heb veel ideeën opgedaan over hoe je
De algemene internationaliseringsdoelstellingen zowel activiteiten organiseert voor vrouwen
die niet zo snel deelnemen aan
voor de korte als de lange termijn zijn: activiteiten buiten de deur'.
Een sterkere internationale oriëntatie van het mbo (in de
kwalificatiestructuur en het curriculum), zowel door `internationalisation@home'11 als door
buitenlandse contacten.
a) Het bevorderen van inkomende en uitgaande mobiliteit (door beter gebruik van Europese en
nationale stimuleringsprogramma's).
b) Voortgaande samenwerking in Europa (met voor de komende periode de nadruk op
implementatie van in EU verband ontwikkelde instrumenten)
c) Versterking van het imago van het Nederlandse beroepsonderwijs in Europa en daarbuiten.
Belangrijke middelen om dit te realiseren zijn:
Ad a ) Een betere verankering van de internationale oriëntatie van mbostudenten in de
kwalificatiestructuur voor het mbo;
Ad b) Optimaal gebruik van het Leonardo da Vinci programma;
Ad c) Het bevorderen van transparantie en vergelijkbaarheid van beroepskwalificaties met
Europass, de implementatie van het EQF (en eventueel ECVET) en erkenning van elders
verworven competenties (EVC) (Zie voor deze begrippen bijlage 1B);
Ad d) Betere communicatie over en vertegenwoordiging van de mbosector in internationaal
verband.
In de paragrafen hierna worden bovenstaande vier hoofddoelstellingen verder uitgewerkt. Daarna
volgt er een paragraaf Samenvatting en belangrijkste acties. In bijlagen worden respectievelijk de
`Instrumenten en Monitoring' (Bijlage 1) en `Instellingen en Overlegorganen' (Bijlage 2) gegeven, die
voor het realiseren van deze agenda het meest relevant zijn.
11 Bij internationalisation@home gaat het om `virtuele mobiliteit' waarbij studenten niet daadwerkelijk de grens over gaan, maar wel
werken in een internationale context; doorgaans met gebruik van ict. Zo kan in een electronische leeromgeving samen met
buitenlandse mbostudenten worden gewerkt aan de ontwikkeling van een product of de handel daarin worden gesimuleerd..
---
Internationaliseringsagenda MBO
---
Internationaliseringsagenda MBO
2. Internationale oriëntatie
Kwalificatiestructuur
Voor een betere internationale oriëntatie van het mbo is het nodig dat er in de kwalificatiestructuur
meer aandacht komt voor de internationale dimensie. Bovendien is het noodzakelijk dat er meer en
betere buitenlandse mbostages komen. Dat vereist intensieve samenwerking tussen
onderwijsinstellingen, kenniscentra en bedrijven.
Bij het internationaliseren van het Nederlandse mboonderwijs dient rekening te worden gehouden
met de taal van het onderwijs. De Onderwijsraad pleitte in zijn advies Onderwijs en Europa: Europees
burgerschap12 voor de ontwikkeling van een `Europacompetentie': het vermogen om te kunnen
functioneren en mee te kunnen doen in Europese landen. Elementen van de Europacompetentie
waren `taalvaardig zijn in ten minste twee vreemde talen' en `kennis van de werkwijze van Europese
instituten'. De voor de beroepskwalificatie vereiste kennis van moderne vreemde talen is inmiddels
beschreven in nagenoeg alle relevante kwalificatiedossiers en voor de niveau 4 opleidingen wordt
minstens één vreemde taal verplicht. De beheersing van twee vreemde talen is voor het mbo echter
een brug te ver. De optie zou ten koste gaan van de gewenste extra aandacht voor de beheersing van
het Nederlands en vakbekwaamheid en kan, met name op de lagere niveaus, leiden tot ongewenste
uitval. Zoals in de Inleiding al werd opgemerkt, is naast minstens één moderne vreemde taal vooral
ook het sociaalculturele aspect van buitenlandervaring van belang.
Om de taalvaardigheid van Europese burgers te documenteren, is in het kader van Europass (zie
Bijlage 1B) aan deze behoefte tegemoet gekomen met de ontwikkeling van het Europass
Taalpaspoort en de opname van Europese competenties in het diploma en certificaatsupplement.
Internationaal Keurmerk voor MBO instellingen
In zijn Advies Internationaliseringsagenda voor het onderwijs 2006 201113 pleitte de Onderwijsraad
verder voor een keurmerk voor instellingen, om inzicht te geven in het niveau van
internationalisering. Het toenmalige kabinet liet dit aan de sector over. De MBO Raad heeft duidelijk
gemaakt niets te zien in een keurmerk. De raad ziet het als een bureaucratisch instrument en een
precedent voor andere keurmerken waar de instellingen aan zouden moeten voldoen.
De behoefte aan een `Gedragscode Internationalisering' naar analogie van de bestaande code voor
het hoger onderwijs wordt in het mbo minder gevoeld: er worden in deze sector door de
kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven meer eisen gesteld dan in het hoger onderwijs;
leerbedrijven, ook in het buitenland, moeten bijvoorbeeld erkend zijn om stagiairs te begeleiden en
bestaande programmagelden voor het mbo worden altijd aangevraagd door de onderwijsinstelling,
die aan verschillende kwaliteitsmaatstaven moeten voldoen om daarvoor in aanmerking te komen.
Als het gaat om de `inkomende mobiliteit' is er echter veel voor te zeggen toch zo'n gedragscode te
ontwikkelen. Daarmee zou meer samenhang ontstaan in de beroepskolom. MBO Raad en Colo zullen
daarom een Gedragscode Internationalisering MBO opstellen. Net als in het hoger onderwijs zal het
gaan om een document `voor en door de sector zelf', gericht op vergelijkbare effecten (bijvoorbeeld
12 Onderwijsraad, 2004
13 Onderwijsraad, 2006
---
Internationaliseringsagenda MBO
een eenvoudiger behandeling van verzoeken aan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) als
instellingen de gedragscode naleven).
Het Programma Internationalisering Beroeps onderwijs(PIB)
Sinds 2007 bestaat het Programma Internationalisering Beroepsonderwijs (PIB) dat tot en met 2009
een nationale aanvulling vormt op het Europese Leonardo da Vinci mobiliteitsprogramma. Voor het
PIB is gedurende deze jaren in totaal 5 miljoen beschikbaar uit het Fonds Economische
Structuurversterking (FES).14 In samenwerking met de MBO Raad, de HBOraad en MKBNederland
ondersteunen de ministeries van EZ en OCW met dit programma het mbo, het hbo en het
bedrijfsleven bij activiteiten voor internationale oriëntatie en competenties van studenten.
In bijlage 1A wordt nader ingegaan op het PIB. Mogelijke verlenging van het PIB is afhankelijk van
besluitvorming over de inzet van FESmiddelen na 2009. Om het belang dat aan de verlenging van
het PIB wordt gehecht te onderstrepen, heeft staatssecretaris Heemskerk van EZ eind november
2008 tijdens de missie naar Turkije aangegeven te overwegen hiervoor zo nodig ook een substantieel
bedrag beschikbaar te stellen uit de EZbegroting.
2.1 Acties
· Bij het vormgeven van de kwalificatiestructuur zullen MBO Raad en Colo meer aandacht
besteden aan de internationale dimensie: voldoende aandacht voor vreemde talenonderwijs en
het belang van internationale stages.
· MBO Raad en Colo zullen een Gedragscode Internationalisering MBO opstellen. Net als in het
hoger onderwijs zal het gaan om een document `voor en door de sector zelf' gericht op
vergelijkbare effecten (bijvoorbeeld een eenvoudiger behandeling van verzoeken aan de
Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) als instellingen de gedragscode naleven).
· In elk geval tot en met 2009 loopt het Programma Internationalisering Beroepsonderwijs (PIB)
door, als een nationale aanvulling op de bestaande vooral Europese mogelijkheden. Dit
programma, in goed overleg met HBOraad en MBO Raad aangestuurd door EZ en OCW, is
gericht op projecten waarin instellingen samenwerken met bedrijven. Mogelijke verlenging van
het PIB is afhankelijk van besluitvorming over de inzet van FESmiddelen na 2009. Om het belang
dat aan de verlenging van het PIB wordt gehecht te onderstrepen, heeft staatssecretaris
Heemskerk van EZ eind november 2008 tijdens de missie naar Turkije aangegeven te overwegen
hiervoor zo nodig ook een substantieel bedrag beschikbaar te stellen uit de EZbegroting.
14 Alleen in 2008 is uit de begroting van OCW / HO 1,8 mln extra beschikbaar.
10
Internationaliseringsagenda MBO
3. Mobiliteit
Student MBO-Horeca op stage in Valencia:
Zoals in de Inleiding is betoogd, is mobiliteit van mbo `Ik werkte in een restaurant dat gedreven
werd door een hechte familie. Daar heb ik
studenten en docenten van wezenlijk belang voor de geleerd hoe goede samenwerking van
toekomstige beroepspraktijk. invloed kan zijn op de medewerkers en op
de gasten.'
3.1 Nationaal
Obstakels
Wanneer buitenlandse mbostudenten naar Nederland komen voor een stage of opleiding, ervaren
de instellingen telkens weer dat het veel inspanning vergt om de noodzakelijke formaliteiten (visa,
tewerkstellingsvergunningen) rond te krijgen. Omgekeerd levert de erkenning van Nederlandse
diploma's in het buitenland (door een verschil in organisatie ook in Duitsland) soms ook problemen
op. Voor een deel zal de door MBO Raad en Colo gezamenlijk te ontwikkelen Gedragscode
Internationalisering MBO hier het hoofd aan moeten bieden. Daarnaast spant OCW spant zich ervoor
in deze en soortgelijke belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen door interdepartementaal
overleg te voeren bijvoorbeeld met SZW (Centra voor Werk en Inkomen) of Justitie (IND). Het
ministerie van Justitie heeft toegezegd de mogelijkheden te verkennen om het visa beleid ten
aanzien van mbo studenten in bepaalde sectoren te versoepelen. Dat betekent dat buitenlandse
studenten die in Nederland een mbo opleiding willen volgen, in de toekomst makkelijker en sneller
een visum kunnen krijgen.
Meeneembaarheid van studiefinanciering
Om een mbostudie in het buitenland te volgen of af te ronden kan in bepaalde gevallen de
Nederlandse studiefinanciering worden `meegenomen'. In 2007 is de tussenevaluatie meeneembare
studiefinanciering aan de Tweede Kamer gezonden. 15 De belangrijkste aanbeveling was de nog
beperkt meeneembare studiefinanciering naar Vlaanderen en Duitsland mogelijk te maken voor alle
sectoren van het mbo. Met ingang van het schooljaar 20072008 is dit gerealiseerd. Hierdoor is het
aantal aanvragen voor meeneembare studiefinanciering in het mbo bijna verdubbeld.16
Begin 2009 zal de eindevaluatie worden opgeleverd. Daarin wordt het volgende onderzocht:
a) Wat zijn de behoeften van deelnemers: naar welke landen willen ze? Als er mogelijkheden zijn
om in het buitenland een opleiding te volgen, gaan ze dan ook?
b) Wat zijn de behoeften van het bedrijfsleven: is er vraag naar mbo'ers met een buitenlands
diploma?
c) Hoe zit het met de vergelijkbaarheid en de kwaliteit van opleidingen in het buitenland?
Hiervoor zijn National Reference Points een voorwaarde. Goed functionerende NRP's bestaan
niet in alle landen.
15 Tweede Kamer 20062007, 24 724, nr. 68.
16 Van 1 juni 2005 tot 1 juni 2007 zijn er 265 verzoeken bij Colo binnengekomen, vanaf juni 2007 tot en met mei 2008 ging het om het 210
verzoeken.
---
Internationaliseringsagenda MBO
Studenten in het hoger onderwijs mogen hun studiefinanciering sinds 2007 gebruiken voor studies
over de hele wereld. Vanuit het oogpunt van gelijkwaardigheid is de vraag gerezen of er aanleiding is
om ook mbodeelnemers deze mogelijkheden te geven. Op 24 mei 2007 is de Tussenevaluatie
meeneembare studiefinanciering mbobol aan de Tweede Kamer verstuurd met daarbij een
beleidsreactie. In deze reactie is opgenomen dat het bij de invoering van meeneembare
studiefinanciering in het mbo altijd de intentie is geweest dit op termijn breed mogelijk te maken.
Die termijn is mede afhankelijk van de behoefte van deelnemers en de internationale ontwikkelingen
in de mbosector.
Of daarvoor op dit moment aanleiding is zal moeten blijken uit de eindevaluatie die in januari 2009
wordt opgeleverd. Wanneer er wordt gekozen voor uitbreiding zal voor het mbo, net als destijds
voor het hoger onderwijs, wetswijziging nodig zijn. Een eventuele uitbreiding is daarom pas mogelijk
vanaf het schooljaar 20102011.
Overigens hebben mbo'ers geen meeneembare studiefinanciering nodig om een buitenlandse stage
te volgen. Studenten die recht hebben op studiefinanciering, ontvangen die ook tijdens hun
buitenlandse stage.
3.2 Europees
Het ontwikkelen van talent heeft ook een internationale dimensie. Het stimuleren van mobiliteit past
daar goed in. Mede daarom zal het gebruik van publiek bekostigde stimuleringsprogramma's
krachtig worden bevorderd. Het Nationaal agentschap17 dat het Leven Lang Leren programma18
uitvoert, doet daarvoor zoveel mogelijk aan voorlichting en begeleiding. Verwacht wordt dat de
introductie in 2007 van het nieuwe Europese Leven Lang Leren Programma zal leiden tot veel meer
internationale mobiliteit in het mbo, omdat het bedrag dat voor het beroepsonderwijs in de EU is
bestemd ten opzichte van vorige programma's sterk is gegroeid. Het Leonardo da Vinci programma,
onderdeel van dat Leven Lang Leren programma, subsidieert internationale projecten in het mbo.
Als we kijken naar de geregistreerde (`programma')mobiliteit19, dan verbleef in 2007 maar 0,48
procent van de mbostudenten minmaal twee weken in het buitenland voor studie of stage. Dit zijn
nog geen 2400 jongeren. Het streven van de regering is dat in 2010 0,65 procent van de mbo
studenten (ruim 3200 jongeren) minimaal twee weken in het buitenland studeert of een stage volgt.
Verder is het de bedoeling dat meer Nederlandse mbodocenten minimaal een week in het
buitenland verblijven20, dat het aantal actieve partners (bedrijven, onderwijsinstellingen) in het
buitenland21 stijgt en meer mboinstellingen buitenlandse partners hebben. In EUverband vindt
momenteel een oriëntatie plaats op de onderwijsdoelstellingen na 2010. Mogelijk zal een
doelstelling zijn `to make mobility a standard component of education and training'. Dit zou kunnen
gebeuren op de volgende manier: `by (target year), ensure that (x) % of university students and (y) %
of VET students and trainees undertake mobility as a standard part of their learning pathways'. De
17 Het Leven Lang Leren programma van de EU wordt in Nederland ondersteund door een nationaal agentschap. Nuffic, de
uitvoeringsorganisatie voor internationale activiteiten in het hoger onderwijs, is het eerste aanspreekpunt van het agentschap. Het
belangrijkste programma voor het mbo, het Leonardo da Vinci mobiliteitsprogramma, wordt in dit verband ondersteund door een
onderdeel van Cinop in 'sHertogenbosch. Zie verder bijlage 2.
18 Zie hiervoor bijlage 1A.
19 De totale mobiliteit in het mbo is groter dan uit de registratie van publiek bekostigde stages in het kader van `Leonardo' en BAND blijkt.
Veel stages komen tot stand zonder steun van Europa of de nationale overheid.
20 3,3% in 20062007.
21 Was 520 in 2007.
12
Internationaliseringsagenda MBO
Europese High Level Group on Mobility mikt op een verhoging van de studentenmobiliteit in het
beroepsonderwijs naar 3 procent van de populatie in 2020. In verschillende Europese
overlegorganen zal de komende maanden over deze ambitie worden gesproken. Nederland
ondersteunt de focus op mobiliteit en is bereid de eigen ambitie voor het mbo in overeenstemming
te brengen met het nader te bepalen Europese streefgetal. In de periode 2000 2006 bedroegen de
Leonardo da Vinci subsidies voor het Nederlandse mbo circa 12 miljoen. Voor de 2007 2013 is in
totaal ongeveer 35 miljoen beschikbaar. Afhankelijk van de besluitvorming over de Europese
begroting voor de periode 2014 2020 gaat dit bedrag mogelijk omhoog. Om de instellingen optimaal
gebruik van dat geld te laten maken, moeten de administratieve lasten van het Leonardo
programma wel omlaag. Nederland zal daar in Brussel op blijven aandringen.
Colo heeft, om de stages naar het buitenland in goede banen te leiden, inmiddels ongeveer 3400
buitenlandse leerbedrijven erkend en geregistreerd. Ook zijn er steeds meer Nederlandse bedrijven
die hun leerlingen opleiden in een vestiging in het buitenland.
Door de open grenzen neemt het aantal leerbedrijven direct over de grens met Duitsland en België
toe. Jongeren in de grensstreek vinden daardoor gemakkelijker een stageplaats aan de andere kant
van de grens. In een kleine werkgroep (de MiniArbeitsgruppe) overleggen de ministeries van OCW
en LNV geregeld met medewerkers van het Duitse ministerie van Onderwijs en de Duitse
ondersteuningsorganisatie INWENT over het beleid voor en de uitvoering van BAND. Het Centrum
voor Innovatie van Opleidingen (Cinop) verleent ondersteuning en is aan Nederlandse zijde met de
uitvoering belast.
Steeds meer internationale bedrijven met vestigingen in Nederland stellen hun vestigingen in andere
landen open voor mbo'ers die op zoek zijn naar een stageplaats. De websites www.stagemarkt.nl van
Colo en www.workplacement.nl van Colo en de MBO Raad vergemakkelijken dat. Workplacement wil
zich ontwikkelen tot dé website voor internationale mobiliteit. De site helpt mbostudenten zich
goed voor te bereiden op een buitenlandse stage en verstrekt informatie aan onderwijsinstellingen
en bedrijven. Colo zal daarnaast nog een `Barometer stage en leerbanenmarkt' ontwikkelen, die het
mbostudenten mogelijk moet maken bewuster te kiezen uit de mogelijkheden die binnen hun sector
voorhanden zijn.
3.3 Mondiaal
Mboinstellingen weten in toenemende mate hun weg te vinden buiten Europa. De STCGroep,
waartoe het Rotterdamse Scheepvaart en Transport College behoort, heeft vestigingen in Oman,
ZuidAfrika, Vietnam en de Filippijnen. Horeca en toerismeopleidingen hebben structurele contacten
in Turkije. Sinds mei 2008 heeft Turkije een National Reference Point, dat is ondergebracht bij het
Turkse ministerie van Onderwijs. Dit is het contactpunt voor vragen over Turkse mbokwalificaties.
Het ministerie van OCW wil de contacten van instellingen in landen buiten Europa vergemakkelijken
door op politiek, ambtelijk en uitvoerend niveau contacten te leggen en te bemiddelen. Dat kan
eventuele belemmeringen bij het volgen van buitenlandse stages, uitwisselingsprojecten of
inkomende mobiliteit wegnemen.
Door prioriteit te geven aan een beperkt aantal landen, ontstaat een afwegingskader bij het aangaan
van nieuwe buitenlandse contacten door de instellingen. Uiteraard speelt daarbij het economische
belang en het arbeidsmarktperspectief voor mbostudenten een belangrijke rol. Voor het
13
Internationaliseringsagenda MBO
economisch belang is gekeken naar de rangorde die EZ hanteert. Voor het arbeidsmarktperspectief is
Colo nagegaan in welke landen buiten Europa de meeste leerbedrijven zijn geregistreerd. Natuurlijk
is ook de samenwerkingsrelatie op beleids en instellingsniveau bekeken. Ten slotte is gekeken of er
een Netherlands Educational Support Office (NESO) of een andere ondersteuningsinstelling ter
plaatse is.22
Verschillende invalshoeken
Er voltrekken zich fundamentele wijzigingen in de economische machtsverhoudingen. De nota van EZ
stelt daarom dat `de verdergaande internationalisering van de Nederlandse economie cruciaal is voor
het behoud van een welvarend, duurzaam en ondernemend Nederland. Opgemerkt wordt dat `het
Nederlandse handelspatroon (...) aansluiting lijkt te missen bij verder weg gelegen markten, zoals de
Verenigde Staten en opkomende markten die nu juist het grootste groeipotentieel kennen'.
Van de prioriteitslanden die het ministerie van EZ heeft aangewezen gaat het buiten Europa
achtereenvolgens om de VS en Canada, China, Rusland, India, Oekraïne, de Golfstaten, Turkije,
Brazilië, Vietnam en Japan.
Naast de economische invalshoek is er ook een andere. Veel mbostudenten voelen om humanitaire
redenen voor bepaalde stagelanden. Ze voelen zich aangesproken door thema's als maatschappelijk
verantwoord ondernemen, duurzaamheid en globalisering. Zij hebben zoveel belangstelling voor
ontwikkelingslanden dat het aanbod de vraag tien keer overtreft. Scholen en kenniscentra hebben
daarom initiatieven ontwikkeld met ontwikkelingslanden. In opdracht van
BZ/Ontwikkelingssamenwerking heeft bureau Exchange sinds 2000 zo'n 400 mbo en hbo
studenten een stage aangeboden bij projecten in Afrika, vooral in bouw, techniek, verzorging,
landbouw, handel, ict. Door duurzame samenwerking met lokale partners ontstaan meerjarige
projecten, waarin de studenten bijdragen aan zowel de lokale kennis in een specifieke sector als aan
hun eigen vakinhoudelijke en persoonlijke ontwikkeling.
Daarnaast richten de Exchange projecten zich steeds meer op structurele versterking van het
beroeponderwijs in ontwikkelingslanden. Dat gebeurt onder meer door bijdragen aan projecten die
worden opgezet in het kader van het Schokland Akkoord Beroepsonderwijs. Binnen dit akkoord, dat
de MBO Raad en Colo in 2007 ondertekend hebben, zullen stages in ontwikkelingslanden specifieke
aandacht krijgen.
22 NESO's werken nu alleen voor hoger onderwijs. Hun aantal wordt de komende jaren uitgebreid van 8 tot ca. 15. Het ligt voor de hand
voor het mbo aansluiting te zoeken bij bestaande, door OCW bekostigde infrastructuur, maar daarbij ook te kijken naar mogelijkheden tot
samenwerking met andere instellingen in de regio: instituten voor hoger onderwijs, universitaire instituten, Netherlands Business Support
Offices (van EZ) of ambassades.
14
Internationaliseringsagenda MBO
3.4 Acties
Student Sociaal-Cultureel Werk op
· OCW zal voortdurende aandacht besteden aan obstakels stage in Instanbul:
voor de mobiliteit van mbostudenten, zowel inkomend `Ik zou hier nog wel maanden
als uitgaand. OCW zal zich ervoor inzetten willen blijven'.
belemmeringen zoveel mogelijk weg te nemen door
interdepartementaal overleg te voeren bijvoorbeeld met SZW (Centra voor Werk en Inkomen) of
Justitie (IND). Het ministerie van Justitie heeft toegezegd de mogelijkheden te verkennen om het
visa beleid ten aanzien van mbo studenten in bepaalde sectoren te versoepelen. Dat betekent
dat buitenlandse studenten die in Nederland een mbo opleiding willen volgen, in de toekomst
makkelijker en sneller een visum kunnen krijgen.
· OCW zal op basis van een evaluatie bezien of het opportuun is de mogelijkheden voor mbo'ers
om met meeneembare studiefinanciering een opleiding in het buitenland te volgen uit te
breiden. De genoemde evaluatie komt begin 2009 beschikbaar.
· Het aantal buitenlandse stages in het mbo wordt geleidelijk verhoogd.23 De Europese High Level
Group on Mobility mikt op een verhoging van de studentenmobiliteit in het beroepsonderwijs
naar 3 procent van de populatie in 2020. In verschillende Europese overlegorganen zal de
komende maanden over deze ambitie worden gesproken. Nederland ondersteunt de focus op
mobiliteit en is bereid de eigen ambitie voor het mbo in overeenstemming te brengen met het
nader te bepalen Europese streefgetal.
· In aanvulling op het bestaande instrumentarium (vooral twee goedlopende internetsites met
informatie over buitenlandse stages), zal Colo een `Barometer stage en leerbanenmarkt'
ontwikkelen die mbostudenten nog beter in staat stelt de juiste keuzes te maken als het gaat
om een buitenlands verblijf.
· OCW zal bilaterale contacten van mboinstellingen buiten Europa zoveel mogelijk ondersteunen
door gebruik te maken van ambtelijke en politieke contacten en het afsluiten van Memoranda of
Understanding waar dit aangewezen lijkt.
· Als ondertekenaars van het Schokland Akkoord zullen de MBO Raad en Colo contacten met
ontwikkelingslanden op instellingsniveau (bijvoorbeeld in de vorm van ExChange projecten)
bevorderen.
23 Voorwaarde is dat, na verhoging van de hiervoor beschikbare EUbudgetten in de jaren 20072013, ook de Financiële Perspectieven voor
2014 2020 uitzicht bieden op de realisatie van deze ambitie.
15
Internationaliseringsagenda MBO
16
Internationaliseringsagenda MBO
4. Samenwerking in Europa
Samenwerking In EU verband
De invloed van Europa op het onderwijs wordt steeds duidelijker merkbaar. In het kader van het
zogenoemde Lissabon proces dat in 2000 is gestart, zijn bijvoorbeeld ambities geformuleerd over het
aantal jongeren dat met een startkwalificatie het onderwijs verlaat.
Verder is in 2002 het Kopenhagen proces ingegaan. In dit verband wisselen lidstaten informatie uit
om hun nationale beleid effectiever te maken. Deelname is vrijwillig en de uitkomsten in de vorm
van mededelingen of aanbevelingen van de Europese Commissie zijn juridisch niet bindend. Een
akkoord over een Europese mededeling of aanbeveling is echter wel een politiek feit. Daarom is het
zaak de voorstellen van de commissie nauwkeurig te beoordelen op de principes van subsidiariteit
en proportionaliteit. Voorlopig einddoel, ook voor maatregelen in het kader van Kopenhagen, is de
doelstelling van het Lissabon proces: in 2010 moet een concurrerende en sociaal hechte Europese
kennissamenleving bestaan.24 De komende jaren zullen vooral in het teken staan van het afronden
van een aantal initiatieven dat in EUverband in het kader van het Kopenhagenproces is genomen en
de nationale implementatie daarvan. Het gaat hierbij om EUinstrumenten die de mobiliteit van
(mbo)studenten moeten bevorderen, i.c. Europass, EQF, EQARF en ECVET (zie voor een beschrijving
van deze instrumenten Bijlage 1). Over ontwikkelingen ten aanzien van dit Europese
instrumentarium voor het mbo zullen OCW, MBO Raad, Colo en NEther elkaar periodiek treffen in
een kleine taskforce, zodat informatie gedeeld wordt en reacties of initiatieven gezamenlijk worden
aangegaan.
Europass
De komende jaren wordt het mogelijk om het Europass CV zelf in te vullen of om het NEC NL
bepaalde informatie op te laten halen uit bestaande registraties. In het laatste geval wordt die
informatie meteen gevalideerd. Naast persoonsgegevens (GBA) valt daarbij te denken aan
diplomagegevens (IBGroep) en rijbewijsgegevens (RDW). Gelijktijdig zal de aandacht uitgaan naar de
verdere integratie van verschillende nationale en Europese programma's voor mobiliteit.
Euroguidance
Omdat de tekorten op de arbeidsmarkt toenemen, is de erkenning van verworven competenties
(EVC) binnen Europass een van de speerpunten. Met het Kenniscentrum EVC zal niet alleen naar
vergaande samenwerking worden gezocht, maar tevens naar mogelijkheden om Nederland een
voortrekkersrol te laten vervullen.
Loopbaan oriëntatie
CINOP (zie bijlage II) is trekker van Euroguidance Nederland. Ook op Europees niveau houdt het zich
bezig met facetten van loopbaanoriëntatie en begeleiding. Dit gebeurt door bijdragen te leveren
24 De lidstaten stelden samen nadere doelstellingen vast, die door ieder land op eigen wijze mogen worden gerealiseerd. Daarbij gaat het
om minder voortijdige schoolverlaters, meer afgestudeerden in Bètatechnische vakken, meer hoger opgeleiden. Maar er werd ook
bepaald dat in 2010 12,5 procent van de 2564 jarigen in Europa moet deelnemen aan onderwijs en trainingsactiviteiten. De Nederlandse
doelstelling op dit punt is zelfs vastgesteld op 20 procent.
17
Internationaliseringsagenda MBO
aan de Europese internet portal Ploteus en een soort makelaarsrol te vervullen in good practices op
dit gebied.
Peer Learning Activities
Peer Learning Activities of PLA's zijn thematisch opgezette uitwisselingsbijeenkomsten waarmee in
Europa het Kopenhagen proces (samenwerking op mbogebied van onderop) vorm krijgt. Deze
bijeenkomsten leveren inbreng op voor de EUbesluitvorming. Zie verder in Bijlage 2 onder het kopje
Overlegstructuren.
BAND en GENT akkoorden
Momenteel ondergaat BAND een aantal wijzigingen. (Zie voor de doelstellingen van BAND, Bijlage
1A.) Er wordt gezocht naar een betere aansluiting bij de specifieke eigenschappen van het
Nederlandse en Duitse onderwijssysteem. Op deze manier voorziet het BAND programma in een
impuls tot verdere bilaterale uitwisseling in de toekomst.
In het kader van het Gent 6akkoord (waarbij GENT staat voor het Gehele Europese Nederlandse
Taalgebied) bestaat een samenwerkingsrelatie met Vlaanderen. Die is gericht op thematische
verkenningen.
4.1 Acties
· OCW werkt mee aan de totstandkoming van het EUinstrumentarium om de mobiliteit van mbo
studenten in Europa te bevorderen, waarbij de inzet is de administratieve lasten (nieuwe
uitvoeringsorganisaties in de lidstaten, monitoring op basis van nieuwe indicatoren) te beperken.
Aanvaarde instrumenten (Europass, EQF) worden (verder) geïmplementeerd.
· Omdat de tekorten op de arbeidsmarkt toenemen, is de erkenning van verworven competenties
(EVC) binnen Europass een van de speerpunten. Met het Kenniscentrum EVC zal niet alleen naar
vergaande samenwerking worden gezocht, maar tevens naar mogelijkheden om Nederland een
voortrekkersrol te laten vervullen.
· In het uitwisselingsprogramma BAND wordt gezocht naar een betere aansluiting bij de specifieke
eigenschappen van het Nederlandse en Duitse onderwijssysteem. Op deze manier voorziet BAND
in een impuls tot verdere bilaterale uitwisseling in de toekomst.
18
Internationaliseringsagenda MBO
5. Versterking van de internationale concurrentiepositie van het MBO
Deelnemer World Skills 2007:
`Meedoen aan de Skills-wedstrijden
heeft me sterker en zelfverzekerder
gemaakt. Een geweldige ervaring die ik
5.1 Nationaal voor geen goud had willen missen.'
In de nota `Internationaal ondernemen' van EZ wordt opgemerkt dat Nederland steeds meer bekend
staat om zijn creativiteit (duurzaam bouwen, architectuur en design) en zijn vermogen logistieke
dienstverlening te koppelen aan verschillende bedrijfstakken. Naast lage kosten, zo wordt gesteld,
gaat het daarbij ook om de combinatie van innovatief leiderschap, creativiteit en het vermogen om
snel en flexibel kansen op internationale vlakken te verzilveren. Door een versterkte Holland
Branding zouden deze competenties de komende jaren ook in de buitenlandse markt kunnen
worden gezet.
De kwaliteit van onze mbosector wordt in de meeste EUlanden geprezen. Door de professionaliteit
van de roc's en de nieuwe competentiegerichte kwalificatiestructuur op een goede manier
internationaal op de kaart te zetten, maken we ons onderwijs nog aantrekkelijker. Verder willen we
de huidige kwaliteit op zijn minst behouden en liefst verbeteren.
De docenten zijn daarbij van grote betekenis. Zonder hun inzet zullen activiteiten op internationaal
gebied nooit echt worden geïntegreerd in het onderwijsaanbod. Naast de bestaande mogelijkheden
om hen te enthousiasmeren (docentenstages in het kader van PIB, BAND of het Europese LLL /
Leonardo da Vinci programma), zullen instellingen moeten zoeken naar mogelijkheden om
buitenlandse stagebezoeken van hun docenten te vergoeden. Gerichte begeleiding van mbo
studenten tijdens hun buitenlandse stage is immers van groot belang. Een telefoongesprek of
mailcontact is niet genoeg. Als we mbostages in het buitenland goed organiseren en begeleiden
draagt dat bij aan een goede reputatie en interessante contacten in de hele wereld.
Het is van belang dat de brancheorganisaties voor het mbo (MBO Raad en AOC Raad) in Europa goed
communiceren met de Europese instellingen.
NethER
Samen met andere onderwijssectoren en hun brancheorganisaties zet het Nederlandse mbo zichzelf
in Europa op de kaart door deelname aan het Netherlands house for Education and Research ( Neth
ER). NethER is opgericht in 2006 door acht Nederlandse veldorganisaties voor onderzoek, onderwijs
en innovatie. Vanuit een bemiddelende en ondersteunende rol vervult NethER taken met een
informerend, vertegenwoordigend en explorerend karakter. De MBO Raad en Colo zijn sinds het
begin lid van NethER.25 Doel van NethER is het vergroten van de Nederlandse participatie in de
Europese programma's. Daarnaast wil NethER de Europese beleidsvorming beïnvloeden. Om dit te
bereiken is er een kantoor in het Europese kwartier in Brussel. NethER wordt tijdelijk ondersteund
door de ministeries van OCW en EZ.
25 De eerste brainstorm over de inhoud van deze internationaliseringsagenda voor het mbo heeft bij NethER plaatsgevonden.
19
Internationaliseringsagenda MBO
Een goede, vooral ook tijdige afstemming tussen Nederlandse actoren en de Europese Commissie is
van groot belang. Dat geldt ook voor Europese regelgeving op terreinen die niet direct met het
onderwijs te maken hebben, maar wel van invloed is op het functioneren van het onderwijs. Een
voorbeeld is de Europese aanbesteding van door scholen in te kopen schoolboeken. Het actief
benutten van bestaande overlegstructuren en de positie van NethER in Brussel, evenals de
totstandkoming van de Europese vereniging van `Vetproviders' EUPROVET, kunnen daarbij helpen.26
5.2 In Europa
De Nederlandse instellingen versterken hun concurrentie door strategisch samen te werken met
instellingen in andere lidstaten. Dat gebeurt in bilateraal verband door samenwerking van
instellingen in de grensregio's; al dan niet met behulp van nationale programma's zoals BAND met
Duitsland. Verder is er natuurlijk het Leonardo da Vinci mobiliteitsprogramma.
De beroepenwedstrijden op Europees en mondiaal niveau, Deelnemer Euroskills 2008:
de Euroskills en de World Skills, zijn goede reclame voor het `Leuk om deelnemers uit andere
landen in mijn vak aan het werk te
mbo. De eerste Euroskills editie, in september 2008 in zien. Ik vroeg ze het hemd van het lijf
Rotterdam, heeft veel publiciteit opgeleverd voor het en heb veel nieuwe dingen geleerd.'
Nederlandse mbo. De Euroskills Village beleidsmakers en
vertegenwoordigers van mboinstellingen uit heel Europa waren bij elkaar tijdens verschillende
manifestaties en conferenties. Nederland zal deelnemen aan de volgende editie van Euroskills en aan
de komende World Skills in Calgary.
5.3 Mondiaal
Wereldwijd neemt de belangstelling voor het mbo en de competentiegerichte kwalificatiestructuur
de laatste jaren toe. Dat is te merken aan het toegenomen aantal werkbezoeken van buiten Europa,
aan de onderzoeksprogrammering van de Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) en aan conferenties die zich niet langer beperken tot het hoger onderwijs. Dat
het Nederlandse onderwijsbestel naast het universitaire onderwijs en onderzoek een relatief grote
en goed ontwikkelde sector beroepsonderwijs kent, valt steeds meer landen op. In het buitenland
wordt daarbij niet zo'n scherp onderscheid gemaakt als wij nationaal kennen tussen hbo (higher
professional education) en mbo (vocational education and training, ook wel de VETsector).
Nederlandse mbo4 opleidingen (voor functies in het middenmanagement of als vakspecialist)
kunnen in het buitenland soms het beste met een hboopleiding worden vergeleken.
Een imagoverbetering van het mbo het buitenland zal naar verwachting ook een positieve
uitwerking zal hebben op het imago van het mbo in Nederland.
26 Nadat de `Adviesgroep Internationalisering' van de MBO Raad bestaande uit een aantal CvB leden in 2007 had besloten om het
collectieve lidmaatschap van EfVET op te zeggen, is in juni 2008 de aftrap gegeven voor een nieuw Europees netwerk. Vertegenwoordigers
van Ierland, het Verenigd Koninkrijk, Finland, Denemarken, Frankrijk, Griekenland en Nederland kwamen op uitnodiging van de MBO Raad
in Amsterdam bij elkaar. Het nieuwe netwerk heeft zich tijdens de Euroskillsdagen op 18 en 19 september 2008 nader bekend gemaakt.
20
Internationaliseringsagenda MBO
Uitgangssituatie
Om meer zicht te krijgen op de feitelijke situatie in het mbo, heeft Colo geïnventariseerd welke top
tien er ontstaat, als we kijken naar het aantal erkende buitenlandse leerbedrijven. Dit levert het
volgende beeld op:
600
500
nevjirde 400
erbe l 300
altna 200
A
100
0
lgië ë anje ië ije e
Ital rk uba
Be Duitsland nkrijk inam
Fra t-Brittanni Sp Antillen Tu Ar
e Sur
roo
G lands
Neder
Bron: Stagemarkt.nl (Colo)
De Europese top3 voor stagebedrijven bestaat uit België, Duitsland en Frankrijk. Het gemiddelde
leerberdrijf heeft vijf stageplaatsen. De horeca is koploper, gevolgd door handelsbedrijven. Daarna
volgt de sector economie en administratie.
In welke sectoren zitten de 3400 buitenlandse leerbedrijven?
Economisch, administratief, ICT &
veiligheid; 16,1%
Zorg, welzijn en sport; 14,2%
Uiterlijke verzorging; 3,1%
Transport & logistiek; 1,5%
Techniek; 2,0%
Handel; 21,8%
Overig; 4,0%
z Grafimedia; 1,4%
Procesindustrie, laboratoria en
fotonica; 0,7%
Bouw; 0,4%
Horeca, bakkerij en toerisme;
38,8%
Bron: Stagemarkt.nl (Colo)
21
Internationaliseringsagenda MBO
Buiten de Europa valt voor het mbo veel te winnen. Naast Turkije zijn vooral de grote economieën
van belang, zoals de VS en Canada, India, China en Brazilië. Met deze landen zijn of worden
binnenkort Memoranda of Understanding ondertekend.
Zowel gelet op economische belangen als gezien de huidige praktijk in het mbo, waarin Turkije nogal
in trek is, krijgt het Netherlands Institute for Higher Education in Ankara (NIHA) vanaf 2009 de
opdracht om op mboterrein een bemiddelende rol te gaan vervullen. Als mboinstellingen in andere
landen eenzelfde beroep doen op de voorzieningenstructuur voor het hoger onderwijs, zal in de
nabije toekomst overwogen moeten worden daar vergelijkbare keuzes te maken. Uiteraard zullen de
ervaringen met het NIHA, die zorgvuldig zullen worden geëvalueerd, daarbij van pas komen.
Bestaande OCW gelden bestemd voor aflopende projecten gericht op het verbeteren van de
onderwijsinfrastructuur in de nieuwe EUlidstaten zullen met ingang van 2009 worden ingezet op het
verbeteren van de onderwijsinfrastructuur in Turkije, Marokko en de Westelijke Balkan en worden
gericht op het mbo. Het gaat om een bedrag van in totaal 2.000.000 voor de periode 2009 2012.
Met de EVD is afgesproken, dat in de door hen beheerde programma's MPAP en MATRAflex voor
Centraal en Oost Europa, Turkije en Marokko een heroriëntatie zal plaatsvinden ten gunste van het
mbo.
Focuslanden
Het is van belang dat mboinstellingen een goede afweging maken over hun mogelijkheden buiten
Europa. In het voorgaande hoofdstuk zijn enkele landen buiten Europa genoemd waar als eerste naar
gekeken zou kunnen worden. Het is echter niet zinvol alleen naar kansrijke landen te kijken. Het gaat
ook om kansrijke sectoren van het mbo en daarbinnen om specifieke opleidingen op de mboniveaus
3 en 4. Alleen dan kan er sprake zijn van een meerwaarde voor de mbostudie.
Gelet op het voorgaande is daarom in overleg met de MBO Raad en Colo besloten tot enkele
proeftuinprojecten. In deze projecten zullen instellingen worden ondersteund bij de (verdere)
ontwikkeling van hun buitenlandse contacten, met de bedoeling dat zij hun ervaringen overdragen.
Colo en MBO Raad is gevraagd met een voorstel te komen. Overwogen is dat een zeker evenwicht
van belang is tussen landen waar wat het mbo betreft iets kan worden `gehaald' c.q. kan worden
`gebracht' . Er moet enige balans zijn tussen het belang van internationale ervaring voor de
toekomstige beroepsuitoefening en motieven die meer te maken hebben met interculturalisatie en
`capacity building'. Verder is overwogen dat enkele focuslanden Europees zouden moeten zijn gezien
de huidige praktijk in het mbo (blijkend uit het aantal leerbedrijven; zie onder Uitgangssituatie).
Nader overleg heeft geleid tot de volgende conclusies.
Proeftuinprojecten zullen betrekking hebben op de volgende sectoren: handel, horeca,
logistiek, techniek, veiligheid / beveiliging en laagdrempelige zorg.
Landen waarop de proeftuinprojecten worden gericht, zijn:
1. Frankrijk
2. Het Verenigd Koninkrijk
3. Turkije
4. India.
---
Internationaliseringsagenda MBO
Bij de keuze voor Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gaat het vooral om het stimuleren van
uitgaande mobiliteit. Volgens EZ laat Nederland vooral in Frankrijk kansen liggen als gevolg van de
slechte kennis van de Franse taal en cultuur. Wellicht kan in de proeftuinprojecten een
voorbereidingsmodule worden ontwikkeld, die op termijn zou kunnen uitmonden in een bilateraal
uitwisselingsprogramma.
Over de mogelijkheden van en de intensieve samenwerking met Turkije is in het voorgaande al het
nodige gezegd. Het gaat hierbij zowel om inkomende als uitgaande mobiliteit. Te denken valt aan
programmatische afstemming, gevolgd door Nederlandse gastdocentschappen en door gemengde
leerroutes, waarbij Turkse studenten een deel van hun opleiding in Nederland volgen of omgekeerd.
Tijdens de gezamenlijke missie van EZ en OCW naar Turkije27, eind november 2008, heb ik
aangekondigd dat er een beurs komt voor excellente mbostudenten. Hierbij kan gedacht worden
aan een aantal `duostages', waarin mbostudenten over en weer stage lopen en hun bevindingen
delen. Aan SkillsNetherlands is gevraagd in samenwerking met SkillsTurkey een voorstel te doen.
Hoewel China en Vietnam interessante groeimarkten zijn, heeft bij de keuze voor India als Aziatisch
land de doorslag gegeven dat hier verschillende mboinitiatieven aan de orde zijn en dat de bevolking
vaak ook Engels spreekt. Gezien de vaktechnische eisen die aan een leerbedrijf gesteld worden bij
een erkende buitenlandse beroepspraktijkvorming (BPV) is uitgaande mobiliteit (voor een langere
periode) in India moeilijk te realiseren. De nadruk zal liggen op kennisexport in nauwe samenwerking
met het Nederlandse bedrijfsleven.
In 2009 zullen de proeftuinprojecten, op basis van het bovenstaande, in opdracht van OCW worden
uitgewerkt en van start gaan met een looptijd van drie jaar. Besteedbaar bedrag: 600.000.
De keuze van de onderwijsinstellingen die hierin betrokken zullen worden, zal niet top down
plaatsvinden. Bovengenoemde beperking tot kansrijke sectoren, nog te ontwikkelen kwaliteitseisen
en bestaande contacten en zullen de selectie vereenvoudigen.
Afgezien van aan bovenstaande focuslanden zal in het overheidsbeleid, ook wat betreft het mbo,
extra aandacht worden geschonken aan China en Suriname. Daarmee wordt aangesloten op
prioriteiten die de minister van OCW stelt. De keuze voor China ligt op grond van economische
overwegingen voor de hand; wetenschapsbeleid, maar ook cultuurbeleid staat hier niet los van.
Vooral het sociaalculturele belang legitimeert de keuze om ook meer beleidsmatige aandacht te
besteden aan Suriname. Het Surinaamse onderwijssysteem is het nauwst verwant aan het
Nederlandse. Daarnaast speelt vanuit Nederlands perspectief dat Surinaamse studenten qua aantal
de vierde plaats bezetten in de top5 van inkomende mobiliteit uit nietEU/EER landen.
27 Met EZ zal worden bezien of er meer landen in aanmerking komen voor een gezamenlijke missie. Rusland en Marokko zijn daarbij
genoemd als mogelijke bestemmingen.
23
Internationaliseringsagenda MBO
5.4 Acties
· OCW zal de deelname van Nederlandse onderwijsinstellingen aan internationale
beroepenwedstrijden (Wordskills, Euroskills) bevorderen en stimuleren dat het netwerk dat
rondom de organisatie van deze beroepenwedstrijden is ontstaan (bestaande uit nationale skills
organisaties, in Europa verenigd in de European Skills Promotion Organisation ESPO) wordt benut
bij het aangaan of intensiveren van buitenlandse contacten door de instellingen.
· Middelen die thans worden besteed om de onderwijsinfrastructuur in de nieuwe EUlidstaten te
versterken voor de jaren 2009 2012, zullen vooral worden ingezet op het verbeteren van de
onderwijsinfrastructuur in Turkije, Marokko en de Westelijke Balkan voor het mbo. Het totale
bedrag dat hiermee gemoeid is, bedraagt 2 mln.
· Er komen met ingang van 2009 vier proeftuinprojecten. In deze projecten zullen instellingen
worden ondersteund bij de (verdere) ontwikkeling van hun contacten binnen en buiten Europa,
met de bedoeling dat zij hun ervaringen overdragen. Sectoren: handel, horeca, logistiek,
techniek, veiligheid / beveiliging en laagdrempelige zorg. Landen: Frankrijk, het Verenigd
Koninkrijk, Turkije en India. Looptijd:drie jaar. Besteedbaar bedrag: 600.000.
24
Internationaliseringsagenda MBO
6. Financiën
Zoals eerder is opgemerkt, wordt alleen de mobiliteit in het kader van de programma's Leonardo da
Vinci en BAND geregistreerd. In afstemming met Duitse collega's zal daarom een aanvullend
onderzoek worden ingesteld naar de nietgeregistreerde mobiliteit. Dit onderzoek zal ook een
indicatie opleveren van de bedragen die hiermee zijn gemoeid. Deze bedragen, ook de bedragen die
mboinstellingen investeren uit hun lump sum bekostiging, zijn niet meegenomen in onderstaand
overzicht.
Huidige bestedingen Internationaal beleid MBO:
Huidige bestedingen internationaal beleid mbo Herkomst middelen 2009 2010 2011 2012 2013
a. Leonardo da Vinci programma Europese Unie 9.282.000 9.653.280 10.039.411 10.440.988 10.858.627
b. Programma Internationalisering FES 833.000
Beroepsonderwijs*
c. Fondsen Buitenlandse zaken en BZ PM PM PM PM PM
Ontwikkelingssamenwerking**
d. Bilateraal uitwisselingsprogramma OCW/LNV 300.000 300.000 300.000 300.000 300.000
Nederland Duitsland (BAND)
e. Uitvoering Europass (NEC) OCW 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000
f. Samenwerking Vlaanderen OCW 30.000 30.000 30.000 30.000 30.000
g. Coördinatie Europese studiebezoeken OCW 80.000 80.000 80.000 80.000 80.000
Subtotaal 10.625.000 10.163.280 10.549.411 10.950.988 11.368.627
Nieuwe initiatieven internationaal beleid mbo 2009 2010 2011 2012 2013
a. Proeftuinprojecten Frankrijk, OCW 200.000 200.000 200.000
Verenigd Koninkrijk, Turkije en India
b. Versterking MBO infrastructuur in Turkije, OCW 500.000 500.000 500.000 500.000
Marokko en de Westelijke Balkan
c. Project duostages SkillsNetherlands - OCW 75.000
Skills Turkey
d. Nederlands Instituut voor Hoger Onderwijs OCW 40.000 40.000 40.000 40.000 40.000
in Ankara (NIHA)
(ondersteuning mbo-initiatieven in Turkije)
e. Implementatie EQF OCW 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000
Subtotaal 915.000 840.000 840.000 640.000 140.000
Totaal begrotingsmiddelen *** 11.540.000 11.003.280 11.389.411 11.590.988 11.508.627
Nota Bene:
* Totaal is voor dit programma 5.000.000 beschikbaar voor de periode 2007-2009. De helft van deze middelen is beschikbaar voor mbo
projecten.
** Het gaat hier om projectgelden. Afhankelijk van projectaanvragen en honorering wordt de bijdrage bepaald.
*** MBO instellingen investeren tevens in internationalisering uit hun reguliere lumpsum middelen.
25
Internationaliseringsagenda MBO
26
Internationaliseringsagenda MBO
7. Samenvatting en belangrijkste acties Student over de meerwaarde van
een Leonardo da Vinci-stage:
`Ik heb niet alleen mijn kennis van
In deze internationaliseringsagenda voor het middelbaar besturingstechniek verbeterd, ik
beroepsonderwijs (mbo) wordt aangegeven `waar we staan' spreek veel beter Engels nu en heb
geleerd in teams te werken'.
en `waar we naartoe willen' door het perspectief aan te geven
op de korte en de middellange termijn. Dit is op drie niveaus (nationaal, Europees en mondiaal)
uitgewerkt aan de hand van vier hoofddoelstellingen. Deze zijn:
a. Een sterkere internationale oriëntatie van het mbo (in de kwalificatiestructuur en het curriculum),
zowel door `internationalisation@home' als door buitenlandse contacten.
b. Het bevorderen van inkomende en uitgaande mobiliteit (door beter gebruik van Europese en
nationale stimuleringsprogramma's).
c. Voortgaande samenwerking in Europa (met voor de komende periode de nadruk op implementatie
van in EU verband ontwikkelde instrumenten).
d. Versterking van het imago van het Nederlandse beroepsonderwijs in Europa en daarbuiten.
Mbo'ers moeten worden voorbereid op een dynamische arbeidsmarkt die al lang niet meer begrensd
is tot Nederland. Een internationale oriëntatie moet, meer dan voorheen, een vanzelfsprekend
onderdeel uitmaken van de (mbo)studie.
Om de hiervoor genoemde hoofddoelstellingen te verwezenlijken zijn de volgende vervolgacties
voorzien:
Bij het vormgeven van de kwalificatiestructuur zullen MBO Raad en Colo meer aandacht
besteden aan de internationale dimensie: voldoende aandacht voor vreemde talenonderwijs
en het belang van internationale stages.
MBO Raad en Colo zullen een Gedragscode Internationalisering MBO opstellen. Net als in het
hoger onderwijs zal het gaan om een document `voor en door de sector zelf', gericht op
vergelijkbare effecten (bijvoorbeeld een eenvoudiger behandeling van verzoeken aan de
Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) als instellingen de gedragscode naleven).
In elk geval tot en met 2009 loopt het Programma Internationalisering Beroepsonderwijs
(PIB) door, als een nationale aanvulling op de bestaande vooral Europese mogelijkheden.
Dit programma, in goed overleg met HBOraad en MBO Raad aangestuurd door EZ en OCW, is
gericht op projecten waarin instellingen samenwerken met bedrijven. Mogelijke verlenging
van het PIB is afhankelijk van besluitvorming over de inzet van FESmiddelen na 2009. Om het
belang dat aan de verlenging van het PIB wordt gehecht te onderstrepen, heeft
staatssecretaris Heemskerk van EZ eind november 2008 tijdens de missie naar Turkije
aangegeven te overwegen hiervoor zo nodig ook een substantieel bedrag beschikbaar te
stellen uit de EZbegroting.
OCW zal voortdurende aandacht besteden aan obstakels voor de mobiliteit van mbo
studenten, zowel inkomend als uitgaand. OCW zal zich ervoor inzetten, belemmeringen
zoveel mogelijk weg te nemen door interdepartementaal overleg te voeren bijvoorbeeld met
SZW (Centra voor Werk en Inkomen) of Justitie (IND). Het ministerie van Justitie heeft
27
Internationaliseringsagenda MBO
toegezegd de mogelijkheden te verkennen om het visa beleid ten aanzien van mbo studenten
in bepaalde sectoren te versoepelen. Dat betekent dat buitenlandse studenten die in
Nederland een mbo opleiding willen volgen, in de toekomst makkelijker en sneller een visum
kunnen krijgen.
OCW zal op basis van een evaluatie bezien of het opportuun is de mogelijkheden voor
mbo'ers om met meeneembare studiefinanciering een opleiding in het buitenland te volgen
uit te breiden. De genoemde evaluatie komt begin 2009 beschikbaar.
Het aantal buitenlandse stages in het mbo wordt geleidelijk verhoogd.28 De Europese High
Level Group on Mobility mikt op een verhoging van de studentenmobiliteit in het
beroepsonderwijs naar 3 procent van de populatie in 2020. In verschillende Europese
overlegorganen zal de komende maanden over deze ambitie worden gesproken. Nederland
ondersteunt de focus op mobiliteit en is bereid de eigen ambitie voor het mbo in
overeenstemming te brengen met het nader te bepalen Europese streefgetal.
OCW zal bilaterale contacten van mboinstellingen buiten Europa zoveel mogelijk
ondersteunen door gebruik te maken van ambtelijke en politieke contacten en het afsluiten
van Memoranda of Understanding waar dit aangewezen lijkt.
In aanvulling op het bestaande instrumentarium (vooral twee goedlopende internetsites met
informatie over buitenlandse stages), zal Colo een `Barometer stage en leerbanenmarkt'
ontwikkelen die mbostudenten nog beter in staat stelt de juiste keuzes te maken als het gaat
om een buitenlands verblijf.
OCW werkt mee aan de totstandkoming van het EUinstrumentarium om de mobiliteit van
mbostudenten in Europa te bevorderen, waarbij de inzet is de administratieve lasten
(nieuwe uitvoeringsorganisaties in de lidstaten, monitoring op basis van nieuwe indicatoren)
te beperken. Aanvaarde instrumenten (Europass, EQF) worden (verder) geïmplementeerd.
Omdat de tekorten op de arbeidsmarkt toenemen, is de erkenning van verworven
competenties (EVC) binnen Europass een van de speerpunten. Met het Kenniscentrum EVC
zal niet alleen naar vergaande samenwerking worden gezocht, maar tevens naar
mogelijkheden om Nederland een voortrekkersrol te laten vervullen.
In het uitwisselingsprogramma BAND wordt gezocht naar een betere aansluiting bij de
specifieke eigenschappen van het Nederlandse en Duitse onderwijssysteem. Op deze manier
voorziet BAND in een impuls tot verder bilaterale uitwisseling in de toekomst.
OCW zal de deelname van Nederlandse onderwijsinstellingen aan internationale
beroepenwedstrijden (Wordskills, Euroskills) bevorderen en stimuleren dat het netwerk dat
rondom de organisatie van deze beroepenwedstrijden is ontstaan (bestaande uit nationale
skillsorganisaties, in Europa verenigd in de European Skills Promotion Organisation ESPO)
wordt benut bij het aangaan of intensiveren van buitenlandse contacten door de instellingen.
28 Voorwaarde is dat, na verhoging van de hiervoor beschikbare EUbudgetten in de jaren 20072013, ook de Financiële Perspectieven voor
2014 2020 uitzicht bieden op de realisatie van deze ambitie.
28
Internationaliseringsagenda MBO
Middelen die thans worden besteed om de onderwijsinfrastructuur in de nieuwe EUlidstaten
te versterken voor de jaren 2009 2012, zullen vooral worden ingezet op het verbeteren van
de onderwijsinfrastructuur in Turkije, Marokko en de Westelijke Balkan voor het mbo. Het
totale bedrag dat hiermee gemoeid is, bedraagt 2 mln.
Zowel gelet op economische belangen als gezien de huidige praktijk in het mbo krijgt het
Netherlands Institute for Higher Education in Ankara (NIHA) vanaf 2009 de opdracht om op
mboterrein een bemiddelende rol te gaan vervullen. Als mboinstellingen in andere landen
eenzelfde beroep blijken te doen op de voorzieningenstructuur voor het hoger onderwijs, zal
in de nabije toekomst overwogen moeten worden daar vergelijkbare keuzes te maken.
Er komen met ingang van 2009 vier proeftuinprojecten. In deze projecten zullen instellingen
worden ondersteund bij de (verdere) ontwikkeling van hun contacten binnen en buiten
Europa, met de bedoeling dat zij hun ervaringen overdragen. Sectoren: handel, horeca,
logistiek, techniek, veiligheid / beveiliging en laagdrempelige zorg. Landen: Frankrijk, het
Verenigd Koninkrijk, Turkije en India. Looptijd: drie jaar. Besteedbaar bedrag: 600.000.
29
Internationaliseringsagenda MBO
30
Internationaliseringsagenda MBO
Bijlage 1. Instrumenten en Monitoring
1.1 Mobiliteitsprogramma's
Programma Internationalisering Beroepsonderwijs (PIB)
Het PIB wil studenten en docenten van mbo en hboinstellingen meer internationale bagage geven
door internationale ervaringen tijdens de studie en door samenwerking met het bedrijfsleven. Het
PIB wil daarom meer internationale stages en erkende internationale leerbedrijven. Het draagt
verder bij aan een betere voorbereiding (ook door de betrokken docenten) van stages en betere
begeleiding.
Bedrijven die willen participeren in het programma, kunnen zich aansluiten bij mbo en hbo
instellingen. Het PIB ondersteunt strategische activiteiten die op de langere termijn kunnen bijdragen
aan het bevorderen van de kwaliteit en kwantiteit van internationale stages. Daarbij kan gedacht
worden aan het vinden van partners in het buitenland, het creëren van structurele
samenwerkingsrelaties, benutten van elkaars faciliteiten en het aanpassen van opleidingen of
modules.
Bij de beoordeling van ingediende projectvoorstellen wordt gekeken naar de aard van de
samenwerking met het bedrijfsleven (het innovatieve karakter, aspecten zoals duurzaamheid en
structurele inbedding of overdraagbaarheid). Extra punten kunnen onder meer worden toegekend
voor de vergroting van de taalvaardigheid van studenten. Per aanvraag is 50.000 tot 75.000 voor
de onderwijsinstelling beschikbaar, waarbij sprake dient te zijn van 100 procent cofinanciering.
Het EU stimuleringsprogramma programma Leven Lang Leren
Het EU stimuleringsprogramma Een Leven lang Leren heeft als doel uitwisselingen, samenwerking en
mobiliteit tussen de EU landen te ontwikkelen en te versterken. Voor de periode 2007 2013 is er
ca. 7 miljard Euro beschikbaar. Een groot gedeelte hiervan gaat naar activiteiten om de
grensoverschrijdende mobilteit van leerlingen / studenten/ onderwijzers/ docenten/ staf tussen de
EU lidstaten te stimuleren. Deelprogramma's zijn o.a.: Comenius (voor het funderend onderwijs),
Leonardo da Vinci (mbo), Erasmus (hoger onderwijs) en Grundtvig (volwasseneneducatie).
Het EU (sub)programma Leonardo da Vinci
Leonardo da Vinci is onderdeel van het programma Leven Lang Leren (zie hiervoor). Het is bestemd
voor het mbo. Voor Leonardo is voor de periode 2007 2013 ca. 1,7 miljard beschikbaar. Doel is
onder andere het bevorderen van de mobiliteit (zowel kwalitatief als kwantitatief) op het gebied van
beroepsonderwijs, beroepsopleiding en bijscholing, zodat vóór het eind van het programma jaarlijks
80.000 stages in ondernemingen worden gevolgd; het bevorderen van vernieuwende praktijken en
de overdracht ervan tussen landen; het verbeteren van de transparantie en de erkenning van
kwalificaties en competenties, met inbegrip van door nietformeel en informeel leren verworven
kwalificaties en competenties.
31
Internationaliseringsagenda MBO
Bilaterales Austauschprogramm Niederlände Deutschland (BAND)
Het uitwisselingsprogramma BAND ondersteunt partnerschappen tussen Nederlandse en Duitse
instellingen in het middelbaar beroepsonderwijs. BAND wil instellingen stimuleren om bilaterale
uitwisseling als vast onderdeel van de beroepsopleiding te ontwikkelen. Van Nederlandse zijde is
hiermee jaarlijks ca. 275.000 gemoeid. Ervaringen met uitwisselingsprojecten tonen aan dat de
deelnemers door het verblijf in het buitenland vooroordelen leren onderkennen.
1.2 Initiatieven die in EU verband zijn/worden ondernomen
Europass
Europass is een initiatief van de Europese Commissie en geldt als officieel werk en ervaringspaspoort
voor alle landen van de Europese Unie. De status van een opleiding en de waarde van vaardigheden
en kennis zijn met Europass eenduidiger geworden.
Europass bestaat sinds 2005 uit de volgende documenten c.q. instrumenten:
· Europass CV is een EUbreed standaarddocument waarmee iedere inwoner van de EU kan
aantonen wat zijn verworven competenties zijn.
· In het Europass Taalpaspoort staat de talenkennis van EUburgers gedetailleerd beschreven.
· Europass Mobiliteit geeft een overzicht van in het buitenland doorgebrachte stages bij
onderwijsinstellingen of bedrijven. Vanuit het mbo maken, volgens opgave van de MBO
Raad, ieder jaar ongeveer 2200 Nederlandse mbostudenten gebruik van de Mobility Pass.
· Europass Diplomasupplement beschrijft (meestal in het Engels) het individuele leertraject in
het hoger onderwijs. Het diplomasupplement wordt afgegeven door de
onderwijsinstelling.
· Europass Certificaatsupplement is een bijlage bij het mbodiploma. Het beschrijft in
meerdere talen wat de opleiding heeft omvat en hoe deze in het Nederlandse onderwijs is
gepositioneerd. Het certificaatsupplement is voor iedere burger te downloaden via de
websites van Colo en Europass. De onderwijsinstelling kan het supplement bij het diploma
voegen.
European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF)
Het EQF moet de transparantie en de vergelijkbaarheid van kwalificaties in Europa vergroten, zodat
onderwijsinstellingen en werkgevers snel duidelijk is wat het opleidingsniveau van een student(e) of
stagiair(e) is. Het is een metaraamwerk met acht niveaus. Het is de bedoeling dat iedere lidstaat, in
beginsel over de hele breedte van het onderwijs (in elk geval van voortgezet tot hoger onderwijs),
zijn kwalificaties hieraan relateert. Uitgangspunt is dat de niveaus niet zijn gebaseerd op
studiebelasting, maar op de gebleken kennis en kunde (learning outcomes). EUlanden zijn niet
verplicht om aan het EQF deel te nemen. EUlanden die nog geen kwalificatiestructuur hebben,
gebruiken het EQF graag als breekijzer om thuis orde op zaken te stellen. Voor landen als Nederland,
32
Internationaliseringsagenda MBO
die voor belangrijke onderdelen van het onderwijs al beschikken over een kwalificatiestructuur29, zal
de implementatie neerkomen op het smeden van een hulpstructuur tussen de bestaande
kwalificaties en het EQF. Daarmee wordt voorkomen dat weinig productieve competentiegeschillen
tussen de verschillende onderwijssectoren ontstaan. Nederland heeft besloten het EQF per 2010 in
te voeren en de EQFniveaus per 2012 te gebruiken in alle Europassdocumenten. Een externe partij
zal worden gevraagd het nationale kwalificatieraamwerk samen te stellen. Aansluitend volgt later in
deze kabinetsperiode de feitelijke invoering. Daarbij kan waarschijnlijk gebruik worden gemaakt van
het voorstel voor inschaling van Nederlandse mboniveaus in het EQF, dat wordt voorbereid door
een werkgroep van Colo, MBO Raad, AOC Raad en Paepon.
European Credit Transfer System for Vocational Education and Training (ECVET)
Het Europese puntensysteem voor het mbo wordt door de Europese Commissie gezien als het
sluitstuk van het drieluik gevormd door Europass, EQF en ECVET. ECVET is nog in ontwikkeling. De
aanvaarding volgt mogelijk in 2009, maar het systeem lijkt lastig in te voeren. Het is de bedoeling
studiepunten toe te kennen aan de vele honderden (deel)kwalificaties in het mbo, die per land nog
aanzienlijk verschillen. Nederland heeft aan de wieg gestaan van dit idee, net als het EQF was het in
2004 een onderdeel van het Maastricht Communiqué. Bij nader inzien is het de vraag of het wel de
moeite waard is, gezien de nog geringe internationale mobiliteit van mbostudenten. ECVET is meer
iets voor de lange(re) termijn, nadat eerst het EQF goed is ingevoerd.
Als in 2012 met de invoering van ECVET moet worden gestart, zoals de Europese Commissie graag
zou zien, is denkbaar dat begonnen wordt met mboopleidingen die verhoudingsgewijs een hoge
mobiliteit kennen. Het perspectief voor de lange termijn moet zijn dat het bestaande
studiepuntensysteem voor het hoger onderwijs (het European Credit Transfer System ECTS), dat nog
helemaal op studiebelasting (input) is gebaseerd, en ECVET worden samengevoegd tot één systeem.
European Quality Assurance Reference Framework (EQARF)
Aan de basis van het bovenstaande Europese beleidsinstrumentarium ligt het Europese
Kwaliteitsraamwerk. Het bevat uitgangspunten en normen voor het toezicht, waarover de lidstaten
ook Nederland, vertegenwoordigd door OCW en de MBO Raad in gesprek zijn in het European
Network on Quality Assurance in VET (ENQA VET). Over de herziening van het raamwerk en afspraken
die met de toepassing daarvan te maken hebben, bereidt de Europese Commissie een aanbeveling
van de Raad van Europa en het Europees Parlement voor.
1.3 Monitoring
Mobiliteit
Cinop brengt voor de Internationaliseringsmonitor (IMON) de mobiliteit in de kaart van mbo
studenten en mbodocenten die financiële steun krijgen van het Leonardo da Vinciprogramma en
BAND. Bij de start van het Programma Internationalisering Beroepsonderwijs in 2007 is getracht tot
een vollediger nulmeting te komen. Als uitvoerder van dit programma heeft de EVD verplicht gesteld
dat aanvragers bij hun projectvoorstellen gegevens over hun uitgangssituatie overleggen. Dit leverde
29 De kwalificatiestructuur voor het mbo, de bachelormasterstructuur en descriptoren en afspraken in het
kader van `Bologna' voor het hoger onderwijs.
---
Internationaliseringsagenda MBO
(en levert in de komende jaren) een verbeterd beeld op van de mobiliteit in het mbo. In de IMON die
in 2008 verschijnt, zijn enkele nieuwe criteria toegevoegd. Niettemin zou de monitoring van
internatonale mobiliteit in het mbo na 2009, als het PIB in principe is beëindigd, verder verbeterd
moeten worden. Voor het hoger onderwijs werkt het Nuffic aan een nieuwe opzet. Afhankelijk van
de ervaringen die daarmee worden opgedaan, kan deze wellicht ook worden toegepast voor het
mbo.
Internationale vergelijking van de kwaliteit van prestaties
De OESO30 heeft het middelbaar beroepsonderwijs de laatste jaren als het ware ontdekt. Om een
internationale vergelijking van "de scholing van volwassenen" te maken is vooral het Programme for
the Assessment of International Competences (PIAAC) van belang. PIAAC is een internationaal
vergelijkend onderzoek naar competenties van volwassenen, vergelijkbaar met PISA (Programme for
International Student Assessment) in het voortgezet onderwijs. In PIAAC worden personen van
zestien jaar en ouder getest op geletterdheid en `gecijferdheid'. Vooral met het oog op een
noodzakelijke herijking van het aantal laaggeletterden onder de volwassen (beroeps)bevolking wordt
in Nederland met belangstelling uitgezien naar de resultaten, die in 2011 worden verwacht.
In het kader van PIAAC worden tevens achtergrondvariabelen verzameld die betrekking hebben op
de aansluiting van onderwijs op arbeidsmarkt, Leven Lang Leren, gezondheid en maatschappelijke
betrokkenheid. Tenslotte wordt via een aparte module (de job requirement approach) nagegaan
welke vaardigheden werkgevers verlangen van werknemers, zodat vraag en aanbod van
vaardigheden met elkaar kunnen worden vergeleken.
De resultaten van het onderzoek zijn van belang voor het streven van Nederland naar een
innovatieve, concurrerende en ondernemende economie, waarvoor een goed opgeleide
beroepsbevolking een essentiële voorwaarde is.
30 De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling van de meest belangrijke industrielanden
34
Internationaliseringsagenda MBO
Bijlage 2. Instellingen die bij uitvoering van / overleg over internationalisering
in het MBO betrokken zijn
In dit hoofdstuk worden allereerst de instellingen genoemd die bij de uitvoering van de
internationalisering in het MBO betrokken zijn. Daarna worden de verschillende vormen van overleg
beschreven.
Nationaal agentschap Life Long Learning
Het Leven Lang Lerenprogramma van de EU wordt in Nederland ondersteund door een nationaal
agentschap. Nuffic, de uitvoeringsorganisatie voor internationale activiteiten in het hoger onderwijs,
is het eerste aanspreekpunt van het agentschap.
Het belangrijkste programma voor het mbo, het Leonardo da Vinci mobiliteitsprogramma, wordt in
dit verband ondersteund door een onderdeel van Cinop in 'sHertogenbosch. Mboinstellingen
kunnen via Leonardo da Vinci jaarlijks internationale (stage)projecten aanvragen. Het Cinop geeft
mboinstellingen ook voorlichting over de mogelijkheden die Leonardo da Vinci en andere
subprogramma's bieden. Cinop is tevens trekker van Euroguidance Nederland. Het wordt voor deze
taken voor de helft met Europese middelen gefinancierd en voor de andere helft door OCW.
National Europass Centre (NEC)
Voor de implementatie van Europass (zie onder `Instrumenten') is aansluitend op het Nederlandse
EUvoorzitterschap in 2004 een apart nationaal agentschap gevormd. Het gaat om een breed
consortium waarin voor het mbo onder meer de MBO Raad en Colo participeren. Het voorzitterschap
is belegd bij de Informatie Beheer Groep (IBGroep) in Groningen.
Overlegstructuren
Bij de totstandkoming van voorstellen van de Europese Commissie op het gebied van het mbo zijn
diverse partijen betrokken. Eerst wordt de inbreng van deskundigen verkregen. Dat gebeurt door
consultatie in de lidstaten, onderzoek door Cedefop (Centre pour le développement de la formation
professionelle), bevindingen van Peer Learning Activities of conferenties en overleg in expertgroepen.
Vervolgens wordt ieder conceptdocument voorgelegd aan het Raadgevend Comité voor de
Beroepsopleidingen 31, waarin alle EUlanden vertegenwoordigd zijn. De documenten worden daarna
vaak nog een keer besproken door de vergadering van de DirectorsGeneral for Vocational Education
and Training (DGVT), die bijeenkomen in het land dat als EUvoorzitter optreedt. Daarna begint het
formele besluitvomingsproces, dat op EU ministersniveau wordt afgerond.
OCW is vertegenwoordigd in de governing board van het al genoemde EUagentschap voor het
middelbaar beroepsonderwijs, Cedefop, in Thessaloniki, Griekenland. Cedefop is bij de Nederlandse
mboinstellingen vooral bekend als de organisator van Europese studiebezoeken. Daarnaast maakt
OCW deel uit van de governing board van de European Training Foundation (ETF, ook bekend als de
Europese `Stichting voor Opleidingen'). Het accent in de werkzaamheden van de ETF is de laatste
jaren verschoven naar het onderhouden van contacten met landen aan de buitengrenzen van de EU
(al dan niet in verband met een mogelijk EUlidmaatschap).
31 Ook bekend als Advisory Committee on Vocational Education and Training, kortweg ACVT.
35
Internationaliseringsagenda MBO
36
Internationaliseringsagenda MBO
Bijlage 3. Verklaring van gebruikte afkortingen
AOC Raad: branchevereniging van Agrarische Opleidingen Centra
BAND: Bilaterales Austauschprogramm Niederlände Deutschland
Cedefop: Centre pour le développement de la formation professionelle (het Europese
agentschap voor het middelbaar beroepsonderwijs)
Cinop: Centrum voor innovatie van opleidingen
Colo: Centraal overleg van landelijke organen (de koepel van kenniscentra
beroepsonderwijs bedrijfsleven)
DGVT: (vergadering van de) DirectorsGeneral for Vocational Education and Training
DTB: Dutch Trade Board
ECVET: European Credit Transfer System for Vocational Education and Training
ETF: European Training Foundation (Europese Stichting voor Opleidingen)
EQF: European Qualifications Framework for Life Long Learning
EQARF: European Quality Assurance Reference Framework
EU: Europese Unie
EVC: Erkenning van Verworven Competenties
EUPROVET: Vereniging van Europese `VET Providers' (aanbieders van mboopleidingen)
EVD: Economische Voorlichtingsdienst (Uitvoeringsorganisatie van EZ)
EZ: Ministerie van Economische Zaken
FES: Fonds Economische Structuurversterking
GBA: Gemeenschappelijke Basis Administratie
GENT Akkoord: Nederlands Vlaamse samenwerkingsovereenkomst (voor het Gehele Europese
Nederlandse Taalgebied)
IB Groep: Informatie Beheer Groep
IMON: Internationaliseringsmonitor (van OCW)
IND: Immigratie en Naturalisatiedienst
INWENT: Internationale Weiterbildung und Entwicklung GmbH (Duitse uitvoeder BAND
Programma)
JOB: Jongeren Organisatie (Middelbaar) Beroepsonderwijs
37
Internationaliseringsagenda MBO
LLL: Life Long Learning (Leven Lang Leren)
LNV: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit
MBO (mbo): Middelbaar Beroepsonderwijs
MBO Raad: Branchevereniging van regionale opleidingencentra en vakinstellingen voor
middelbaar beroepsonderwijs
MKB(Nederland): Midden en Kleinbedrijf (Nederland)
NEC: National Europass Centre
NESO: Netherlands Educational Support Office
NethER: Netherlands house for Education and Research
NIHA: Nederlands Instituut voor Hoger Onderwijs in Ankara
NRP: National Reference Point
Nuffic: Netherlands university fund for international cooperation (uitvoeringsorganisatie
voor het hoger onderwijs)
OCW: Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap
OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling
Paepon: branchevereniging van particuliere onderwijsaanbieders
PIAAC: Programme for the International Assessment of Adult Competences
PIB: Programma Internationalisering Beroepsonderwijs
PISA: Programme for International Student Assessment
PLA: Peer Learning Activity
PLW: Projectdirectie Leren & Werken (van OCW en SZW gezamenlijk)
RDW: Rijksdienst voor het Wegverkeer
SZW: ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
38