Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Regeling maatregelen Q-koorts

Persbericht | 30-01-2009

Minister Gerda Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) heeft een aantal hygiënevoorschriften uit het hygiëneprotocol opgelegd aan geiten- en schapenhouders met meer dan 50 schapen of geiten.

De maatregelen hebben betrekking op de bestrijding van ongedierte, mestopslag en het vervoer en uitrijden van mest.

De regeling zal op 2 februari 2009 in werking treden.

MINISTERIE VAN LANDBOUW,
NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT
Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit van 30 januari 2009, nr. TRCJZ/2009/244, houdende wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten (Q-koorts) i.v.m. hygiënevoorschriften ter voorkoming van de verspreiding van Q-koorts
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT, Gelet op de artikelen 17 en 31 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; BESLUIT:
Artikel I
De Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten1 wordt als volgt gewijzigd: A
Onder vervanging van de punt aan het eind van artikel 5.1.1, onderdeel b, door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende: c. lammerperiode: periode waarin schapen of geiten jongen werpen; d. mest: mest geproduceerd door een schaap of geit; e. composteren: proces waarin mest wordt afgebroken met behulp van microorganismen om te worden omgezet een homogeen en zodanig stabiel eindproduct waarin alleen nog een langzame afbraak van humeuze verbindingen plaatsvindt. B
Na artikel 5.1.4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende: Artikel 5.1.5

1 Stcrt. 2007, 237; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 januari 2009 (Stcrt. 18)
1. Het is verboden meer dan 50 schapen en geiten te houden ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie.

2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing indien de desbetreffende houder handelt overeenkomstig het derde tot en met het zesde lid.
3. De houder:
a. bestrijdt ongedierte op zijn bedrijf adequaat;
b. verwijdert geen mest uit de stal vanaf de aanvang van de lammerperiode op zijn bedrijf tot en met een maand na afloop daarvan;
c. draagt er zorg voor dat mest bij opslag en afvoer adequaat wordt afgedekt; d. brengt geen mest op of in de bodem van zijn bedrijf, tenzij: i. de mest onmiddellijk wordt ondergewerkt, of
ii. de mest ten minste drie maanden gecomposteerd is; e. zorgt voor voldoende bakken in de stallen, waar schapen of geiten worden gehouden, waarin categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal als bedoeld in artikel 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (PB L 237), overeenkomstig de Regeling dierlijke bijproducten 2008 moet worden verzameld.
4. Het onderwerken van de mest, bedoeld in het derde lid, onderdeel d, geschiedt in maximaal twee direct opeenvolgende werkgangen op zodanige wijze dat de mest direct nadat deze op het grondoppervlak is gebracht ofwel in de grond wordt gebracht, ofwel intensief met de grond wordt vermengd, met als gevolg dat de mest als zodanig niet meer zichtbaar op het grondoppervlak ligt.

5. De houder houdt een administratie bij van:
a. de datum dat de mest uit de stal wordt verwijderd; b. de begin- en einddatum van de composteringsperiode op het bedrijf; c. de datum van het uitrijden van de mest op het eigen bedrijf.
6. De houder vermeldt in de administratie, bedoeld in het vijfde lid, telkens de desbetreffende hoeveelheid mest, uitgedrukt in kubieke meters.
7. De houder bewaart de administratie, bedoeld in het vijfde lid, gedurende een jaar. Artikel 5.1.6

1. Het is verboden om mest die is afgevoerd van een bedrijf waar meer dan 50 schapen en geiten worden gehouden ten behoeve van de bedrijfsmatige melkproductie, te vervoeren, op te slaan of op of in de bodem te brengen.
2. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het vervoer van mest, indien:
a. de mest adequaat is afgedekt,
b. de mest rechtstreeks, zonder tussenopslag, wordt vervoerd naar een bedrijf als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Meststoffenwet, alwaar het op of in de bodem wordt gebracht, en
c. voor zover het mest betreft die ten minste drie maanden gecomposteerd is, de mest vergezeld gaat van een verklaring van het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, waarin de composteringsperiode vermeld staat.

3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het opslaan van mest, indien deze adequaat is afgedekt.

4. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op het op of in de bodem brengen van mest, indien:
a. de mest onmiddellijk wordt ondergewerkt, of
b. de mest ten minste drie maanden gecomposteerd is.
5. Artikel 5.1.5, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel II
Deze regeling wordt aan de media bekendgemaakt en treedt op 2 februari 2009 om 0.00u in werking.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,
Overeenkomstig het door de minister genomen besluit, DE DIRECTEUR-GENERAAL,
ir. A.M. Burger
TOELICHTING
Inleiding
Sinds enige jaren komt de ziekte Q-koorts voor in Nederland. Bijna alle gangbare boerderijdieren kunnen de ziekte oplopen. Maar ook huisdieren, knaagdieren en vogels kunnen besmet raken. Q-koorts is een zoönose. Dat betekent dat besmetting van dier naar mens kan plaatsvinden. In 2007 en 2008 heeft Q-koorts in het zuiden van Nederland bij mensen epidemische vormen aangenomen. Tot 2007 werden er jaarlijks ongeveer vijftien gevallen gemeld. In 2008 zijn duizend mensen ziek geworden. Bij enkele grote melkgeitenbedrijven in Noord-Brabant hebben door Q-koorts veroorzaakte abortusgolven bij deze dieren plaatsgevonden.
Over de precieze manier waarop de Q-koorts bacterie vanuit besmette bedrijven wordt verspreid en vervolgens voor besmettingen bij andere bedrijven en mensen zou kunnen zorgen, bestaan nog tal van onduidelijkheden. Er zijn diverse onderzoeken in gang gezet die in de loop van 2009 waarschijnlijk meer duidelijkheid zullen scheppen. Wel bestaat er in de wetenschappelijke literatuur overeenstemming dat de bacterie vooral via stof wordt verspreid. Met de wind verspreidt stof afkomstig uit de melkgeitenhouderij wordt als de drager van besmetting gezien.
Op 12 juni 2008 is Q-koorts aangewezen als besmettelijke dierziekte2. Daaropvolgend zijn diverse maatregelen genomen en is de mogelijkheid gecreëerd voor veehouders om dieren te vaccineren. Bij een officieel vastgestelde Q-koorts verdenking bij melkgeiten en -schapen waren al wettelijke maatregelen van kracht.
Gelet op de ernst van de situatie hebben overheid en sector in gezamenlijkheid gewerkt aan een hygiëneprotocol. Dit hygiëneprotocol betreft niet alleen algemene hygiëne op het bedrijf, maar ook om specifieke maatregelen die het verspreiden van de verwekker van Qkoorts uit de melkgeitenhouderij moeten minimaliseren. Omdat incidenteel ook op melkschapenbedrijven Q-koorts gerelateerde problemen worden gezien, is dit hygiëneprotocol ook voor deze bedrijfstak van toepassing. Met onderhavige wijziging van de Regeling tijdelijke maatregelen dierziekten wordt een aantal hygiënevoorschriften uit het hygiëneprotocol opgelegd aan de sector. Het betreft onder meer voorschriften die worden gesteld aan veehouders met meer dan 50 schapen of geiten welke worden gehouden voor de bedrijfsmatig melkproductie. Ook aan bedrijven
2 Regeling van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 9 juni 2008 (Stcrt. 2008,
109).
die schapen- of geitenmest ontvangen van een bedrijf met meer dan 50 schapen of geiten welke worden gehouden voor de bedrijfsmatig melkproductie, worden een aantal verplichtingen opgelegd.
Maatregelen
De maatregelen die gaan gelden voor schapen- of geitenhouders van bedrijven waar meer dan 50 schapen of geiten worden gehouden voor melkproductie hebben met name betrekking op de bestrijding van ongedierte en het uitrijden van mest. Het derde tot en met het zesde lid van artikel 5.1.5 betreffen de precieze voorschriften waar deze veehouders zich aan moeten houden. Ten eerste dienen zij ter voorkoming van verspreiding van de bacterie ongedierte voldoende te bestrijden (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel a). Verder mag er geen mest uit de stal worden verwijderd vanaf de aanvang tot en met een maand na afloop van de lammerperiode (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel b). Reden hiervoor zijn de grote hoeveelheden van de Q-koorts bacteriën in deze mest kunnen zitten tijdens de lammerperiode. Verder dient mest tijdens opslag en vervoer afgedekt te worden. Dit afdekken heeft tot doel het voorkomen van stofvorming (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel c). Een ander voorschrift ziet op het zogenoemde uitrijden van mest op het land. De veehouders moeten in dergelijke gevallen de mest onmiddellijk onderwerken. Een andere mogelijkheid is om de mest gedurende drie maanden te laten composteren. Na deze drie maanden kan de mest veilig over het land worden uitgereden (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel d). Ook hier gaat het om het voorkomen van verspreiding van de bacterie via stof dat door de wind wordt meegevoerd. Daarnaast dient de veehouder de stallen uit te rusten met zogenoemde destructiebakken en moet hij ervoor zorgen dat categorie 1-materiaal of categorie 2-materiaal, zoals nageboorten, in deze bakken terechtkomt (artikel 5.1.5, derde lid, onderdeel e). In de Regeling dierlijke bijproducten 2008 staan de voorschriften opgenomen waaraan een veehouder moet voldoen indien hij beschikt over dergelijk materiaal dat ter destructie moet worden aangeboden. Ten slotte dienen de genoemde veehouders, ten behoeve van de controleerbaarheid, een administratie bij te houden met betrekking tot de schapen- en geitenmest op zijn bedrijf. De bewaartermijn voor deze administratie is 1 jaar (artikel 5.1.5, vijfde tot en met zevende lid). Mest die afkomstig is van bedrijven waar meer dan 50 schapen of geiten worden gehouden voor melkproductie gelden eveneens een aantal preventieve voorschriften. Mest afkomstig van genoemde bedrijven mag niet worden opgeslagen, vervoerd en uitgereden (artikel 5.1.6, eerst lid). Het vervoers- en opslagverbod is niet van toepassing indien de mest adequaat wordt afgedekt, met als doel het voorkomen van stofvorming (artikel 5.1.6, tweede en vierde lid). Bovendien dient het vervoer rechtstreeks te geschieden, zonder tussenopslag naar het landbouwbedrijf waar de mest zal worden gebruikt. Derhalve is het niet toegestaan om de mest bij een zogenoemde 'intermediar' op te laten slaan. Het vierde lid voorziet in de mogelijkheid om mest uit te rijden. Dit is toegestaan indien de mest onmiddellijk na het uitrijden wordt ondergewerkt of als de mest drie maanden is gecomposteerd.
Administratieve lasten
De wijziging van deze regeling hebben gevolgen voor de administratieve lasten. De administratie die veehouders moeten bijhouden inzake de mest zal een extra last opleveren. Het gaat naar schatting om 500 veehouders die deze administratie moeten gaan bijhouden. Het betreft een toename van de administratieve lasten van ¤ 36.000,- welke ten laste komen van deze groep veehouders. De verklaring van de veehouder omtrent de composteringsperiode zal een extra administratieve last van ¤ 4.800,- met zich brengen. De totale toename van administratieve lasten door deze regeling bedraagt ¤ 40.800,-. Inwerkingtreding
Het karakter van de regeling brengt met zich mee dat afgeweken wordt van de uitgangspunten van de vaste verandermomenten voor regelgeving. De regeling zal aan de media bekend worden gemaakt en op 2 februari 2009 in werking treden.

DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT,

Overeenkomstig het door de minister genomen besluit,

DE DIRECTEUR-GENERAAL,

ir. A.M. Burger