Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Bestuur van de Vereniging van Ondernemers in Archeologie P\a Vriens Archeo Flex
Postbus 107
5066 ZJ Moergestel

Den Haag Ons kenmerk Uw brief van 26 januari 2009 DCE/96242 31 oktober 2008

Onderwerp
Proces van vergunningverlening
Geacht bestuur,
In uw brief vraagt u mijn aandacht voor het proces van vergunningverlening zoals dat door de RACM is ingericht. Naar uw mening doen zich daarbij problemen voor die om een oplossing vragen. Tevens verzoekt u mij de vergunningverlening op een andere wijze in te richten. Daarnaast stelt u voor het toetsingsproces door een onafhankelijke commissie - buiten de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM) ­ te laten uitvoeren. Graag geef ik u hierop mijn reactie.

Allereerst wil ik u danken voor uw signalen. Het is immers de eerste keer dat vergunningen verleend worden conform de nieuwe wetgeving. Signalen uit de praktijk zijn dan extra belangrijk om na te kunnen gaan of verbeteringen nodig en wenselijk zijn. Het kwaliteitsstelsel archeologie, waar de opgravingsvergunning deel van uitmaakt, zal uiteraard ook onderwerp zijn van de evaluatie van Wet op de archeologische monumentenzorg.

Vanuit mijn verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de archeologische uitvoering wettelijk te waarborgen verstrekt de RACM, namens mij, de opgravingsvergunning. Bedrijven krijgen een opgravingsvergunning als zij aantoonbaar bekwaam zijn tot het doen van opgravingen en over voldoende kwaliteit (in mensen en middelen) beschikken om de betreffende werkzaamheden te kunnen uitvoeren. De eisen die hieraan worden gesteld zijn geformuleerd in het Besluit archeologische monumentenzorg (Bamz). Hierbij is het voor de aanvrager van belang voldoende leidinggevenden in dienst te hebben die beschikken over een master- of doctoraal opleiding in het wetenschappelijk onderwijs op het terrein van de archeologie en voldoende werkervaring hebben. Het zijn deze personen die feitelijk leiding geven aan de opgraving en daarmee ook de kwaliteit van de opgraving bepalen. Daarom is de toetsing van de leidinggevenden relevant voor de beoordeling van de bekwaamheid van de aanvrager en het verstrekken van de opgravingsvergunning.

Een essentieel onderdeel van het kwaliteitsstelsel naast de opgravingsvergunning en de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) is het beroepsregister. In de KNA staan de minimale vereisten waaraan een organisatie moet voldoen bij het uitvoeren van werkzaamheden in het kader van de Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl




blad 2/3

archeologische monumentenzorg. Het beroepsregister geeft inzicht in de bekwaamheden van archeologen. Door het nog niet operationeel zijn van het beroepsregister is de RACM genoodzaakt geweest de werkervaringseisen in het kader van het Bamz nader te differentiëren. Daarbij baseert de RACM zich op de door de beroepsgroep vastgestelde vereisten zoals vastgelegd in de KNA. De omschrijving zoals gegeven in de KNA bleek daarvoor echter niet voldoenden omdat de werkervaringsvereisten daarin te algemeen omschreven zijn. Ik beschouw de nadere omschrijving die door de RACM nu wordt gehanteerd dus niet als een verzwaring van de eisen, zoals u aangeeft, maar een verduidelijking. Het beroepsregister voorziet daar inmiddels eveneens in. Ik ga er vanuit dat in de toekomst middels de inschrijvingen in het beroepsregister beoordeeld kan worden of de aanvragende organisatie beschikt over de gekwalificeerde personen.

Zoals u bekend is, heeft de RACM voorafgaand aan de daadwerkelijk vergunningverlening, een proefaanvraag laten uitvoeren voor een opgravingsbedrijf en een gemeente. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze proefaanvraag zijn de toetsingscriteria vereenvoudigd, conform de suggesties van de betrokkenen. De website van de RACM geeft veel informatie en uitleg over het proces van vergunningverlening en de wijze waarop getoetst wordt. Het is mij bekend dat in 12 gevallen bezwaar is aangetekend tegen de kanttekeningen die geplaatst zijn bij de opgravingsvergunning over onder andere de bekwaamheid van leidinggevenden. Desalniettemin hebben alle 25 bedrijven en instanties die in 2007 een opgravingsvergunning hebben aangevraagd, ook een opgravingsvergunning toegekend gekregen. Het overgrote deel met een looptijd van vijf jaar, een enkele keer met een looptijd van drie jaar. Inmiddels zijn vijf bezwaarschriften ingetrokken, over de resterende zaken wacht ik het advies van de bezwaarschriftencommissie af.

Over het belang van het beroepsregister wil ik verder het volgende opmerken. Het is mij bekend dat de Nederlandse Vereniging van Archeologen (NVvA) al enige tijd bezig is met de oprichting van een beroepsregister. Navraag bij de NVvA heeft mij uitgewezen dat het beroepsregister, nu in overleg met de sector de grootste definitieproblemen zijn opgelost, geoperationaliseerd is. Daarmee kan de RACM in toenemende mate gebruik maken van het beroepsregister en zal uw zorg voor het ontstaan van twee beoordelingssystemen worden weggenomen. Ik acht het wel wenselijk dat de gehanteerde normen aansluiten bij de KNA en de wettelijke normen en eisen die gelden voor de opgravingsvergunning.

Ik hoop u met deze brief voldoende geïnformeerd te hebben over mijn standpunt ten aanzien van het proces van vergunningverlening. Vooralsnog zie ik geen aanleiding om op dit moment de vergunningverlening op een andere wijze in te richten. Uw voorstel om de toetsingsprocedure buiten de RACM om te laten uitvoeren door een onafhankelijke commissie zal ik meenemen in de evaluatie van de Wamz in 2011.

Hoogachtend,




blad 3/3

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk