Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
De voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
Den Haag Ons kenmerk Uw Kenmerk
26 januari 2009 MLB/M/97158 2009Z00717 /
2080910050
Onderwerp
Vragen leden Peters, Vendrik (beiden GroenLinks)
en Van der Ham (D66)
Hierbij zend ik u het antwoord op de vragen van de leden Peters, Vendrik (beiden GroenLinks) en van
der Ham (D66) van uw Kamer over het ontbreken van een gelijk speelveld publieke omroepen.
De vragen werden mij toegezonden bij uw brief met kenmerk 2009Z00717 / 2080910050.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Rijnstraat 50, Postbus 16375, 2500 BJ Den Haag T +31-70-412 3456 F +31-70-412 3450 W www.minocw.nl
Antwoorden op de schriftelijke vragen van de leden Peters, Vendrik (beiden GroenLinks) en van der
Ham (D66) van uw Kamer over het ontbreken van een gelijk speelveld publieke omroepen.
(ingezonden 19 januari 2009)
1
Herinnert u de vragen tijdens het Mediabegrotingsdebat d.d. 24 november 2008 (1) over het ontbreken
van een gelijk speelveld tussen gevestigde omroepen en nieuwkomers ten aanzien van de werving van
leden, zulks mede naar aanleiding van de uitlatingen van onder meer de heer Veenman in het NRC-
artikel van 22 november 2008? (2)
Ja. Zowel in de Tweede Kamer als in het artikel in de NRC ging het in mijn waarneming over het
verschil tussen `oude' omroepen, zoals de KRO en de VARA, en de `nieuwe' of beter gezegd `jonge'
omroepen BNN, Max en LLiNK. Oude omroepen hebben tot 1992 eigen verenigingsreserves kunnen
opbouwen. In 1992 zijn deze reserves bevroren (naar aanleiding van advies van de Commissie van der
Zwan over onder meer de hoogte van de benodigde reserves). Sindsdien mogen omroepverenigingen
geen eigen verenigingsreserve meer opbouwen; eventuele opbrengsten uit contributies,
verenigingsactiviteiten en nevenactiviteiten dienen dus aangewend te worden voor de publieke
programmering. De verenigingsreserve van oude omroepen kan wel afnemen. Jonge omroepen die na
1992 zijn toegetreden hebben geen mogelijkheid om een verenigingsreserve op te bouwen. Om grote
uitgaven te kunnen doen zoals ledenwerfcampagnes, gaan jonge omroepen daarom vaak leningen aan.
Dit werd in het bovengenoemde kamerdebat en het NRC artikel aan de orde gesteld.
Uw navolgende vragen nu hebben ook betrekking op een andere categorie omroepen, namelijk nieuwe
initiatieven als Omroep C, Zenit en Powned die van plan zijn voor het eerst een erkenning aan te
vragen. Om spraakverwarring te voorkomen noem ik hen liever ook geen nieuwe omroepen maar
`nieuwe initiatieven'. Zij zijn nog geen omroepvereniging in de zin van de wet en moeten tenminste
50.000 leden halen om in aanmerking te komen voor een voorlopige erkenning. Binnen de categorie
van erkende omroepen is er nog het onderscheid tussen omroepen met een voorlopige erkenning ook
wel aspirant-omroepen genoemd en erkende omroepen. Aspirant-omroepen (nu Max en LLiNK) zijn
vijf jaar geleden binnengekomen met 50.000 leden en moeten nu tenminste 150.000 leden hebben om
in aanmerking te komen voor een erkenning. Voor erkende omroepen gold deze minimum ledeneis al.
2
Erkent u dat het ontbreken van financiële reserves nieuwe en aspirant-omroepen op achterstand zet
bij het werven van nieuwe leden?
Ik erken het verschil in mogelijkheden tussen oude (voor 1992) en jonge omroepen (na 1992) zoals
hierboven beschreven. In alle gevallen gaat het om omroepen met een erkenning (waaronder BNN) of
een voorlopige erkenning (Max en LLiNK). Verder zijn er als gezegd nieuwe initiatieven die nog geen
erkenning hebben (bijvoorbeeld Omroep C). Op hun mogelijkheden voor ledenwerving kom ik terug bij
de vragen 5 en 6. In algemene zin wil ik opmerken dat er geen sprake is van een `ongelijk speelveld'
tussen (voorlopig) erkende omroepen en nieuwe initiatieven. Erkende omroepen die deel uitmaken van
het publieke bestel hebben immers sowieso andere rechten én plichten dan nieuwe initiatieven.
3
Bent u bereid op korte termijn zorg te dragen voor een gelijk(er) speelveld? Zo ja, hoe?
Ja. Ik constateer dat jonge omroepen zonder eigen verenigingsreserve nu leningen aangaan om
ledenwerfcampagnes te financieren. Tweemaal, voor BNN en LLiNK heeft het ministerie van OCW (via
het Commissariaat) daarom garant gestaan voor een lening ten behoeve van ledenwerving. Het betreft
hier geen `recht' voor omroepen, maar eenmalige besluiten die bijdroegen aan een gelijk(er) speelveld.
Uiteindelijk wordt wel verenigingsgeld ingezet, namelijk bij de aflossing van leningen. Bij het geven van
een garantie loopt de staat een zeker risico. Ik wil daarom nu een gelijker speelveld in de wet regelen.
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet over de erkenning en financiering van de publieke
omroep die momenteel in behandeling is in uw Kamer is opgenomen dat alle (voorlopig) erkende
omroepverenigingen voortaan een beperkte reserve tot maximaal 750.000 mogen opbouwen met
inkomsten uit contributies, verenigingsactiviteiten en nevenactiviteiten. Dit bedrag wordt in een
Algemene Maatregel van Bestuur vastgesteld. De reserves helpen omroepen om tegenvallende
inkomsten uit contributies en verenigingsactiviteiten op te vangen. Bovendien kunnen zij reserveren
voor ledenwerfcampagnes. Deze opbouw geldt voor alle omroepen, dus ook de oude omroepen voor
zover deze minder verenigingsreserve hebben dan 750.000. In de praktijk zullen met name de jonge
omroepen (na 1992 toegetreden) kunnen profiteren van de wetswijziging. Niet alleen verbetert hun
positie ten opzichte van oude omroepen, de toegestane reservevorming draagt bovendien bij aan een
gezonde bedrijfsvoering van de vereniging.
4
Welke mogelijkheden hebben nieuwe en aspirant-omroepen zonder financiële reserves op dit moment
om leden te werven?
Zoals hierboven aangegeven, sluiten jonge (aspirant) omroepen zonder verenigingsreserve doorgaans
een lening af. Nieuwe initiatieven die een erkenning willen aanvragen, kunnen ledenwerving
financieren uit diverse bronnen. Naast leningen zijn dat bijvoorbeeld eigen inkomsten uit bestaande
activiteiten, contributies van leden en giften van derden.
5
Mogen zij financiële verplichtingen aangaan en zo ja tot welke hoogte?
De Mediawet bevat geen specifieke regels hierover. Dat wil niet zeggen dat omroepen ongelimiteerd
leningen kunnen sluiten. Het Commissariaat voor de Media houdt financieel toezicht op (voorlopig)
erkende omroepverenigingen om een rechtmatige besteding van publieke middelen te verzekeren.
Wanneer een omroep zeer grote financiële risico's loopt, kan dit uiteindelijk ten koste gaan van
publieke middelen. Nieuwe initiatieven (die nog geen erkenning hebben) vallen niet onder het toezicht
van het Commissariaat. Wel kan de Minister van OCW een aanvraag afwijzen wanneer aannemelijk is
dat de aanvrager zich niet zal houden aan de Mediawet. In dit verband kan de financiële situatie van de
aanvrager zeker meewegen.
Alleen omroepen die financieel gezond zijn, kunnen hun taak goed vervullen en publieke middelen goed
(en rechtmatig) besteden. Ik heb daarom in de Erkenningswet specifieke eisen gesteld aan de
financiële positie van omroepverenigingen. Omroepen komen alleen in aanmerking voor een
(voorlopige) erkenning wanneer hun verenigingsreserve nul of positief is. Deze omroepen kunnen ook
dan leningen of andere financiële verplichtingen hebben, indien deze volledig gedekt zijn door hun
positieve verenigingsreserve. De peildatum is 31 december voorafgaand aan het jaar dat de erkenning
ingaat. Deze eis geldt zowel voor omroepen met een (voorlopige) erkenning als voor nieuwkomers die
voor het eerst een erkenning aanvragen. Een omroep kan gedurende de erkenningsperiode een
negatieve verenigingsreserve hebben, als deze op de peildatum maar nul of positief is.
Voor de aankomende verlening van erkenningen voor 2010-2015 geldt een overgangsregeling voor de
(voorlopig) erkende omroepen; zij worden nog beoordeeld volgens de huidige Mediawet. Deze
overgangsregeling is nodig omdat jonge omroepen (Max, LLiNK en BNN) de afgelopen jaren geen
verenigingsreserves mochten opbouwen om daarmee hun ledenwervingscampagne te kunnen
financieren. In het wetsvoorstel heeft de overgangsbepaling per abuis alleen betrekking op omroepen
met een voorlopige erkenning (Max en LLiNK), en niet op erkende omroepen (BNN). Dit zal ik
herstellen in een nota van wijziging gevoegd bij de nota naar aanleiding van het verslag.
Uitgaand van tijdige afronding van de behandeling van het wetsvoorstel, worden nieuwe initiatieven in
2009 al volgens de aangescherpte eisen van de Erkenningswet beoordeeld. Hun mogelijkheden om
vermogen op te bouwen zijn immers niet begrensd geweest door de Mediawet, omdat zij geen deel
waren van het bestel. Zij mogen ook nog steeds leningen sluiten voor ledenwerving, maar dienen er wel
rekening mee te houden dat hun reserve op 31 december 2009 positief moet zijn. Dit betekent
praktisch gezien dat het leenvermogen van nieuwkomers (die voor het eerst een erkenning aanvragen)
afhankelijk is van de inkomsten die zij voor de peildatum (denken te) verwerven uit contributies, giften
en diverse activiteiten. Anders gezegd hangt de financiële armslag van nieuwkomers direct samen met
de maatschappelijke steun die zij genieten onder de Nederlandse bevolking. Ik acht dit een volstrekt
redelijk eis. BNN, Max en LLiNK zijn volgens informatie van het Commissariaat destijds met een
positieve verenigingsreserve toegetreden. Het is in het belang van de publieke omroep dat ook
volgende nieuwe omroepen financieel gezond zijn. Het alternatief zou immers zijn dat nieuwkomers
met omvangrijke en kostbare campagnes 50.000 leden verwerven ( `kopen') en de financiële risico's
daarvan kunnen afwentelen op de (publieke middelen van de) publieke omroep.
6
Uitgaande van gemiddelde wervingskosten voor een nieuw lid van 30 euro, hoe kunnen nieuwe en
aspirant-omroepen binnen de Mediawet aan voldoende middelen komen om
hierin te voorzien?
Er is geen norm voor de wervingskosten per lid. De kosten hangen onder meer samen met de
programmatische prestaties en autonome wervingskracht van omroepen en met de kenmerken van de
achterban. Sommige omroepen kunnen met relatief lage financiële inspanningen en continue
ledenbinding heel ver komen. Andere moeten meer inspanningen doen.
Uiteraard hangen de kosten ook samen met de financiële armslag van een omroep. Laat ik voorop
stellen dat publieke middelen niet mogen worden aangewend voor ledenwerving. Het geld moet dus uit
verenigingsmiddelen komen. Zoals eerder aangegeven konden jonge omroepen (tot nog toe) geen
verenigingsreserve opbouwen. Wanneer zij geld lenen voor ledenwerving, moeten zij die in de
daaropvolgende jaren terugbetalen uit contributies van leden en andere verenigingsinkomsten. Dit
stelt uiteraard grenzen aan de kosten die omroepen maken voor ledenwerving. Daar staat tegenover
dat zij dankzij zendtijd op radio en televisie hun naamsbekendheid kunnen vergroten.
Nieuwe initiatieven hebben nog geen zendtijd, maar de ledendrempel is ook lager: 50.000 in plaats van
150.000 leden. Nieuwe initiatieven kunnen ledenwerving financieren uit diverse bronnen. Zij hebben
op dat punt juist weer meer mogelijkheden dan de jonge erkende omroepen. Naast leningen kunnen zij
immers wel gedurende enige jaren vermogen opbouwen uit contributies, giften en andere
(neven)activiteiten.
De Erkenningswet biedt zoals gezegd straks alle (voorlopig) erkende omroepverenigingen de
mogelijkheid een reserve op te bouwen tot een maximum bedrag van 750.000, onder meer voor
ledenwerving. Dit bedrag is gebaseerd op het totaal aan contributie (minimaal 5,72) dat een erkende
omroep met tenminste 150.000 leden per jaar ontvangt.
7
Zijn lopende en/of nieuwe acties voor nieuwe leden van alle omroepen onderzocht op eventuele
strijdigheid met de regels?
Het Commissariaat voor de Media volgt of ledenwerfcampagnes in overeenstemming zijn met de
mediawettelijke bepalingen. Het doet dit niet in de vorm van een afzonderlijk onderzoek naar alle
campagnes, maar als normaal onderdeel van zijn toezicht op de naleving van de Mediawet. Dit
betekent zijn medewerkers de acties scherp in de gaten houden en nader onderzoek doen wanneer zij
aanwijzingen hebben dat acties in strijd zijn met de regels. Voor een overzicht van alle regels die
gelden bij ledenwerving, verwijs ik naar de website van het Commissariaat (www.cvdm.nl).
8
Wat waren de resultaten van dit onderzoek en welke politieke conclusies trekt u hieruit?
In november heeft het Commissariaat een tweetal acties van LLiNK verboden omdat zij in strijd zijn
met de regels. Eén actie betreft het weggeven van een Holland Hotelbon aan nieuwe en bestaande
leden. In de andere actie gaat het om een (groene) loterij met verschillende prijzen. Het
Commissariaat acht genoemde ledenacties in strijd met artikel 64, eerste lid, onderdeel b, van de
(oude) Mediawet (artikel 2.137 Mediawet 2008) volgens welke het Commissariaat regels stelt over het
verstrekken van op geld waardeerbare voordelen aan leden. Omroepverenigingen mogen bij de werving
van leden voordelen of cadeaus weggeven mits de cadeaus een relatie hebben met de identiteit van de
omroep en de waarde (inkoopprijs inclusief BTW) ervan niet meer bedraagt dan de jaarcontributie.
Behalve de DVD `'André Rieu bij Max'' zijn bij het Commissariaat voor de Media op dit moment geen
andere onregelmatigheden bekend ten aanzien van ledenwerfacties. Op het eerste verzoek van het
Commissariaat is Omroep Max onmiddellijk gestopt met deze actie.
9
Wat waren de concrete overwegingen om lopende en/of voorgenomen acties van alle omroepen wel of
niet te verbieden?
Zie mijn antwoord op vraag 8.
(1) Kamerstuk 31700 VIII, nr. 134
(2) NRC Handelsblad, 22 november 2008