Ministerie van Economische Zaken


Ministerie van Economische Zaken - Rapport werkgroep kredietverlening


Crisis in de financiële sector: gevolgen voor de kredietverlening


Rapport werkgroep kredietverlening

14 januari 2009

2

Inhoudsopgave

rubriek pagina

Inleiding 3

1. Mogelijke restricties 5

1.1 Kapitaalvereisten 5

1.2 Liquiditeit 5

1.3 Funding 5

1.4 Risicoaversie 5

2. Kapitaalratio's van banken 6

3. Funding van banken 7

3.1 Fundingvolumes 8

3.2 Fundingskosten 10

3.2.1 Langlopende financiering via obligatiemarkt 10

3.2.2 Kortlopende financiering via de geldmarkt 13

3.2.3 Verruiming ECB mogelijkheden 13

3.2.4 Financiering via spaargelden 15

4. Risico-aversie 16

5. Kredietverzekering in Nederland 20

6. Conclusies 22

3

Inleiding

De groei van bancair krediet aan Nederlandse bedrijven is de afgelopen maanden stilgevallen.
Tabel 1 laat zien dat in 2008 de maand-op-maand-groei van bancair bedrijfskrediet in
november 0,1% bedroeg tegenover 1,7% in mei aan de vooravond van de het uitbreken van de
kredietcrisis. De crisis valt echter samen met een periode van laagconjunctuur. In een
dergelijke periode is het gebruikelijk dat de groei van de kredietverlening terugvalt, omdat
bedrijven minder kredietaanvragen indienen (vraageffect) en omdat banken terughoudender
worden in het verlenen van kredieten (aanbodeffect).

Tabel 1: Kredietverlening aan niet-financiële bedrijven in Nederland in procenten
2007

nov dec

2008

jan feb mrt apr mei juni juli aug sept okt nov

Maand op

maand

groei

-0.2 1.3 1.7 1.4 2.5 1.2 1.7 1.3 1.5 0.2 0.1 0.3 0.1

Jaar op jaar

groei

8.0 11.0 10.6 12.9 13.8 14.7 14.8 15.8 16.4 15.7 15.2 13.6 14.0
Het Economisch Instituut voor het Midden- en kleinbedrijf (EIM) heeft op 30 december een
rapport uitgebracht over kredietverlening aan het MKB. Het rapport beperkt zich tot de
vraagzijde van de kredietmarkt met een inventarisatie van de evaringen van kleine en
middelgrote ondernemingen aangaande kredieten in 2008. In contacten met AZ en EZ hebben
diverse ondernemingen en brancheverenigingen aangegeven problemen aan de aanbodzijde te
ondervinden met financiering via bancair krediet. Volgens hen is de verstrekte kredietomvang
door banken lager dan gevraagd, de rente in veel gevallen fors hoger en zijn de
aflossingsvoorwaarden stringenter. Dit roept de vraag op of de kredietcrisis tot extra
kwantitatieve restricties in het aanbod van bancair bedrijfskrediet leidt, bovenop het effect op
de kredietverlening van hogere leentarieven. In een poging een antwoord te vinden op deze
vraag is een tripartiete werkgroep van het ministerie van Economische Zaken, het ministerie
van Financiën en De Nederlandsche Bank ingesteld.

In dit beknopte rapport treft u eerst een schets van mogelijke aanbodrestricties, gevolgd door
een aantal empirische bevindingen. Bij de empirische bevindingen gaat het ten eerste om de
vraag in welke mate banken te maken hebben met eisen van de markt om hogere
kapitaalratio's (extra buffers) aan te moeten houden. Ten tweede wordt gekeken naar de
mogelijkheden voor banken om zelf geld aan te kunnen trekken (funding) en de rentekosten
daarbij. Ten derde wordt bezien- conform de toezegging van het kabinet in haar brief van 21
november of er bij banken sprake is van doorgeschoten risico- aversie bij de kredietverlening.
4

Om indicaties over deze vraag te krijgen wordt nagegaan of banken een hogere marge zijn
gaan hanteren tussen inleen- en uitleentarieven. Ook wordt in dit verband bezien hoe de
acceptatiecriteria die banken hanteren voor kredietverlening zich ontwikkelen. Het rapport
besteedt daarnaast aandacht aan de vraag of de markt voor kredietverzekeringen nog
voldoende functioneert. Besloten wordt met de conclusies over de indicaties die het empirisch
onderzoek heeft opgeleverd.

5

1. Mogelijke aanbodrestricties

Bij mogelijke aanbodrestricties als gevolg van de crisis in de financiële sector zijn onder
andere de volgende vier transmissiekanalen in beeld:

1.1 Kapitaalvereisten

De crisis in de financiële sector kan ertoe geleid hebben dat de markt hogere buffers eist van
banken, op straffe van verdere afwaardering van de aandelenkoers. Deze ontwikkeling kan
ertoe leiden dat banken kapitaal benutten om hun buffers te verhogen zodat het niet
beschikbaar is voor kredietverstrekking. Banken zijn bovendien extra voorzichtig uit hoofde
het in recessies toenemende risico van wanbetaling en vanwege mogelijk nieuwe
afschrijvingen op 'slechte bezittingen (zoals gesecuritiseerde hypotheekleningen)'. Dus
banken zouden kunnen streven naar hogere kapitaalratio's, zowel vanuit de wensen van de
markt als vanuit hun eigen risico-inschattingen.

1.2 Liquiditeit

Het wantrouwen tegenover (en tussen) banken is sterk toegenomen door de kredietcrisis. Nu
gebleken is dat banken kunnen omvallen moeten banken er rekening mee houden dat
crediteuren hun geld plotseling in grote bedragen kunnen terugtrekken. Dit kan hen ertoe
aanzetten meer dan een gebruikelijke hoeveelheid liquide middelen aan te houden, welk geld
dan niet beschikbaar is voor kredietverlening.

1.3 Funding

De kredietcrisis kan er toe leiden dat het voor banken moeilijker en duurder wordt om zelf
geld te lenen. Het hierboven genoemde wantrouwen kan als gevolg hebben dat
beleggers/investeerders een hogere prijs vragen voor het verschaffen van geld aan banken.
Ook spaarders (zowel consumenten als bedrijven met tegoeden bij banken) kunnen een
hogere rente eisen voor het toevertrouwen van hun geld. Het optreden van dergelijke effecten
bij de funding kan er toe leiden dat er een rem komt te staan op de kredietverlening.
1.4 Risicoaversie

Banken kunnen risico-averser gaan opereren. Dat houdt in dat banken minder bereid kunnen
zijn om bepaalde risico's te aanvaarden dan voorheen. De redenen hiervoor kunnen divers
zijn. Terughoudendheid hierin door banken kan, en zal, voor een deel het gevolg zijn van de
in het algemeen toenemende risico's op leningen. In tijden van recessie nemen de risico's
6

voor bedrijven immers toe. Dit kan het gevolg zijn van teruglopende winstgevendheid van
projecten, bijvoorbeeld door vraaguitval. De kans op faillissementen en wanbetalende
debiteuren neemt eveneens toe in perioden van laagconjunctuur, waardoor banken een extra
reserves moeten aanhouden.

2. Kapitaalratio's van banken

De (aandelen)markt eist, sinds het uitbreken van de kredietcrisis in de VS (zomer 2007) en
vooral na uitbreken van de crisis in Europa afgelopen september, dat banken hogere buffers
aanhouden op straffe van (verdere) afwaardering van de aandelenkoers, zo leert navraag van
de werkgroep bij analisten van de bankensector. Voor core-tier-1- ratio ligt de eis volgens
analisten 1 tot 2 procentpunt hoger dan de markt voorheen eiste. De kapitaalratio die de markt
nu eist verschilt van bank tot bank, afhankelijk van de kwaliteit van de bezittingen. De eis
bedraagt nu 6,5% voor banken als BNP tot meer dan 10% voor zakenbanken als UBS en
CSFB.

Volgens de gesproken analisten voldoen de meeste Europese banken op dit moment aan de
eisen van de markt. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor ING wiens core-tier 1 - ratio 8%
bedraagt.

De kapitaalratio's zijn in 2008, onder druk van de markt, sterk opgelopen. Analisten houden
echter rekening met een afname van de kapitaalratio in 2009. Als gevolg van de kredietcrisis
is het bijzonder moeilijk geworden voor banken om kredieten, of de daaraan verbonden
kredietrisico's, middels securitisatie over te dragen aan een derde partij. Met het droogvallen
van de securitisatiemarkt is één alternatief voor het verlagen van de vereiste kapitaalbuffer
door risico-overdracht weggevallen.

Door de recessie zal het risico op de bezittingen toenemen en volgens Bazel II moeten dan
hogere reserves aangehouden worden. Dit om de verwachte hogere afboekingen op leningen
ten laste van het kapitaal op te vangen. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden
dat de marges voor banken afnemen, wat de winstbijdrage aan het eigen vermogen aantast.
Het verloop van de tier 1- ratio's bevestigt het beeld dat banken er tot nu toe in geslaagd zijn
om hun ratio's redelijk op peil te houden (zie figuur 1).Er is overigens geen openbare
informatie over de ratio's van individuele banken.

7

Figuur 1: Ratio van 'tier 1'-vermogen en naar risicograad gewogen activa (gemiddelde voor
Nederlandse banken)

7,5

8

8,5

9

9,5

10

10,5

1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2007K1 2007K2 2007K3 2007K4 2008K1 2008K2 2008K3
Bron: DNB

Uit cijfers van DNB blijkt wel dat de kapitaalinjecties door de Nederlandse overheid de
afschrijvingen van de desbetreffende banken compenseren.
Concluderend kan gesteld worden dat banken dit najaar geconfronteerd zijn met oplopende
kapitaaleisen van de markt, maar de meeste beursgenoteerde Europese banken zijn vooralsnog
in staat aan de eisen te voldoen aldus analisten. Door de te verwachten hogere afboekingen op
leningen, versterkt door het effect van de economische recessie, zullen de banken hun
balansen moeten versterken. Daarbij geldt dat de banken beperkt zijn in hun mogelijkheden
om risico's van de balans af te halen door het stilvallen van de securitisatiemarkt. Het
voorgaande leidt ertoe dat het bufferkapitaal van banken minder ruimte laat om nieuwe
risico's aan te gaan.

3. Funding van banken

Banken kunnen zich via een viertal kanalen funden

1. Langlopende financiering door uitgifte van obligaties op de kapitaalmarkt en door
securitisatie (uitgeven van asset backed securities)

2. Kortlopende financiering op de geldmarkt door middel van kortlopend schuldpapier tot 1
jaar en door aantrekken van interbancaire kortlopende deposito's
8

3. Kortlopende financiering via de ECB

4. Aantrekken van deposito's bij consumenten en bedrijven
Hieronder wordt eerst ingegaan op het volume van funding via uitgifte van obligaties.
Vervolgens komen de kosten van funding via de vier bovengenoemde kanalen aan bod.
3.1 Fundingsvolumes

De werkgroep heeft zich voor de analyse rondom de volumes beperkt tot de uitgifte van
obligaties op de kapitaalmarkt1. Hierbij is in de eerste plaats gekeken naar de obligatie-uitgifte
van banken en andere financials maar vervolgens ook naar de uitgifte van grote niet financiële
ondernemingen. Voor deze afbakening zijn drie redenen:
1. Uitgifte van obligaties is een relatief belangrijk kanaal binnen de funding van banken
2. Anekdotisch materiaal duidde erop dat er zich juist rond de langlopende funding via
obligaties op de kapitaalmarkt problemen voordeden.

3. Obligatie-uitgifte van grote niet financiële ondernemingen kan een indicatie geven van
hoe problematisch de toegang tot de kapitaalmarkt in het algemeen was en is.
De banken hebben in 2008 meer moeite gehad om zich via obligatie-uitgifte te funden. Het
totaal aan uitgiftes kwam voor 2008 (t/m 19/12) uit op ¤305 mld. Dat is lager dan in 2006 en
2007, zie grafiek 2. Van deze ¤305 mld. is een ruime ¤37 mld. uitgegeven onder de door
Europese overheden ingevoerde garantieregelingen. Navraag bij obligatiemarktanalisten leert
dat er in de eerste maanden na het uitbreken van de kredietcrisis relatief weinig uitgiftes zijn
geweest vanwege de verslechterde marktomstandigheden. In december lijkt, mede als gevolg
van de garantieregeling, een voorzichtige ommekeer zichtbaar. Meerdere banken (BNP,
IntesaSaoPaolo, Credit Suisse, Societé Generale) hebben in december naast gegarandeerde 2-
en 3-jaarsleningen ook niet gegarandeerde 5-jaarsleningen uitgeschreven.
1 De securitisatie van leningen blijft hierbij buiten beschouwing. Hierover zij alleen gezegd dat de securitisatie
van leningen door Nederlandse banken in 2008 behoorlijk is afgenomen. Deze securities hadden geen
fundingdoeleinde, maar zijn grotendeels door de banken (de originators) zelf gekocht met het waarschijnlijke
doel om in tijden van liquiditeitskrapte deze als onderpand te gebruiken om geld van de ECB te kunnen lenen.
9

Grafiek 2: Obligatieuitgifte financials t/m 19-12-2008
Overigens is het beeld over de obligatiemarkt in het segment niet-financiële bedrijven anders.
We hebben het hier over grote ondernemingen met eigen toegang tot de obligatiemarkt. De
uitgifte van obligaties door deze bedrijven (t/m 19-12) lag 15,6% hoger dan in 2007 en klom
naar het hoogste niveau sinds 2003, zie grafiek 3. Een groter dan evenredig deel van dit
obligatie-aanbod werd gerealiseerd in de 2e helft van november en het begin van december.
Dit kan erop duiden dat bedrijven moeite hadden om via alternatieve kanalen (banken,
aandelenemissies, ingehouden winsten) aan de benodigde funding te komen en zich direct tot
de kapitaalmarkt richtten. Er kan ook sprake zijn van liquidity hoarding, bedrijven anticiperen
dan op een achteruitgang in hun cash-flow als gevolg van de conjunctuur door nu al extra
kapitaal aan te trekken. Anderzijds geeft deze ontwikkeling aan dat het bedrijfsleven geen
moeite had zich toegang tot de kapitaalmarkt te verschaffen, ondanks de hoge prijzen (zie
onderdeel 3.2 over fundingskosten).

10

Grafiek 3: Obligatieuitgifte niet financiële ondernemingen t/m 19-12-2008
Conclusie fundingvolume

Concluderend kunnen we stellen dat banken het na het uitbreken van de kredietcrisis in het
najaar lastig hebben gehad om zich te funden op de obligatiemarkt. In december lijkt zich een
voorzichtig herstel te hebben ingezet. Voor grote niet financiële ondernemingen lijken er geen
toegangsproblemen tot de kapitaalmarkt te bestaan gezien de hoge uitgifte van
bedrijfsobligaties in met name de tweede helft van november en begin december.
3.2 Fundingskosten

Hieronder komen de kosten van de vier eerdergenoemde fundingkanalen voor banken aan
bod.

3.2.1 Langlopende financiering via obligatiemarkt

Zoals hierboven aangegeven is de markt voor uitgifte van bankobligaties recentelijk weer op
gang gekomen. De kosten van dit fundingkanaal zijn de afgelopen maanden echter wel flink
gestegen, ondanks de daling van de staatsrente (die als bodem functioneert voor de rente die
banken moeten betalen). Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van de rente die betaald
moest worden door banken die recentelijk obligaties hebben uitgegeven.
De hogere fundingkosten zijn het gevolg van de hogere risicopremies die beleggers eisen
vanwege het afgenomen vertrouwen van beleggers in de afbetalingscapaciteit van banken. De
afname van het vertrouwen blijkt ook uit de verzekeringspremies die betaald moeten worden
11

voor het herverzekeren van bankobligaties, de premies (hierna spreads) op de zogenaamde
credit default swaps (CDS). Vanaf het begin van de kredietcrisis zijn spreads van banken
wereldwijd opgelopen (zie figuur 4), wat overigens ook voor vrijwel alle andere bedrijven
geldt. Uit figuur 4 blijkt daarnaast dat de verschillen in CDS spreads tussen verschillende
banken in eerste instantie ook flink opliepen. De spreads bij behoudende banken met een
goede kredietstatus zijn in het begin minder opgelopen dan bij banken met een minder goede
kredietstatus. Na ingrijpen van overheden zijn deze verschillen weer terug gelopen.
Banken die zonder staatsgarantie geld hebben opgehaald op de obligatiemarkt, zoals BNP
IntesaSanpaolo (Italie) betalen risicopremies variërend van 1,5 tot 2,5 procentpunt. BNP
betaalde begin december op een vijfjaars senior obligatie zonder staatsgarantie een
risicopremie van 1,5 procentpunt. Dit komt neer op een risicopremie van 0,15 tot 0,20
procentpunt ten opzichte van de periode voorafgaand aan de kredietcrisis.
Banken die de afgelopen maanden wel staatsgaranties hebben gebruikt, moesten aan de markt
gemiddeld een risicopremie van 0,35 a 0,40 procentpunt betalen. Daaraan moet de premie die
banken voor de staatgarantie aan de overheid moeten betalen, worden toegevoegd. Deze
premie bedraagt in Europa gemiddeld tussen de 1,3 tot 1,8 procentpunt (in Nederland
vooralsnog iets hoger). In totaal zijn de extra kosten voor staatsgegarandeerde obligaties voor
deze banken dus tussen de 1,7 en 2,2 procentpunt.

12

Figuur 4: CDS Banken vijfjaars looptijd

Figuur 5: Rendement NL staatsleningen

Rendement Nederlandse staatsleningen

0

1

2

3

4

5

6

02/07/2007

02/08/2007

02/09/2007

02/10/2007

02/11/2007

02/12/2007

02/01/2008

02/02/2008

02/03/2008

02/04/2008

02/05/2008

02/06/2008

02/07/2008

02/08/2008

02/09/2008

02/10/2008

02/11/2008

02/12/2008

10-jaars rente DSL 5-jaar rente DSL

13

3.2.2 Kortlopende financiering via geldmarkt

De korte financiering van banken is nog steeds verstoord. Voor de kredietcrisis werd een
groot gedeelte van de financieringsbehoefte van banken gedekt door kortlopend schuldpapier
tot 1 jaar. Deze waardepapieren worden op dit moment eigenlijk niet meer uitgegeven.
Banken lenen niet meer zonder onderpand aan elkaar voor langer dan 1 maand. Ook de
interbancaire deposito-markt verloopt heel moeizaam. De situatie op de interbancaire
geldmarkt kan het best beschreven worden door de Euribor-Eonia swap spread. Deze spread
geeft de termijnpremie op de geldmarkt weer.

- De Euribor-Eonia swap spread blijft hoog. Dat betekent dat langer dan een dag
interbancair lenen op de geldmarkt duur blijft, dit als gevolg van de hoge
kredietrisico-opslag.

- De recente niveaudaling van zowel de EURIBOR als de EONIA hangt samen met het
dalen van de officiële ECB tarieven (refi rente).

Figuur 6

Spread 6-maand Euribor vs 6-maands Eonia

0

1

2

3

4

5

6

01/08/2007

01/09/2007

01/10/2007

01/11/2007

01/12/2007

01/01/2008

01/02/2008

01/03/2008

01/04/2008

01/05/2008

01/06/2008

01/07/2008

01/08/2008

01/09/2008

01/10/2008

01/11/2008

01/12/2008

6-m Euribor 6-m Eonia

3.2.3 Verruiming ECB mogelijkheden

De refi-rente van de ECB is sinds oktober verlaagd van 3,75% naar 2,5%. Daarbij geeft de
ECB extra tenders uit waarmee financiering tot maximaal 6 maanden voor banken mogelijk
14

is. De verruiming van de ECB mogelijkheden leidt ertoe dat banken tegen een vrij lage prijs
kortlopende funding kunnen realiseren. Hierbij moet wel worden aangetekend dat niet al het
extra geld eindigt bij banken die het geld ook écht nodig hebben. Veel banken lenen bij de
ECB of doen mee aan de tender om reserves aan te leggen voor het geval financiering op de
interbancaire markt mislukt. Vervolgens zetten banken overtollig geld weer uit op de ECB
depositofaciliteit (tegen een lagere rente). Onderstaande Figuur 7 geeft het gebruik van de
depositofaciliteit weer. Een hoog gebruik is een indicator voor een gebrek aan vertrouwen bij
banken in de interbancaire geldmarkt. We zien dat het gebruik van de depositofaciliteit de
begin december flink is teruggelopen maar nog altijd ruim boven het niveau ligt dat gangbaar
was voorafgaande aan de kredietcrisis.

Figuur 7

Gebruik depositofaciliteit bij deECB

0

50

100

150

200

250

300

350

01/09/2008

08/09/2008

15/09/2008

22/09/2008

29/09/2008

06/10/2008

13/10/2008

20/10/2008

27/10/2008

03/11/2008

10/11/2008

17/11/2008

24/11/2008

01/12/2008

08/12/2008

Overigens zal de ECB op termijn haar kredietmogelijkheden (aantal tenders) weer
terugbrengen naar een niveau van voor de kredietcrisis. De mate waarin funding nu via de
ECB mogelijk is, is een tijdelijk fenomeen. Hoe tijdelijk, is nog de vraag.
15

3.2.4 Financiering via spaargelden

De rentes op spaargelden zijn de afgelopen maanden gestegen ondanks een daling van de
officiële tarieven van de ECB2. Dit weerspiegelt enerzijds een compensatie voor de
onzekerheid die bij consumenten en bedrijven leeft na het omvallen van een aantal banken en
anderzijds de grote behoefte van banken aan kapitaal, een behoefte die op de kapitaalmarkt
enkel tegen hoge prijzen vervuld kan worden.

Conclusies funding

Met betrekking tot de fundingkosten van banken kan geconcludeerd worden dat:
- de lange staatsrentes zijn gedaald door negatieve economische vooruitzichten.
- De kosten van langlopende financiering zijn voor banken echter aanzienlijk gestegen
door een sterke toename van de risicopremie die de markt bovenop de staatsrente eist,
sinds het uitbreken van de kredietcrisis.

- De kosten van kortlopende financiering op de verstoorde geldmarkt zijn eveneens fors
gestegen sinds het uitbreken van de kredietcrisis, alhoewel de prijs recentelijk weer
enigszins daalt. Dat het wantrouwen tussen banken iets afneemt blijkt ook uit de
afname van het beroep op de depositofaciliteit van de ECB, waarbij opgemerkt moet
worden dat het beroep op de depositofaciliteit zich nog steeds op een relatief hoog
niveau bevindt vergeleken met de maanden voor de kredietcrisis.
- Alleen bij de ECB kan goedkoop kortlopend worden geleend (tenders). Op dit
moment kan dat nog in grote mate, maar dat zal tijdelijk zijn.
- De kosten van funding via spaargelden zijn ook gestegen. Dit kan verklaard worden
door hogere kosten van alternatieven voor banken en door compensatie voor
toegenomen onzekerheid bij consumenten en bedrijven door het omvallen van enkele
banken.

2 Pas zeer recent is een eerste stap gezet door enkele banken om de renteverlagingen van de ECB te vertalen in
iets lagere spaartarieven.

16

4. Risico-aversie

Deze paragraaf behandelt de ontwikkeling van de marge die banken hanteren tussen de
tarieven die zij zelf moeten betalen en de tarieven die zij rekenen aan hun klanten uit het
bedrijfsleven. In het ideale geval zou op basis van de ontwikkeling van deze marge een beeld
kunnen worden gevormd van de mate waarin banken een eventueel grotere risicoaversie
hebben doorberekend in een hogere rentemarge. Op voorhand kan worden gesteld dat een
dergelijke conclusie, puur op basis van de marges, niet mogelijk is. Hogere marges, voorzover
van toepassing, kunnen samenhangen met velerlei factoren, zoals gewijzigde
marktomstandigheden, kostenontwikkelingen, hogere risico's en grotere risicoaversie. Hier
komt bij dat het uitgesloten is een beeld te vormen van 'de marge'. Deze verschilt per bank en
per product dat die bank aanbiedt. De beschikbare data zijn onvoldoende voor een
gedetailleerde berekening.

Daartoe bezien we hier drie volgende marges:

1. rentemarge tussen korte spaardeposito's (deposits) en lange bedrijfsleningen: dit is een
indicatie van de totale spread voor een bank die zich volledig zou funden met korte
spaargelden.

2. rentemarge tussen korte geldmarktleningen (euribor) en lange bedrijfsleningen: dit is een
indicatie van de totale spread voor een bank die alles fund met korte geldmarktleningen.
3. rentemarge tussen lange kapitaalmarktleningen (obligatierente) en lange bedrijfsleningen:
dit is een indicatie van de totale spread voor een bank met alleen langlopende funding.
Aangezien er geen overzicht is van het aandeel van de verschillende fundingskanalen in het
totaal, kan hier geen gewogen gemiddelde worden berekend van de fundingkosten. We
beperken ons daarom tot het beschrijven van de ontwikkeling van de kosten bij de
onderscheiden fundingskanalen.

Onderstaande grafieken 8 en 9 tonen de drie bovengenoemde marges, respectievelijk voor de
periode sinds 1980 en voor de meest recente jaren (sinds 2005).
Een opmerking moet worden gemaakt voor de langlopende fundingkosten (obligatieleningen).
Hier is uitgegaan van de veronderstelling dat banken langlopend kunnen lenen tegen de rente
op 10-jaars-staatsleningen. Tot medio 2007 was dit een redelijke veronderstelling. Daarna
werd het voor banken duurder om zich langlopend via de kapitaalmarkt te financieren. Een
indicatie van de opslag die banken betalen op de kapitaalmarktrente is de Credit Default Swap
17

spread (hierna CDS spread). Deze is voor Nederlandse financiële instellingen sinds medio
2007 scherp opgelopen. Ruwweg lag de spread begin 2007 onder de 5 basispunten, dit liep op
naar waarden tussen 50 en 150 basispunten, met uitschieters naar 400 basispunten. De derde
grafiek hieronder laat dit zien. Dit betekent dat de lange fundingskosten voor banken in
werkelijkheid grofweg 0,5 tot 1,5 procentpunt hoger liggen dan de staatsleningen suggereren.
Dit blijkt ook uit vergelijking van (grafiek 9), de rentemarge t.o.v. de obligatierente (blauw),
met gestegen spreads op de credit default swap (CDS)-tarieven (grafiek 10). Op basis van de
forse stijging van deze spread is het aannemelijk dat de uitleenmarge verminderd met de
CDS- premie de laatste maanden lager ligt dan gesuggereerd in grafiek 9. Vergelijking van
grafieken 9 en 10 laat immers zien dat de toenemende uitleenspread in grafiek 9 samenvalt
met de toenemende CDS spread. Voor zover de rentemarge van banken is weer te geven als
het verschil tussen de rente op langlopende bedrijfsleningen en de kapitaalmarktrente met een
opslag (CDS-spread), blijkt hieruit dat de rentemarge in het laatste halfjaar niet is
toegenomen. De fluctuaties van de laatste maanden vallen binnen de bandbreedte van de
afgelopen jaren.

18

Grafiek 8: Rentemarges 1980-2008

0

2

4

6

8

10

12

14

16

1982Feb 1985Feb 1988Feb 1991Feb 1994Feb 1997Feb 2000Feb 2003Feb 2006Feb
Totale spread, deposits Totale spread, Euribor Totale spread, obligatierente
Grafiek 9: Rentemarges 2005-2008

Zie uitleg op pagina 14.

19

Grafiek 10: CDS spreads enkele Nederlandse banken

Een andere interessante wijze om te kijken naar risico is de kwalitatieve bron van de Bank
Lending Survey (BLS). De BLS laat zien in hoeverre financiële instellingen (MFI's) hun
acceptatiecriteria bij het verschaffen van nieuwe kredietverlening versoepelen dan wel
aanscherpen. Het kan hier gaan om zowel pecuniaire voorwaarden (rentes) als niet-pecuniaire
voorwaarden (onderpandsvereisten, maximale looptijd, maximale omvang lening, etc.). De
resultaten uit de BLS geven een saldo weer van het aantal banken dat de voorwaarden
aanscherpt dan wel versoepelt.

Uit de Bank Lending Survey (BLS) van DNB blijkt dat Nederlandse banken de
acceptatiecriteria voor ondernemingen al sinds het laatste kwartaal van 2007 aanscherpen. In
eerste instantie voor grote ondernemingen en langlopende leningen; recent ook voor
kortlopende leningen en kleinere bedrijven. Deze aanscherping heeft pas met enige vertraging
effect op de kredietverlening. Omdat deze Survey pas vanaf 2003 wordt afgenomen, ontbreekt
een volledig beeld van de vorige neergang. Ook in 2003 scherpten banken echter in
meerderheid de voorwaarden aan, wat erop duidt dat een aanscherping tijdens een neergang
niet uitzonderlijk is.

20

Figuur 12. Ontwikkeling acceptatiecriteria voor in Nederland gevestigde MFI's.
Bron: DNB

De resultaten voor Nederland lopen redelijk gelijk met de resultaten zoals die er voor het
eurogebied liggen. Ook in het eurogebied zijn de acceptatiecriteria sterk aangescherpt over de
afgelopen kwartalen.

Op basis van de aanscherping van de acceptatiecriteria kan niets worden geconcludeerd over
de mate van eventuele kredietrantsoenering. Aanscherping van de criteria door het bankwezen
kan ook een zuiver gevolg zijn van de verslechterde economische vooruitzichten of een
toename van de door de banken gepercipieerde risico's.
Al met al kunnen we concluderen dat er geen aanwijzingen zijn van oplopende marges tussen
inleen- en uitleentarieven. Het prijszettinggedrag van banken wijst dan ook niet op
doorgeschoten risico-aversie. Wel scherpt een meerderheid van de banken sinds het laatste
kwartaal van 2007 hun acceptatiecriteria aan.

5. Kredietverzekering in Nederland

Stand van zaken

De kredietverzekeringsmarkt in Nederland is zeer geconcentreerd, met drie aanbieders die
nagenoeg de hele markt in handen hebben. Atradius is marktleider met een marktaandeel van
60%, de twee concurrenten (Euler Hermes en Coface) hebben elk tussen de 15 en 20% van de
markt. Deze drie bedrijven zijn ook verreweg de grootste aanbieders van kredietverzekering
wereldwijd. Over de ontwikkeling van de kredietverzekering zijn gesprekken gevoerd met de
21

drie grote kredietverzekeraars, en is daarnaast gesproken met ondernemingsorganisaties
(VNO-NCW, FME, MKB Nederland e.a.).

Het beeld dat daaruit ontstaat is dat er inderdaad sprake is van een inperking van de
kredietverzekering waarbij een aantal slechte risico's wordt uitgesloten, maar dat op dit
moment er geen aanleiding is om aan te nemen dat hier sprake is van overreageren.
Atradius heeft in Nederland limieten op 300.000 bedrijven ter waarde van 43,4 miljard euro.
Tot aan de inperking met 20.000 bedrijven (dat is 2,5% van het aantal bedrijven in Nederland)
waren de limieten voor Nederland met 2,4 miljard euro toegenomen. Door de inperking gaat
daar 1,4 miljard euro vanaf. Daarnaast is Atradius inmiddels wel weer bezig om een deel van
die bedrijven weer te verzekeren op basis van nieuwe informatie. Van een deel van de
bedrijven die in eerste instantie werden uitgesloten had Atradius niet de meest recente
informatie gekregen, wat ook een van de redenen was om bedrijven uit te sluiten omdat
zonder recente informatie geen goede risicobeoordeling uitgevoerd kan worden.
Ook voor de klanten van een kredietverzekeraar is het niet wenselijk dat slechte risico's
gedekt worden. Weliswaar zijn ze verzekerd, maar met een behoorlijk eigen risico. Bij
wanbetaling hebben de klanten zelf ook schade.

Atradius heeft aangegeven naar eigen verwachting nog verdere inperkingen te moeten gaan
doen, maar dat dit wel zorgvuldiger zou gebeuren en op basis van specifieke informatie en
niet meer generiek. De andere kredietverzekeraars hebben aangegeven dat zij wel strenger
zijn geworden in de acceptatie van risico's, maar dat zijn niet generiek groepen bedrijven
uitsluiten. Zij hebben ook aangegeven altijd al strenger te zijn geweest dan Atradius, en
daarom nu minder noodzaakt te zien voor correctie. Verder hebben deze bedrijven
aangegeven dat zij ruimte hebben voor het dekken van nieuwe risico's.
Bij ondernemingsorganisaties bestaat enerzijds veel onbegrip voor de manier waarop Atradius
de dekking heeft ingeperkt, maar is er toch ook wel begrip voor het feit dat dekking minder
wordt, omdat risico's in een recessie nu eenmaal toenemen. Dit had alleen zorgvuldiger
moeten zijn uitgevoerd en gecommuniceerd.

Op basis van deze informatie is er geen aanleiding om te denken dat de
kredietverzekeringsmarkt op dit moment onvoldoende functioneert. Daarmee valt ook de
22

basis voor generiek overheidsingrijpen in de kredietverzekering weg. Dat neemt niet weg dat
het wegvallen van kredietverzekering voor bedrijven voor problemen zorgt. Bepaalde
sectoren die erg cyclisch van aard zijn (bijvoorbeeld de bouw), kunnen daardoor hard geraakt
worden. Echter dat is onderdeel van de normale gang van zaken in de economische cyclus.
Slechte risico's moeten niet verzekerd worden, en in een recessie zijn er nu eenmaal meer
slechte risico's, en vooral in cyclische sectoren. Kredietverzekering is echter niet het
aangewezen instrument om in een dergelijke situatie sectoren te ondersteunen.
Internationale context

Internationaal wordt er in verschillende landen wel gesproken over de kredietverzekering,
maar zijn er nog weinig concrete maatregelen doorgevoerd. Het is ook de vraag of alle
maatregelen die worden voorgesteld wel effectief zijn. Sommige aangekondigde maatregelen
lijken de kern van het probleem niet te raken. Zaken waar ondermeer naar gekeken wordt zijn
aanvullende garanties voor kredietverzekeraars en het overnemen van risico's door de
overheid. Daar zit echter wel een reële kans aan vast dat de overheid slechte risico's
overneemt en dus snel budgettaire schade oploopt.

6. Conclusies

De werkgroep heeft getracht een antwoord te geven op de vraag of de kredietcrisis bij de
bancaire kredietverlening aan bedrijven tot extra aanbodrestricties leidt. Daarbij kampte de
werkgroep met een identificatieprobleem omdat zowel vraag- als aanbodeffecten invloed
hebben op kredietverlening. Uit het stilvallen van de groei van de kredietverlening aan
bedrijven kan dus niet direct worden afgeleid of er in de huidige situatie sprake is van extra
restricties aan de aanbodzijde.

De mogelijke aanbodrestricties via de transmissiekanalen kapitaal, funding en risicoaversiteit
zijn daarom onderzocht. De eisen in de markt t.a.v. kapitaalratio's zijn toegenomen maar de
banken zijn vooralsnog in staat aan de eisen te voldoen. Daarbij geldt dat de banken beperkt
zijn in hun mogelijkheden om risico's van de balans af te halen door het stilvallen van de
securitisatiemarkt. Door de hogere buffereisen (mede door verslechtering van risico's op
23

leningen aan bedrijven) versterken de banken hun balansen waardoor minder kapitaal
beschikbaar is voor nieuwe kredietverlening.

Banken hebben het na het uitbreken van de kredietcrisis in het najaar lastig gehad om zich te
funden op de obligatiemarkt. In december lijkt zich een voorzichtig herstel te hebben ingezet.
De kosten van langlopende financiering zijn voor banken flink gestegen door een sterke
toename van de risicopremie die de markt bovenop de staatsrente eist sinds het uitbreken van
de kredietcrisis. Securitisatie, normaliter ook een fundingkanaal, is zeer beperkt sinds de
kredietcrisis. De kosten van kortlopende financiering op de verstoorde geldmarkt zijn
eveneens fors gestegen sinds het uitbreken van de kredietcrisis, alhoewel de prijs recentelijk
weer enigszins daalt. Alleen bij de ECB kan goedkoop kortlopend worden geleend (tenders).
Op dit moment kan dat nog in grote mate, maar dat zal tijdelijk zijn. De kosten van funding
via spaargelden zijn ook gestegen door hogere kosten van alternatieven voor banken en door
compensatie voor de toegenomen onzekerheid bij consumenten en bedrijven door het
omvallen van enkele banken.

Er zijn geen aanwijzingen voor oplopende marges tussen inleen- en uitleentarieven. Het
prijszettinggedrag van banken wijst op dit moment dan ook niet op doorgeschoten risico
aversie. Wel scherpen de banken hun criteria voor het accepteren van kredieten aan.
Concluderend blijken bedrijven op de markt voor kredietverlening geconfronteerd te worden
met enige aanbodproblemen bij banken. Banken worden geconfronteerd met hogere
buffereisen door de markt, moeilijker verkrijgbare en in ieder geval duurdere funding. Banken
hebben, wellicht mede daardoor, hun kredietvoorwaarden aangescherpt. Het beeld van enige
problemen aan de aanbodzijde strookt met de gemeenschappelijke verklaring van de
Nederlandse Vereniging van Banken, VNO-NCW en MKB-Nederland over de
kredietverlening tijdens de kredietcrisis. Zij stellen dat de afnemende groei van de
kredietverlening enerzijds het gevolg is van de verslechterende economische omstandigheden,
maar dat er anderzijds ook een zelfstandige negatieve invloed van de kredietcrisis op het
kredietverschaffende vermogen van banken uitgaat. Zij refereren daarbij aan maatregelen die
banken nemen voor balansversterking, ook om aan sterk verhoogde minimumkapitaaleisen
van de markt te voldoen. Hierdoor wordt een verkrapping verwacht van de kredietverlening
van banken aan het bedrijfsleven op de Nederlandse kredietmarkt.