PERSCOMMUNIQUE nr. 12/09 European Union



10 februari 2009

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-388/03

Deutsche Post AG en DHL International / Commissie

HET GERECHT VERKLAART DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE NIETIG WAARBIJ

EEN KAPITAALINJECTIE VAN 297,5 MILJOEN EUR VOOR DE BELGISCHE POST

WORDT GOEDGEKEURD

Bij de beoordeling van de verenigbaarheid van deze maatregel met de gemeenschappelijke markt zijn ernstige moeilijkheden gerezen, waardoor een procedure van diepgaand onderzoek had moeten worden ingeleid in het kader waarvan Deutsche Post en DHL International hun opmerkingen hadden kunnen indienen

De Post NV is het met de universele postdienst in België belaste overheidsbedrijf, dat in 2003 voor 100 % in handen was van de Belgische Staat. De taken van openbaredienstverrichting van De Post, de tariefstelling, de gedragsregels jegens de gebruikers en de subsidies worden gedetailleerd vastgelegd in een met de Staat gesloten beheersovereenkomst. De beheersovereenkomst regelt eveneens de compensatie van de extra nettokosten van de diensten van algemeen economisch belang. De Post bezat in 2003 een marktaandeel van 18 % in de sector exprespakketten. Die markt was voor 35 tot 45 % in handen van de groep Deutsche Post (Deutsche Post AG en haar Belgische dochter DHL International).

Bij brief van 3 december 2002 heeft België bij de Commissie een voorgenomen verhoging van het kapitaal van De Post met 297,5 miljoen EUR aangemeld. Tussen december 2002 en april 2003 hebben drie bijeenkomsten tussen de Commissie en de Belgische autoriteiten alsmede verschillende briefwisselingen plaatsgevonden. Nadat Deutsche Post en DHL International in juli 2003 hadden vernomen dat er een onderzoeksprocedure gaande was, hebben zij de Commissie verzocht om informatie over de stand van de procedure, teneinde daaraan eventueel deel te nemen.

Op 23 juli 2003 heeft de Commissie besloten geen bezwaar te maken tegen de voorgenomen kapitaalverhoging. Volgens haar vormde de aangemelde kapitaalverhoging op zich geen staatssteun, nu het bedrag daarvan lager was dan de over de periode 1992-2002 vastgestelde ondercompensatie van de extra nettokosten van diensten van algemeen economisch belang. De Commissie heeft zich eveneens ervan vergewist dat De Post sinds haar omvorming tot een zelfstandig overheidsbedrijf niet had geprofiteerd van maatregelen die konden worden gekwalificeerd als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun.

Deutsche Post en DHL International waren van mening dat de Commissie de formele onderzoeksprocedure had moeten inleiden, en hebben derhalve nietigverklaring gevorderd van de beschikking om geen bezwaar te maken.

In zijn arrest van heden herinnert het Gerecht eraan dat het beroep van een onderneming die concurreert met de door een steunmaatregel begunstigde onderneming, ook zonder dat haar positie op de markt merkbaar wordt aangetast, onder bepaalde voorwaarden ontvankelijk kan zijn. Als rechtstreekse concurrenten van De Post konden Deutsche Post en DHL International slechts hun opmerkingen over de betrokken maatregel indienen wanneer de Commissie een formele onderzoeksprocedure zou inleiden. Daarom is het beroep waarmee deze ondernemingen opkomen tegen het besluit van de Commissie om zich over de betrokken maatregelen uit te spreken zonder de formele onderzoeksprocedure in te leiden, ontvankelijk.

Hoewel het in dit stadium van de onderzoeksprocedure niet aan het Gerecht staat om zich uit te spreken over de argumenten waarmee partijen het bestaan van een steunmaatregel in twijfel trekken of over de verenigbaarheid daarvan met de gemeenschappelijke markt, moet het daarentegen rekening houden met alle factoren aan de hand waarvan het kan nagaan of de Commissie bij haar vooronderzoek ernstige moeilijkheden heeft ondervonden.

Bij ernstige moeilijkheden tijdens de vooronderzoeksprocedure is de Commissie namelijk gehouden de formele procedure te openen, en zij beschikt daartoe niet over een discretionaire bevoegdheid. Het Gerecht herinnert eraan dat een ontoereikend of onvolledig onderzoek een aanwijzing is voor ernstige moeilijkheden.

In dit verband ziet het Gerecht in de duur en de omstandigheden van de vooronderzoeksprocedure verschillende aanwijzingen voor het bestaan van ernstige moeilijkheden. Het stelt met name vast dat de duur van zeven maanden tussen de aanmelding van het steunvoornemen en de beschikking van de Commissie een duidelijke overschrijding betekent van de door het gemeenschapsrecht voor deze procedure voorziene termijn van twee maanden. Verder heeft de Commissie, die een erg ruim onderzoeksterrein heeft bestreken, erkend dat het een ingewikkelde situatie betreft en tot drie maal toe om aanvullende inlichtingen verzocht, ook al waren drie bijeenkomsten met de Belgische autoriteiten georganiseerd.

Wat de ontoereikende en onvolledige aard van het onderzoek betreft, stelt het Gerecht vast dat de Commissie niet over informatie beschikte op grond waarvan zij zich had kunnen uitspreken over de kwalificatie van een van de eerdere maatregelen ten gunste van De Post, namelijk de kosteloze overdracht van onroerend goed door de Belgische Staat. Voorts heeft de Commissie de kosten van de door De Post geleverde diensten van algemeen belang niet afgezet tegen de kosten die een gemiddelde onderneming zou hebben gemaakt, in overeenstemming met het arrest Altmark 1 , wat het haar in voorkomend geval mogelijk zou hebben gemaakt tot de slotsom te komen dat de onderzochte maatregelen geen staatssteun vormden.

Het Gerecht concludeert dat er sprake is van een reeks van objectieve en onderling overeenstemmende aanwijzingen - die verband houden met de buitensporig lange duur van de vooronderzoeksprocedure, met de documenten die de omvang en de ingewikkeldheid van het te verrichten onderzoek doen uitkomen en met de gedeeltelijk onvolledige en ontoereikende inhoud van de bestreden beschikking - waaruit blijkt dat de Commissie de beschikking om geen bezwaar te maken heeft vastgesteld hoewel er ernstige moeilijkheden bestonden. Derhalve wordt de beschikking nietig verklaard.

N.B.: Bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan binnen twee maanden na de betekening een tot rechtsvragen beperkte hogere voorziening tegen de beslissing van het Gerecht worden ingesteld.


1 Arrest van het Hof van 24 juli 2003, Altmark Trans en Regierungspräsidium Magdeburg (C-280/00, Jurispr. blz. I-7747, punt 93) (zie eveneens perscommuniqué 64/03).

Voor de media bestemd niet-officieel stuk, dat het Gerecht van eerste aanleg niet bindt.

Beschikbare talen: DE EL EN FR IT NL

De volledige tekst van het arrest is op de dag van de uitspraak te vinden op de internetpagina van het Hof

http://curia.europa.eu/jurisp/cgi-bin/form.pl?lang=NL&Submit=recherche r&numaff=T-388/03

vanaf ongeveer 12.00 uur.

Voor nadere informatie wende men zich tot de heer Stefaan Van der Jeught. Tel: +352 4303 2170 Fax: +352 4303 2988