De Nederlandse Bank


Speech directeur Kellermann '2 jaar Wft en Kredietcrisis'

Speech

Datum 28 januari 2009
Tijd 16:00 uur
Lokatie Studiedag '2 jaar Wet op het financieel toezicht', Amsterdam Spreker Mr. A.J. Kellermann, directeur van de Nederlandsche Bank

Inleiding

De Wet financieel toezicht (Wft) is nu twee jaar in werking en dat waren twee bijzondere jaren. Voor ons als prudentieel toezichthouder werd het eerste Wft-jaar gedomineerd door de overname van ABN Amro, het tweede door de zich steeds verhevigende kredietcrisis. Onder dit soort omstandigheden wordt het juridische kader behoorlijk op de proef gesteld.

In mijn presentatie ga ik dan ook in op de vraag hoe dat kader zich de afgelopen twee jaar heeft gehouden, waar wij als prudentieel toezichthouder tegen aan zijn gelopen en wat voor lessen we daaruit trekken.
Daarbij moet gezegd dat het nog te vroeg is om deze vragen alomvattend en uitputtend te beantwoorden. Ten eerste is de crisis nog niet voorbij en ten tweede is nog heel wat analyse en overleg nodig voordat de lessen zijn uitgekristalliseerd en duidelijk is wat de gevolgen zullen zijn voor het juridisch kader. Maar vanzelfsprekend dragen we graag bij aan het debat hierover en zijn we graag bereid enkele van onze ervaringen en observaties met u te delen.

1. Wft zelf : toegevoegde waarde?

Voordat ik in ga op de vragen die ik net noemde wil ik kort even stilstaan bij de Wft zelf. Het opstellen van de Wft is een enorme operatie geweest maar de meeste regels zijn met de omzetting naar de Wft inhoudelijk niet gewijzigd. Dat was ook de bedoeling: de Wft betrof een beleidsarme omzetting van al geldende kaders. De vraag hoe het juridische kader zich de afgelopen twee jaar gehouden heeft betreft dus een vraag naar een kader dat grosso modo al voor inwerkingtreding van de Wft gold. Omdat dit seminar zowel over de Wft zelf gaat als over de kredietcrisis ga ik eerst kort in op de vraag of de Wft toegevoegde waarde heeft geboden ten opzichte van het sectorale regime zoals dat daarvoor bestond.

Een voor de hand liggende manier om een zinnige uitspraak te doen over de toegevoegde waarde van de Wft is om onze ervaringen te toetsen aan de doelstellingen die de wetgever destijds heeft geformuleerd. Die bedoeling was dat de nieuwe functioneel ingedeelde toezichtwet zou leiden tot meer inzichtelijkheid, doelgerichtheid en marktgerichtheid. Is dat gelukt?

1a. Inzichtelijk?

Het doel inzichtelijkheid wordt in de Memorie van Toelichting als volgt omschreven: een helder inzicht geven in de samenhang en de verschillen tussen de normen die betrekking hebben op de financiële sector. Dit doel blijkt uit de indeling die voor de Wft is gekozen. In plaats van een wet per sector, is er nu een wet die per onderwerp is ingedeeld. Onze ervaring is dat deze indeling dwingt tot een bewustere keuze voor een sectorale of cross-sectorale invulling van een norm. Een concreet voorbeeld waar wij nu over nadenken is de invulling van de deskundigheidstoetsing. Duidelijk is dat voor alle bestuurders moet gelden dat zij kennis hebben van het vakgebied waarbinnen de onderneming opereert. Maar moet een overheidscommissaris bij ING over dezelfde kennis beschikken als een bestuurder bij een kleine onderlinge schadeverzekeraar? Moet in elk bestuur een jurist zitten, ook in dat van die kleine onderlinge schadeverzekeraar? Verschillen in soorten en maten financiële ondernemingen maken dat er grenzen zijn aan de mate waarin normen voor iedere financiële onderneming hetzelfde kunnen worden ingevuld. De indeling van de Wft maakt zowel de mogelijkheden als de grenzen aan cross-sectorale invulling duidelijker.

1b. Doelgericht?

De tweede doelstelling is doelgerichtheid. In de Wft is het functionele toezichtmodel, het zogenoemde 'twin peaks-model' wettelijk verankerd. Door de splitsing tussen een prudentieel en een gedragsdeel zijn de taken en verantwoordelijkheden van De Nederlandsche Bank (DNB) en Autoriteit Financiële Markten (AFM) duidelijk afgebakend. Bij de totstandkoming van de Wft heeft de markt zorgen geuit over mogelijke overlap tussen de toezichtterreinen van de AFM en DNB. Van deze zorgen zijn we ons terdege bewust geweest en samen met de AFM heeft DNB zich dan ook er voor ingespannen om het risico op mogelijke overlap te mitigeren. De samenwerking op bestuurlijk en werkvloerniveau is bijvoorbeeld geïntensiveerd. Wat ons betreft werkt dat heel goed.

Onze ervaring is dat het 'twin peaks' model in de praktijk leidt tot een gezonde discussie over de prudentiële en gedragsbelangen. Deze discussie leidt in goed overleg en goede samenwerking tot een zo zorgvuldig mogelijke afweging van de belangen. Bij de publicatie van boetes komt dit duidelijk naar voren. Als uitgangspunt geldt dat boetes worden gepubliceerd. Dit heeft een waarschuwende en preventieve werking en draagt bij aan transparantie. Aan de andere kant kan publicatie van een boete stigmatiseren en vertrouwen ondermijnen en dus schade toebrengen aan de soliditeit van een financiële onderneming, een prudentieel belang. De Wft laat de toezichthouder dan ook de ruimte om van publicatie af te zien. In de praktijk blijkt dat we met deze constructie van 'publicatie, tenzij' doorgaans goed uit de voeten kunnen. De discussie of al dan niet van de uitzonderingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt, draagt bij aan het vinden van een evenwicht tussen de verschillende belangen.

1c. Marktgericht?

Met markgerichtheid wordt het verbeteren van de concurrentiekracht van de Nederlandse financiële sector bedoeld. Dit is een breed terrein. Onder marktgerichtheid valt bijvoorbeeld de trend naar meer open normen, 'principles based' regelgeving, als tegenovergestelde van 'rule based', meer in detail uitgeschreven regels. Deze trend past bij het streven naar minder regeldruk door meer ruimte te geven aan de financiële onderneming zelf, waarbij ruimte voor innovatie en een risicogeoriënteerde benadering op maat blijft bestaan.

Maar 'principles based' regelgeving is een onderwerp dat om een genuanceerde benadering vraagt. De markt vraagt om minder regeldruk. Maar de markt wil ook duidelijkheid. En een benadering op maat kan op gespannen voet staan met het streven naar een level playing field. Voor ons als toezichthouder is het een kwestie van iedere keer weer zoeken naar de juiste mix van principles en rules, een mix die is afgestemd op verschillende wensen van de markt en noodzakelijke toezichteisen die niet altijd gemakkelijk met elkaar te verenigen zijn. Daarbij moeten we niet uit het oog verliezen dat principles of rules slechts middel zijn om een bepaald doel te bereiken. Dat doel is goed toezicht en goed toezicht is gediend bij de juiste mix van principles en rules.
Onze ervaring met de trend naar meer principles based regelgeving is dat het leidt tot meer discussie en dialoog. Zo hebben wij intern bediscussieerd of het principe van beheerste en integere bedrijfsvoering betekent dat de onderneming ook een beleid moet hebben ten aanzien van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. In de Wft staat niets over Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) maar als prudentieel toezichthouder vragen wij ons wel af wat de prudentiële risico's zijn die voortvloeien uit het niet hebben van een deugdelijk beleid op het gebied van MVO. Als we zouden concluderen dat MVO onder dat principe valt, moeten we de markt dan niet ook een leidraad bieden bij wat wij op dat gebied verwachten? Bij het formuleren van verwachtingen spelen level playing field-overwegingen weer een rol. Dit voorbeeld illustreert niet alleen dat het invullen van principes discussie uitlokt maar ook dat die invulling een genuanceerde benadering vraagt. In ieder geval ervaren wij zowel de discussie als de genuanceerde benadering als positief.

Conclusie toegevoegde waarde Wft?

De ervaringen die ik heb geschetst leiden tot de conclusie dat de Wft wat ons betreft zeker heeft bijgedragen aan meer inzichtelijkheid, doelgerichtheid en marktgerichtheid.

Iets anders is of de Wft ook tot wezenlijke veranderingen in ons prudentiële toezichtwerk heeft geleid. Dat is niet het geval en dat hoeft ook geen verbazing te wekken als we in herinnering roepen dat de Wft een beleidsarme omzetting van geldende regels betrof. Wat naar alle waarschijnlijkheid wel veranderingen voor ons toezichtwerk zal meebrengen zijn de gevolgen van de kredietcrisis.

2. Wft - bruikbaarheid juridisch kader

En dat brengt me terug bij de vragen die ik in het begin van deze presentatie al noemde: hoe heeft het juridisch kader zich de afgelopen twee jaar gehouden; waar zijn wij als prudentieel toezichthouder tegen aan gelopen en wat zijn de eerste lessen die we daaruit trekken.

'disclaimer'

Bij het geven van een antwoord op deze vragen kunnen we eigenlijk niet om dossiers heen als Icesave, de overname van ABN Amro of de crisis rondom Fortis. Zoals u dagelijks uit de media kunt halen zijn deze dossiers nog erg levend, zijn ze voorwerp van discussie in de Kamer en van lopende rechtszaken. Ik vraag u er begrip voor te hebben dat dit niet het forum en het moment is om op de gevoelige kanten van deze dossiers in te gaan. Ik zal dan ook alleen enkele meer technische en neutrale elementen uit het ABN Amro dossier en de kredietcrisis met u delen.

2a. Overname ABN als testcase voor juridisch kader

Daarvoor gaan we eerst terug naar het eerste Wft-jaar, het jaar van de overname van ABN Amro, een eerste testcase voor de bruikbaarheid van het juridisch kader.
In het eerste jaar Wft werden we geconfronteerd met een situatie die zich nog nooit had voorgedaan: een overnamestrijd rondom een grootbank. Twee bieders waarvan één vijandig, was in bankenland al ongewoon, maar in dit geval was één van de biedende partijen een consortium van drie banken dat de grootbank in drie stukken wilde opknippen.
Deze situatie leidde tot tal van vragen waar het juridisch kader niet direct een antwoord op bood omdat de wetgever bij het opstellen van de regels een dergelijke situatie niet voor ogen heeft gehad. De regels gaan uit van het nemen van een deelneming door één partij, niet door een consortium van partijen; de regels gaan uit van het nemen van een deelneming en het op basis daarvan beïnvloeden van de strategie van de onderneming, niet van het nemen van een deelneming om een grote systeemrelevante bank daarna in drieën te splitsen. De regels vereisen dat binnen een bepaalde termijn wordt beslist of de deelneming mag worden genomen en houden geen rekening met de situatie dat een vijandige bieder geen uitgewerkte plannen ter toetsing kan voorleggen. Juist omdat het om een vijandig bod gaat heeft de bieder maar beperkte informatie over de onderneming die hij wil overnemen. Hij kan dus ook pas met uitgewerkte plannen komen als hij over meer informatie beschikt en dat kan pas als de deelneming is verworven.

Wat voor mogelijkheden bood de Wft ons als prudentieel toezichthouder in die omstandigheden om dat hele proces van overnamestrijd, overname en opsplitsing gecontroleerd te laten verlopen? Het instrument van de verklaring van geen bezwaar, de vvgb, bleek rondom de overname van ABN Amro een belangrijk instrument om het prudentiële belang te bewaken. Wel hebben we het instrument moeten 'interpreteren' in het licht van de niet voorziene situatie. Zo hebben we verschillende vvgb-plichten aan elkaar gekoppeld. Er geldt namelijk niet alleen een vvgb-plicht voor het nemen van een deelneming in een bank maar bijvoorbeeld ook voor een bank die gaat reorganiseren. Bij het afgeven van de zogenoemde 'moeder-vvgb' voor het nemen van de deelneming hebben we gewezen op het feit dat voor elke ontmantelingstap een nieuwe vvgb, een zogenoemde 'vervolg-vvgb' zou zijn vereist. En voor zover een ontmantelingsstap niet zou kwalificeren als vvgb-plichtig is als voorschrift opgenomen dat voor een dergelijke stap toestemming van DNB was vereist. Ook van de mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften hebben we dankbaar gebruik gemaakt. Zo kon worden voorgeschreven dat na het verkrijgen van de deelneming een transitieplan moest worden opgesteld, dat dat plan door DNB moest worden goedgekeurd en dat er vóór die goedkeuring geen belangrijke wijzigingen mochten worden doorgevoerd. Door een combinatie van voorschriften en 'vervolg-vvgb's' hebben we kunnen bewerkstelligen dat het hele proces gefaseerd zou gaan verlopen en dat DNB voorafgaand aan iedere volgende fase zou beoordelen of het zetten van een volgende stap verantwoord zou zijn. Hier bood het juridisch kader van de Wft dus voldoende mogelijkheden om, met enige inventiviteit, grip te houden op een risicovol proces en op die manier het prudentiële belang zo goed mogelijk te beschermen.

2b. Kredietcrisis als testcase voor juridisch kader

De omstandigheden in het tweede jaar van het bestaan van de Wft waren zo mogelijk nog bijzonderder. Zoals u allen weet heeft de kredietcrisis zich in het afgelopen jaar ontwikkeld tot één van buitengewone proporties. Is het regelgevend kader in die bijzondere omstandigheden bruikbaar gebleken?

Een eerste opmerking daarbij is dat voor een crisis van het huidige formaat een breder instrumentarium moet worden ingezet dan dat wat de Wft biedt. Zo'n crisis als de onderhavige vraagt om een gecoördineerd optreden van toezichthouders, centrale banken en regeringen. En dat zien we dan ook gebeuren. Los van die Wft-overstijgende aspecten valt veel te zeggen over de bruikbaarheid van het juridisch kader van de Wft onder de omstandigheden van het afgelopen jaar. Ik licht er enkele dingen uit.

2b1. Wat hebben we kunnen doen?

Toen banken door de kredietcrisis in problemen kwamen heeft DNB het toezicht geïntensiveerd door de ontwikkelingen nauwgezet te monitoren. We wilden een zo actueel mogelijk beeld hebben van waar het mogelijk mis kon gaan. Ontwikkelingen werden op de voet gevolgd door bijvoorbeeld dagelijks informatie op te vragen over het verloop van spaargelden. Door te analyseren of er besmette leningen en investeringen in de activa van een bank zaten. Intern heeft DNB een projectgroep samengesteld om de effecten van crisis op banken en de kwetsbaarheden in kaart te brengen.

De wetgever heeft indertijd voorzien dat het prudentieel toezicht een dubbel doel dient, wil het zo effectief mogelijk zijn. Het artikel in de Wft waarin prudentieel toezicht wordt omschreven maakt dit ook duidelijk. Het artikel luidt: 'Prudentieel toezicht is gericht op de soliditeit van financiele ondernemingen én het bijdragen aan de stabiliteit van de financiële sector.' Dat wil zeggen dat het prudentieel toezicht enerzijds kijkt naar individuele financiële ondernemingen en anderzijds naar de financiële sector als geheel. Hierin komt de samenhang tussen het prudentieel toezicht en het systeemtoezicht naar voren. Het systeemtoezicht is van oudsher een taak van DNB als centrale bank. De positionering van het prudentieel en het systeemtoezicht bij DNB levert vanwege die samenhang een belangrijke bijdrage aan de doeltreffendheid van het toezichtmodel. Het voordeel om zowel de centrale banktaak als de prudentiële toezichttaak onder één dak te hebben is onder deze bijzondere omstandigheden nog weer eens te meer duidelijk gebleken. De combinatie maakt het mogelijk om intern snel informatie beschikbaar te hebben over de laatste ontwikkelingen op financiële markten, in het betalingsverkeer, bij onderzoek en toezicht, deze informatie te delen, te interpreteren en op basis daarvan snel te kunnen handelen.

Bij dit handelen is het beschikbare toezichtinstrumentarium, de gereedschapskist van de Wft, ten volle ingezet. Daarbij valt een onderscheid te maken tussen het 'lopende toezicht' en de inzet van formele instrumenten als het geven van een aanwijzing, het benoemen van een curator of in het uiterste geval het aanvragen van de noodregeling. Alle informatie die wij opvragen wordt in het kader van het lopende toezicht verkregen. Daarbij is sprake van intensieve contacten (soms meermalen per dag) tussen de toezichtmedewerkers van DNB en de individuele instellingen. Deze informatie en contacten zijn van cruciaal belang. Op basis daarvan kan met de nodige zorgvuldigheid worden bekeken of er ten aanzien van een specifieke instelling iets moet gebeuren en wat dat zou moeten zijn. Het formele crisisinstrumentarium komt in beeld wanneer stappen in die meer informele fase niet tot het gewenste resultaat leiden. Vanzelfsprekend werpt de mogelijke inzet van het formele instrumentarium zijn schaduw vooruit.

In de crisis is ook inzet van het formele instrumentarium noodzakelijk gebleken. Zelfs het aanvragen van de noodregeling bleek in twee situaties onvermijdelijk.

2b2. Tegen welke grenzen lopen we aan?

Juist bij de inzet van het formele instrumentarium zijn we tegen grenzen aangelopen. Zo hebben we bijvoorbeeld ervaren dat de inzetbaarheid en effectiviteit van ingrijpende toezichtmaatregelen - zoals het geven van een aanwijzing of de benoeming van een curator - in het gedrang kunnen komen als gevolg van bestaande contractuele afspraken, zogeheten 'close-out rights', in overeenkomsten van financiële ondernemingen met hun wederpartijen. Dergelijke clausules houden in dat de contractuele relatie door de wederpartij kan worden beëindigd, of zelfs automatisch eindigt indien de toezichthouder die financiële onderneming een ingrijpende toezichtmaatregel oplegt. Dit kan ertoe leiden dat het opleggen van een toezichtmaatregel averechts uitpakt, bijvoorbeeld omdat door het inroepen van 'close-out rights' de liquiditeitspositie van de betrokken financiële onderneming nog verder verslechtert. De toezichthouder kan daarbij voor een lastig dilemma geplaatst worden: 'de situatie vraagt om een ingrijpende maatregel maar die maatregel werkt mogelijk averechts'. Voor ons is uitgangspunt dat private afspraken ons niet zouden mogen beperken in onze publiekrechtelijke verantwoordelijkheden. Dat gezegd zijnde zou het beter zijn als de regels zo worden bijgesteld dat dergelijke averechtse effecten worden tegengegaan. Omdat contracten met dit soort bepalingen doorgaans naar buitenlands recht worden opgesteld, zal deze problematiek op internationaal niveau moeten worden aangekaart en opgelost.

Soms kunnen grenzen ook in korte tijd worden verlegd en daarbij denk ik natuurlijk aan het verbod op naked short selling. Door middel van een spoedprocedure is met instemming van het parlement aan de toezichthouder de verstrekkende bevoegdheid gegeven om in noodsituaties tijdelijke regels te stellen.

3. Lessen uit de kredietcrisis

Naast de grenzen waar wij tegenaan zijn gelopen zijn er uit de kredietcrisis ook lessen te trekken die hun weerslag zullen hebben op het juridische kader. Ik noem er nog enkele.

Wijziging institutionele inrichting

In de eerste plaats wordt het juridische kader op een fundamentele manier ter discussie gesteld: de institutionele organisatie van het toezicht wordt onder de loep genomen. Hoe kan de internationale samenwerking in het bijzonder ten aanzien van grensoverschrijdende financiële ondernemingen worden verbeterd? Voorkomen moet worden dat informatievoorziening nog langer uitsluitend langs nationale lijnen verloopt. Een eerste stap is gezet bij de oprichting van colleges van toezichthouders op financiële ondernemingen die grensoverschrijdend actief zijn. Verder valt niet uit sluiten dat er bijvoorbeeld een overkoepelend Europees lichaam wordt opgericht dat toegang kan krijgen tot alle toezichtinformatie. Commissievoorzitter Barosso heeft eind vorig jaar een groep onder De Larosière opgericht. Deze groep zal met een advies komen dat de vorm van het toezichtlandschap binnen de Europese Unie zal kunnen beïnvloeden.

Wijziging invulling bestaande normen & intensivering toezicht

Er zijn normen die door de crisis niet zo zeer zelf ter discussie staan, maar wel de invulling ervan. Denk bijvoorbeeld aan kapitaalseisen of een adequaat risicomanagement. De norm dat het risicomanagement adequaat moet zijn blijft bestaan. Maar wat onder "adequaat" wordt verstaan, zal verder, zo u wilt strenger, worden ingevuld. Bijvoorbeeld door middel van hogere eisen die aan stress tests worden gesteld, hogere eisen ten aanzien van het kennisniveau bij leden van de raden van bestuur over risico's en door meer aandacht voor het beloningsbeleid en negatieve prikkels die daarvan uitgaan. Hoewel dit niet als vanzelf tot meer regeldruk of meer bevoegdheden leidt nu ook de bestaande toezichtkaders strenger kunnen worden ingevuld betekent het onvermijdelijk een intensivering van het toezicht.

Toezichthouder neemt deel aan debat

DNB zal misschien ook wel meer dan in het verleden het geval is geweest haar opvattingen over bepaalde ontwikkelingen laten horen. De toezichthouder heeft traditioneel een wat terughoudende rol. Wellicht is er reden die terughoudendheid wat te laten varen en daarmee meer dan voorheen bij te dragen aan het debat en de uitkomsten daarvan.

Conclusie: Heeft de Wft stand gehouden en was deze wet bruikbaar ook onder crisisomstandigheden? Antwoord: Ja, maar ... Onze eerste indrukken luiden bevestigend: ja, omdat de Wft, zelfs in deze extreme omstandigheden, een robuust juridisch kader heeft geboden en de beschikbare instrumenten door de toezichthouder casusspecifiek konden worden ingezet.

Toch kunnen ook kanttekeningen worden geplaatst die nog nader onderzoek en analyse vergen. 'Maar' omdat de lessen uit de crisis wel degelijk tot bijstellingen zullen leiden. Sommige bijstellingen zijn inpasbaar in het huidige kader, zoals verzwaring van de eisen ten aanzien van het risicomanagement en een verhoging van kapitaalseisen. Andere raken aan het institutionele juridische kader zelf, zoals de beweging naar een meer geïntegreerd toezicht op Europees niveau. De eventuele aanpassingen van dergelijke supranationale kaders zullen naar verwachting niet van vandaag op morgen hun beslag krijgen; nationale toezichthouders en onder toezicht staande ondernemingen dienen zich echter terdege rekenschap te geven van een onontkoombare noodzaak tot verandering en daarom actief aan dat debat deel te nemen.

Downloads


* Sheets bij speech directeur Kellermann op Studiedag '2 jaar Wft en Kredietcrisis' (PDF: 639,8 Kb)

---

Lees voor