Partij van de Arbeid

Den Haag, 27 januari 2009

Inbreng Eerste Kamer fractie PvdA 30818 Regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (waterwet)

Plenaire behandeling

De fractie van de PvdA heeft waardering voor het voorliggende wetsontwerp. Dit wetsontwerp leidt in instrumentele zin niet alleen tot het vergroten van meer samenhang binnen het waterbeleid maar ook van het waterbeleid met de ruimtelijke ordening en het milieubeleid. Dat is een goede stap op weg naar een integraal en samenhangend ruimtelijk ontwikkelingsbeleid waarbinnen het waterbeleid, meer dan de afgelopen decennia gebeurd is, een sturende rol moet gaan spelen. In deze waterwet wordt de grondwettelijk verankerde zorgplicht voor bewoonbaarheid en het leefmilieu vorm gegeven middels een aantal aan de waterbeheerders gerichte normen en doelstellingen en uitvoeringsinstrumenten. De gehanteerde normen zijn echter afgeleid van de bestaande normen, die aan herijking toe zijn. En daar ligt een probleem waar wij in dit debat nader met de regering over van gedachten willen wisselen.

Nieuwe normen zullen ontwikkeld gaan worden in het nationale waterplan, waarvan de Nederlandse delen van de internationale stroomgebiedbeheersplannen deel uit zullen maken. Dat waterplan, waar overstromings-risicokaarten bijhoren en aangegeven wordt hoeveel en waar bergingsgebieden en noodoverloopgebieden voor het teveel aan water gesitueerd gaan worden is inmiddels op 18 dec. 2008 in concept verschenen (mooi uitgegeven) en zal, zoals de regering veronderstelt, leiden tot de vaststelling van het waterplan als het formele Rijksplan voor het nationale waterbeleid eind 2009. Pas daarna zal de vertaling van dat beleid in wet en regelgeving verankerd worden en daar zijn zeker enkele jaren mee gemoeid, zoals wij allen weten. In het voorwoord van het waterplan staat dat de zonering voor overstromingsrisico's pas in 2012 uitgewerkt worden op kaarten. Dat is te begrijpen vanuit de logica van een zorgvuldig wetgevingsproces, maar vanuit de politieke logica om vroegtijdig in te spelen op nieuwe inzichten en ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen is dat niet alleen te betreuren maar zou dat voorkomen moeten worden.

Het vergroten van de samenhang in instrumentele zin blijft zinvol, maar krijgt pas echt betekenis wanneer er samenhang is in het beleid en de wet- en regelgeving afgestemd is op het gewenste toekomstige ruimtelijke beleid. Voor het wonen, de infrastructuur, bedrijventerreinen, windmolenparken en andere voorzieningen is de komende jaren een groot ruimtebeslag voorzien. Het gaat om voorzieningen met een levensduur tussen de vijftig en als het goed is, soms honderden jaren (het regeringsbeleid is gericht op duurzaamheid en dat zou moeten leiden tot plannen met een lange levensduur) Ieder ruimtelijk plan van enige omvang waar nu aan begonnen wordt zal op z'n vroegst in 2015 tot uitvoering komen.

Tussen voorbereiding van de huidige nieuwe plannen en de daadwerkelijke uitvoering worden de nieuwe normen ontwikkeld.

De opwinding die zal gaan ontstaan over ver uitgewerkte plannen in gebieden waar op de (middel)lange termijn ernstig overstromingsgevaar aanwezig lijkt, is nu al te voorspellen. De staatssecretaris onderkent met ons de wenselijkheid dat gemeenten en provincies die in de komende periode ruimtelijk beleid ontwikkelen een bepaalde voorzichtigheid zouden moeten inbouwen, zodat met veranderende inzichten kan worden meebewogen, zo blijkt uit de MvA nalv de vragen in het (nader) verslag die onze fractie hierover gesteld heeft. Maar de staatssecretaris meent dat uit een oogpunt van rechtszekerheid het niet wenselijk is dat concrete voorstellen die reeds in procedure zijn gebracht worden vertraagd of gestopt. Het geldende beleid cq de huidige normen zijn daar leidend. Daar is wat voor te zeggen voor vermoedelijk het merendeel van de lopende plannen waarvan nu al aangegeven kan worden dat er ook op termijn slechts geringe risico's bestaan, die via extra beschermingsmaatregelen voldoende veiligheid bieden. Maar dat ligt anders wanneer er aanwijzingen zijn dat sommige lopende plannen in een risicogebied komen te liggen, waar de gevolgen van overstromingen ernstiger ingeschat worden. Dat geldt enerzijds voor het regionale watersysteem, maar in nog sterkere mate voor het hoofdwatersysteem. Het hoofdwatersysteem wordt ook terecht beschouwd als een verantwoordelijkheid op rijksniveau. En het gaat niet alleen om de plannen die nu al lopen maar ook over de plannen die tussen nu en 2012-2015 ontwikkeld worden. Rechtszekerheid is een juridisch begrip, gebaseerd op naleving van bestaande wetten en regels. Maar wetten en regels worden regelmatig geactualiseerd en bijgesteld. Het hanteren van het begrip rechtszekerheid om door te kunnen gaan met, op grond van nadere inzichten, ongewenste plannen kan nooit een alibi zijn om geen verder onderzoek te doen en nadere stappen te overwegen. De gevoelens van onzekerheid die gaan ontstaan wanneer er onvoldoende vertrouwen is dat overheden vroegtijdig voorzorgsmaatregelen treffen met betrekking tot veiligheidsrisico's moeten niet te gemakkelijk bestreden worden met het argument van rechtszekerheid. Misschien lastig voor plannenmakers, die zich hier soms tegen zullen verzetten, hoewel er ook veel marktpartijen zijn die liever duidelijkheid vooraf dan ellenlange procedures achteraf hebben. Het nemen van voorzorgsmaatregelen rond veiligheidsrisico's zal zeker begrepen worden door de afnemers, de burgers, de consumenten, kopers, huurders en gebruikers van het gebouwde. Afwenteling van deze problemen naar toekomstige gebruikers achten wij ongepast en niet in overeenstemming met goed bestuur, want dat ziet vooruit.

Hier ligt een Rijksverantwoordelijkheid, naar het oordeel van onze fractie. Daarom verzoeken wij de staatssecretaris om samen met dan wel onder de verantwoordelijkheid van de minister van ruimtelijke ordening te inventariseren welke lopende plannen in het hoofdwatersysteem zich in de gevarenzone bevinden en voor welke gebieden een waarschuwing afgegeven moet worden aan provincies en gemeenten bij het ontwikkelen van nieuwe plannen. Het gaat hier niet om een maandenlange duur extern onderzoek, het Planbureau voor de Leefomgeving moet in staat geacht worden om op korte termijn bestaande en beoogde plannen van enige omvang met behulp van VNG, IPO en Neprom te inventariseren. Het zou mij trouwens teleurstellen en verbazen wanneer het ministerie van VROM niet zelf al beschikt over het merendeel van de gegevens. Een sturende rijksoverheid op dit punt lijkt ook noodzakelijk wanneer onderzoeken aantonen dat de watertoets die nu fungeert bij het maken van structuurvisies en ruimtelijke plannen te vrijblijvend wordt toegepast ( zie o.a. de onderzoeken van de Rekenkamer Oost-Nederland, concept-waterplan) De voorgestelde inventarisatie zal wat onze fractie betreft ook een rol spelen bij de Amvb ruimte, die voorzien is in het voorjaar van dit jaar en kan mogelijk een rol spelen in de inspraakprocedure rond het waterplan. Vooralsnog richten wij ons met het verzoek om een inventarisatie op korte termijn op die gebieden die op de middellange termijn met ernstige overstromingsrisico's te maken kunnen krijgen. Daarnaast moet ook onderkend worden dat de ruimtelijke doorwerking van maatregelen om een mogelijk zoet watertekort op te vangen geen jaren en jaren op zich moet laten wachten. De verzilting van West-Nederland kan aanleiding zijn om meer zoetwater uit het hoofdwatersysteem daarheen te laten stromen, zoals de Delta commissie ons heeft laten zien, en zoals ook vertaald wordt in het waterplan en dat heeft consequenties voor de functies in de toevoergebieden (bijvoorbeeld de zandgebieden in Oost-Drenthe). En wanneer het kabinet van mening is, zoals in het waterplan te lezen staat, dat er langs waterkeringen ruimte open gehouden moet worden voor versterkingen (terwijl volgens mijn informatie op dit moment slechts 30% van de waterkeringen aan de huidige norm voldoet), dan mogen wij er toch van uitgaan dat daar nu al rekening mee gehouden gaat worden.

Willen plannen sneller en met minder frustratie van idee tot uitvoering leiden dan gaat het er juist om dat in de voorbereiding alle facetten goed afgewogen worden (zie advies commissie Elverding) en daar spelen de toekomstige maatregelen betreffende water een cruciale rol bij. Voortdurend blijkt dat onzorgvuldigheden en onvolkomenheden in het planvoorbereidingsproces voor eindeloze vertragingen later in het planproces zorgen, waar vervolgens heel vaak, volstrekt ten onrechte bezwaarmakers de zwarte piet krijgen toegespeeld.

Graag een reactie en een toezegging van de staatssecretaris dat zij de komende maanden de door ons gevraagde inventarisatie samen met de Minister van VROM zal laten verschijnen. We zijn in dit kader ook geïnteresseerd om te horen of de instemming van de staatssecretaris met planontwikkeling voor buitendijks bouwen in het Markermeer aan de gemeentebesturen van Amsterdam en Almere berust op de bestaande normen of vooruitloopt op de uitgangspunten van het waterplan en de nog op te stellen plan-Mer, die daar bij gaat horen.

Samenloop van bevoegdheden (artikel 6.15)
Er zijn een aantal thema's die bij alle wetgeving de fysieke leefomgeving betreffende terugkomen, één daarvan is de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende overheden en tussen de overheden en het functionele democratische orgaan: het waterschap. De discussie daarover wordt niet ten principale maar afgeleid gevoerd. De keuze voor het één loket model met één bevoegd gezag zowel in de Wabo als in deze waterwet wordt vooral beargumenteerd vanuit de veronderstelling dat door de eenduidige verantwoordelijkheidsverdeling samenhangende besluitvorming bevorderd en proceduretijd bekort kan worden. Die redenering heeft er toe geleid dat het waterschap een aantal formele instemmingsbevoegdheden heeft moeten inleveren in beide verschillende wetten en daarvoor in de plaats een in veel gevallen niet juridisch verankerde adviesbevoegdheid krijgt. Wij wagen in hoge mate te betwijfelen dat deze keuze zal leiden tot meer duidelijkheid en tot snellere procedures. Zeker niet wanneer ook nog het adagium geldt 'eens bevoegd gezag, altijd bevoegd gezag'. In het verslag en het nader verslag zijn door meerdere fracties vragen op dit punt gesteld. De irrationaliteit tussen het verschil in bevoegd gezag bij de vergunningverlening tussen directe en indirecte lozingen, zoals nu in de Wabo geregeld, zou niet na jaren maar vanaf het moment van inwerkingtreding gemonitord moeten worden zodat bijstelling eventueel tussentijds kan plaatsvinden. Is de staatssecretaris bereid zich daarvoor in te zetten? Zoals u ook uit het verslag en nader verslag hebt kunnen begrijpen was onze fractie geneigd om eerder te kiezen voor 1-watervergunning ondertekend door ieder van de betrokken bestuursorganen in plaats van het hoogste bevoegd gezag eens en voor altijd, tenzij de overheidspartijen besluiten een ander aan te wijzen. Daar heeft de regering en ook de TK niet voor gekozen. Wel zegt de Stass in de nadere MvA dat een volledige overdracht van de vergunningverlening naar de waterschappen uitdrukkelijk wordt opengehouden. Dat antwoord laat de mogelijkheid tot bijstelling uitdrukkelijk open. Dat hebben wij minder begrepen uit de antwoorden van de minister van VROM rond de Wabo. Het is verstandig waneer daarover door de regering eensluidend en éénduidig gedacht wordt. Dat vraagt vermoedelijk enige tijd. Daarom en omdat onze fractie uitvoeringsproblemen voorziet, vragen wij de staatsecretaris om middels een bestuurlijke handreiking. Die moet samen met RWS en de Unie van Waterschappen en het de Minister van VROM op de korte termijn op te stellen zijn. Een handreiking, die richting geeft aan de praktijk om daardoor de samenloop van vergunningen/bevoegde gezagen soepeler te laten verlopen. Ter illustratie een voorbeeld: een leiding die een dijk doorkruist en uitmondt in de Waddenzee; met de Waterwet wordt RWS overkoepelend bevoegd gezag; echter, het dijkbelang (waterschap) is vaak veel groter dan de lozing. Er zou veel onduidelijkheid kunnen gaan ontstaan over de vergunningverlening in een dergelijk geval. En laten we de discussie over plaats en rol van de waterschappen in ons democratisch bestel in alle openheid en voorzien van argumenten niet jaren voor ons uitschuiven. Nu wordt sluipenderwijs beetje bij beetje geknabbeld aan de bevoegdheden van waterschappen en daardoor de wordt de duidelijkheid verkleind in plaats vergroot. Wat is de inzet van de staatssecretaris op dit onderwerp?

Wij wachten met belangstelling de antwoorden van de staatssecretaris af.

Persvoorlichting Tweede Kamer-fractie Partij van de Arbeid Plein 2
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T 070 318 2694
E s.boting@tweedekamer.nl