Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Onderzoek naar seksualisering

Conclusies en aanbevelingen op basis van verschillende deelstudies, uitgevoerd door Rutgers Nisso Groep, MOVISIE, Nederlands Jeugdinstituut en E-Quality

Er is de laatste tijd maatschappelijke onrust ontstaan rondom de overmaat aan eenzijdige, genderstereotiepe, seksueel getinte uitingen in de media (`seksualisering') en de mogelijk negatieve effecten daarvan op jongeren. Vanuit de wetenschappelijke literatuur zijn er signalen dat contact met of gebruik van geseksualiseerde media gevolgen kan hebben voor jongeren, maar er zijn ook nog veel onduidelijkheden. De meeste studies zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten en het is niet gezegd dat resultaten hiervan generaliseerbaar zijn naar Nederland, waar een veel vrijer seksueel klimaat bestaat. Verbanden tussen seksualisering enerzijds en grensoverschrijdend gedrag en psychosociaal welzijn anderzijds bleven in Nederlands onderzoek tot nu toe buiten beeld. Bovendien is er weinig inzicht in de beleving van seksualisering door zowel jongeren als volwassenen. Voor het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap waren deze signalen en onduidelijkheden aanleiding om een verkennend onderzoek op dit terrein uit te laten voeren.
In 2008 zijn de Rutgers Nisso Groep, Het Nederlands Jeugdinstituut en MOVISIE met deze opdracht aan de slag gegaan. Er zijn vier deelstudies uitgevoerd naar de rol van seksualisering in het leven van jongeren: 1) een literatuurstudie, 2) secundaire analyses op bestaande data, 3) een kwantitatieve studie: een enquête onder 1294 jongeren en hun ouders en 4) een kwalitatief onderzoek: groepsgesprekken met 28 jongeren en 20 professionals.1 Aan de gespreksgroepen deden vrijwel uitsluitend jongeren van Turkse of Marokkaanse afkomst mee, terwijl aan het kwantitatieve onderzoek vrijwel uitsluitend autochtone jongeren deel namen. Daardoor konden geen conclusies worden getrokken over verschillen naar etniciteit. Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap gaf daarom opdracht voor een vervolgonderzoek. Twee deelonderzoeken, waarover afzonderlijk is gerapporteerd, werden begin 2009 herhaald onder meer heterogeen samengestelde groepen jongeren:
1) een kwantitatieve studie (enquête) onder 320 jongens en 508 meisjes, uitgevoerd door de Rutgers Nisso Groep en E-Quality,2 en 2) een kwalitatief onderzoek (groepsgesprekken) onder 28 jongens en 30 meisjes, uitgevoerd door MOVISIE.3 Voor beide studies werden jongeren geworven via scholen en aan beide deelstudies namen jongeren deel met uiteenlopende etnische achtergronden. Elk van deze studies heeft zijn eigen specifieke mogelijkheden en elke studie levert dan ook aanvullende ­ soms uiteenlopende - inzichten op. Kwantitatief onderzoek is bij uitstek geschikt om statistische verbanden te berekenen. Kwalitatief onderzoek geeft vooral inzicht in de belevingswereld van jongeren en daarmee in de verbanden die jongeren zelf leggen vanuit hun eigen context. Voor onderstaande conclusies en aanbevelingen hebben we de gegevens van alle zes hierboven genoemde deelstudies naast elkaar gelegd. Op deze manier krijgt de lezer zicht op de meest recente onderzoeksgegevens rondom seksualisering.


1 H. de Graaf, P. Nikken, K. Janssens, H. Felten, & W. van Berlo (2008). Seksualisering: Reden tot zorg? Een verkennend onderzoek onder jongeren. Utrecht: Rutgers Nisso Groep/Nederlands Jeugdinstituut/MOVISIE.

2 H. de Graaf & C. van Egten (2009). Seksualisering: aandacht voor etniciteit. Onderzoek naar verbanden met opvattingen en gedrag van jongeren. Utrecht: Rutgers Nisso Groep/Den Haag: E- Quality.

3 H. Felten, K. Janssens, & L. Brants (2009). Seksualisering: "Je denkt dat het normaal is..." Onderzoek naar de beleving en behoefte van jongeren. Utrecht: MOVISIE.





Conclusies

Mediagebruik
Tussen verschillende etnische groepen bestaat opvallend veel overeenkomst in de programma's, tijdschriften en websites die hun voorkeur hebben. Verschillen zitten dus niet in het type media dat de verschillende etnische groepen consumeren, wel (soms) in de frequentie waarmee ze dit doen. Meiden van Turkse en Marokkaanse afkomst komen bijvoorbeeld wat minder vaak in contact met verschillende media-uitingen dan andere meiden. Ze hebben minder vaak een TV op de eigen kamer, kijken minder naar muziekzenders als TMF en MTV en sensatieprogramma's (zoals `Jensen' en `Spuiten en Slikken'), lezen minder vaak een glossy en bezoeken minder vaak een profielsite (zoals hyves, msn of youtube). Mediagebruik is daarentegen relatief hoog onder jongens en meiden van Surinaamse en Antilliaanse afkomst. Zij kijken vaker naar TMF en MTV en bezoeken vaker een profielsite. Surinaamse en Antilliaanse jongens kijken ook relatief vaak naar porno.

Seksuele ervaring
Eén van de veronderstelde risico's van seksualisering is dat jongeren `te vroeg' met seks in aanraking komen en dat ze hierdoor eerder aan seks beginnen. In het literatuuronderzoek zijn inderdaad aanwijzingen gevonden voor een verband tussen contact met seksueel getinte uitingen in de media en seksuele ervaring. Wat betreft seksuele ervaring is er geen verband gevonden met het kijken naar muziekzenders en seksuele ervaring, maar wel met kijken naar porno, waaronder ook X-rated videoclips of websites. Ook uit beide kwantitatieve studies komen verbanden naar voren tussen enerzijds seksuele ervaring en anderzijds het gebruik van bepaalde media-inhouden. Volgens beide studies bestaat er echter geen verband tussen seksuele ervaring en het kijken naar muziekzenders, wanneer rekening wordt gehouden met het gebruik van andere media inhouden. In lijn met de verwachting vinden we dan wel dat zowel jongens als meisjes die vaker erotiek of porno gebruiken, waaronder X-rated videoclips of websites, verder zijn op seksueel gebied.
Zowel het literatuuronderzoek als beide kwantitatieve studies geven echter geen inzicht in de richting van de gevonden verbanden. Uit de bevinding dat jongeren die vaker geconfronteerd worden met seksuele media-inhouden ook meer seksuele ervaring hebben, valt niet te concluderen dat de media er de oorzaak van zijn dat jongeren meer in seks geïnteresseerd zijn en er hun gedrag door laten leiden. Andersom kan ook. Zo is het zeer voorstelbaar dat jongeren die al wat verder zijn op seksueel gebied, meer geïnteresseerd zijn in erotiek en porno en zulke mediaproducties daarom vaker opzoeken.
In het eerste kwalitatieve onderzoek geven jongens en meisjes wel aan dat het zien van bepaalde mediabeelden, vooral porno en sterk seksualiserende muziekclips, tot opwinding kan leiden. In het tweede kwalitatieve onderzoek noemen meerdere jongens pornografische beelden als een van de inspiratiebronnen voor hun eigen seksuele gedrag. Daarbij geven ze nadrukkelijk aan, dat ze niet zomaar alles wat ze zien één op één overnemen. Ze doen dat pas als ze denken dat het fijn is en proberen het in de praktijk uit, maar keuren bepaalde dingen ook af. Ook proberen jongens gedrag uit dat ze aan niet-pornografische media ontlenen, zoals `openingszinnen' om contact te maken met een meisje.

Genderrollen
In de gespreksgroepen is ongelijkheid tussen jongens en meisjes ­ vooral als het gaat om vrijheden op seksueel gebied ­ een belangrijk thema. Zowel jongens als meisjes geven aan dat een jongen die met meerdere meisjes zoent en/of seks heeft `stoer' is een meisje dat met meerdere jongens zoent en/of seks heeft een `hoer' of `slet'. Jongens die veel (seksueel getinte) contacten met meisjes hebben heten `players'. Het woord `player' heeft niet de negatieve connotatie die verbonden wordt aan `hoer' of `slet'. Dit noemen we een dubbele moraal: jongens en meisjes die vergelijkbaar gedrag vertonen worden




daarop verschillend beoordeeld. De jongeren gaan er in eerste instantie van uit dat deze verschillen niets met de media te maken, maar herkennen deze opvattingen wel in mediabeelden. Zowel de meisjes in de gespreksgroepen als de professionals vinden de ongelijkwaardige verhoudingen tussen mannen en vrouwen het meest problematisch aan sterk seksualiserende beelden. Voor jongens is ongelijkwaardigheid een minder belangrijk issue.
Verschillen in opvattingen over sekserollen zijn groter in culturen waar familie-eer een grote rol speelt, zoals de Afghaanse, Turkse, Marokkaanse en Surinaams- Hindoestaanse. De meisjes uit deze culturen ervaren een structurele ongelijkheid in hun dagelijks leven. Hiervan leggen ze de oorzaak niet bij de media, maar bij hun eigen familie. Deze ongelijkheid in het gezin komt voort uit de verschillende taken van jongens en meisjes als het gaat om het handhaven en beschermen van deze zedelijke familie-eer. Meisjes moeten kuis zijn: ze mogen geen seks voor het huwelijk hebben, moeten zich meestal netjes kleden en `gepaste' afstand bewaren van jongens. Voor jongens vormt (hetero)seksuele ervaring juist een belangrijk onderdeel van het mannelijke eergevoel.4 De rol van de media lijkt tweeledig te zijn als het gaat om de dubbele moraal. Aan de ene kant bevestigen de media de genderstereotiepe beeldvorming, omdat ook hier doorgaans de mannen het initiatief nemen en vrouwen versieren. Professionals signaleren dat deze stereotiepe rollen niet alleen meisjes, maar ook jongens onder druk zetten. De druk om veel meisjes te versieren is voor jongens in sommige groepen behoorlijk hoog. Voor meisjes geldt daarentegen dat vrouwen in de media vaak seksueel gedrag vertonen dat juist in de familie, vriendenkring of maatschappij wordt afgekeurd. Dit levert voor meisjes een (intern) dilemma op: aan de ene kant moeten ze seksueel lijken (volgens medianormen), aan de andere kant mogen ze dat niet zijn (volgens maatschappelijke normen). De lijn tussen sexy en slet is daardoor gevaarlijk dun. Voor de meisjes van Marokkaanse en Turkse afkomst in de gespreksgroepen geldt dit extra sterk.
Het openlijk nadoen van de beelden is voor hen geen optie, omdat dit thuis niet geaccepteerd wordt.

Grensoverschrijding
Een van de vraagstellingen van de onderhavige studie is of er aanwijzingen zijn voor een verband tussen seksualisering in de media en seksueel grensoverschrijdende attitudes en ervaringen. We hebben zowel gekeken naar `controversiële' vormen van seks (zoals ruilseks en cyberseks) als naar grensoverschrijdende vormen van seks (zoals iemand in de billen knijpen, aandringen om seks te krijgen). Ook is gekeken naar opvattingen hierover en naar daadwerkelijke ervaring met dit soort gedragingen. In de eerste kwantitatieve studie zijn slechts op zeer beperkte schaal aanwijzingen gevonden dat het gebruik van (niet-pornografische) geseksualiseerde media samenhangt met grensoverschrijdende attitudes en gedrag. Wel gaat pornogebruik bij zowel jongens als meisjes samen met meer ervaring met controversieel en grensoverschrijdend seksueel gedrag en bij de meisjes ook met een grotere acceptatie van controversiële seks. In het kwantitatieve onderzoek onder een meer heterogene steekproef was de relatief sterke rol van pornografische beelden minder helder. Hier werden voor de Nederlandse en Turkse of Marokkaanse jongeren samenhangen gevonden met het gebruik van een brede range aan mediatypen. Ook hier geldt weer dat deze verbanden niet gelijk kunnen worden gesteld aan een directe invloed van de media. Uit secundaire analyses op bestaande data van het Nederlands Jeugdinstituut bleek dat het verband tussen mediagebruik en grensoverschrijdend seksueel gedrag gemedieerd wordt door `algemene' seksuele ervaring. Dit betekent dat het gebruik van bepaalde media vooral samenhangt met meer seksuele ervaring in het algemeen, en dat jongeren die meer seksuele ervaring hebben ook een grotere kans hebben op ervaring met `controversiële' en grensoverschrijdende vormen van seks.


4 Ermers, R. (2007). Eer en eerwraak, definitie en analyse. Amsterdam: Bulaaq.




In de eerste kwalitatieve studie gaven enkele jongens blijk van een neerbuigende en agressieve houding ten opzichte van meisjes. Deze jongens noemden meisjes "hoeren", zeiden dat je meisjes kunt gebruiken voor seks en beschreven hoe je een meisje bepaalde dingen kunt laten doen zonder rekening te houden met haar gevoelens. Deze houding lijkt op de manier waarop in bepaalde muziekclips of in porno met vrouwen wordt omgegaan. Groepsdruk speelde in de bewuste focusgroep een belangrijke rol in het ventileren van deze meningen. We zagen deze houding in veel mindere mate terug in het tweede kwalitatieve onderzoek.
Daarnaast kwamen in beide kwalitatieve studies duidelijk de opvattingen naar voren, dat jongens `altijd seks willen' en dat meisjes daaraan grenzen moeten stellen. Ook dit wijst in de richting van een dubbele moraal, die jongeren weerspiegeld zien in de media. In die zin lijken de media goed aan te sluiten bij de belevingswereld van jongeren. Dat heeft als gevolg dat meisjes ook verantwoordelijk worden gehouden voor mogelijke grensoverschrijding (zoals aanranding, verkrachting). Zij hebben hun grenzen kennelijk onvoldoende duidelijk aangegeven of het zelf uitgelokt door bijvoorbeeld sexy kleding te dragen zoals in de media te zien is. Doordat meisjes zo sterk bezig zijn met het bewaken van grenzen, komen ze onvoldoende toe aan het herkennen en realiseren van hun wensen. Jongens zijn zich daarentegen nauwelijks bewust van hun eigen grenzen. Ze verwachten dat meisjes hen zullen begrenzen en maken zich in die zin dus van meisjes afhankelijk. Het lijkt erop dat ze denken dat meisjes, juist omdat ze die begrenzende rol hebben, geen seks zullen voorstellen die zij als jongens niet willen.

Objectivering en zelfobjectivering
Objectivering is hier gedefinieerd als een overmatige belangstelling voor iemands lichaam of uiterlijk in combinatie met een gebrekkige aandacht voor andere kenmerken van die persoon. In de beide kwalitatieve studies komt naar voren dat jongens meisjes en vrouwen meer objectiveren dan andersom. Ook uit de kwantitatieve studies blijkt dat de interesse van jongens in beelden van sexy vrouwen groter is dan de interesse van meisjes in mooie mannen. Deze objectivering wordt door de meisjes ook gevoeld en zij ervaren dit niet als positief. Meisjes denken wel dat jongens alléén het uiterlijk van meisjes belangrijk vinden, terwijl jongens denken dat meisjes meer waarde hechten aan het innerlijk van jongens dan aan hun uiterlijk (terwijl dit niet zo blijkt te zijn). De perceptie dat jongens veel waarde hechten aan hun uiterlijk, is voor meisjes dit een reden om sterk met hun uiterlijk bezig te zijn. De mate van zelfobjectivering (overmatig veel waarde hechten aan het eigen uiterlijk) onder meisjes is hoog. Volgens het eerste kwantitatieve onderzoek onder autochtone jongeren, controleren ongeveer twee van de vijf meisjes hun uiterlijk wanneer ze maar kunnen, voelen ze zich onzeker als hun persoonlijke verzorging niet goed is en proberen ze hun uiterlijk altijd te verbeteren. Dertien procent van de meisjes met ondergewicht en 33% van de meisjes met een normaal gewicht lijnt wel eens. Ook zou één op de drie meisjes het uiterlijk willen laten verbeteren door een cosmetisch chirurg, als dat gratis zou kunnen. In hoeverre zelfobjectivering tegenwoordig vaker voorkomt dan vroeger, kan op grond van de huidige studie echter niet worden gezegd.
Volgens het eerste kwantitatieve onderzoek is er ook een verband tussen het lezen van bladen waarin een sterk geïdealiseerd schoonheidsideaal wordt gepresenteerd (de zogenaamde glossy's) en een hoge score op zelfobjectivering bij meisjes. Mogelijk voelen meisjes zich door het lezen van zulke bladen aangespoord om nog meer op hun uiterlijk te gaan letten. Het is echter ook mogelijk dat meisjes die veel aandacht aan het uiterlijk besteden, meer behoefte hebben om dergelijke bladen te lezen. In het tweede kwantitatieve onderzoek is de unieke rol van de glossy's niet bevestigd. Het lezen van glossy's hangt weliswaar ook hier samen met een hogere mate van zelfobjectivering, maar dat geldt ook voor het kijken naar televisieprogramma's van uiteenlopend genres en het surfen op profielsites.

Psychosociaal welzijn
In de kwalitatieve studies komt naar voren dat veel meisjes zich vergelijken met de ideaalbeelden die ze in de media zien. Vooral de autochtone meisjes benadrukken dit. Zij




lijken zich vooral te vergelijken met dunne, witte modellen zoals die in de glossy tijdschriften te zien zijn. Ook denken ze dat de schoonheidsidealen die ze in de media zien, door jongens gewaardeerd worden. De vergelijking die meisjes tussen zichzelf en de ideaalbeelden in de media maken, pakt altijd negatief uit. Hierdoor voelen ze zich minder tevreden over zichzelf, en veel meisjes zijn vervolgens weer ontevreden over het feit dat ze ontevreden met zichzelf. Ook in het kwantitatieve onderzoek zijn het vooral de autochtone meisjes die een lager gevoel van eigenwaarde hebben, wanneer ze zich meer met de beelden in de media vergelijken. Turkse, Marokkaanse en Surinaamse meisjes in de gespreksgroepen vinden de witte modellen veelal te mager. Meisjes van Surinaamse afkomst vergelijken zich meer met donkere, `ronde' vrouwen in de media, zoals bijvoorbeeld te zien zijn in videoclips. In het kwantitatieve onderzoek komt wel naar voren dat jongens en meisjes van Turkse en Marokkaanse afkomst meer gevoelens van angst en depressie rapporteren, wanneer ze zich meer met mediabeelden vergelijken. Een hoger mediagebruik gaat in dit onderzoek echter niet samen met minder tevredenheid over het eigen uiterlijk. Het is voor sommige groepen zelfs zo dat ze juist meer tevreden zijn over het eigen uiterlijk, als ze meer naar bepaalde media kijken of zichzelf hier sterker mee vergelijken. Omdat ons onderzoek alleen correlationele verbanden laat zien kunnen we geen conclusies trekken over wat de oorzaak of het gevolg van de (on)tevredenheid met het eigen uiterlijk is.

Ouders
Mediagebruik hangt dus samen met lichaamsbeeld, psychosociaal welzijn, seksueel gedrag, opvattingen over seksualiteit en opvattingen over genderrollen. Het gaat echter om een samenspel van factoren. De `geseksualiseerde' media worden door jongeren waargenomen vanuit hun eigen belevingswereld, waarin school, leeftijdgenoten en ouders ook een belangrijke rol spelen.
In het eerste kwalitatieve onderzoek geven de meisjes van vooral Turkse en Marokkaanse afkomst aan dat hun familie een belangrijke rol speelt bij het veroorzaken en in stand houden van sekseongelijkheid. Hier wordt ook een seksueel taboe in het gezin van herkomst als risicofactor benoemd: jongeren uit deze gezinnen geven aan dat ze de media leerzaam vinden wanneer het gaat om seksualiteit, terwijl zij vinden dat ze van de ouders weinig seksuele opvoeding meekrijgen. In de kwantitatieve studies speelt seksuele opvoeding echter slechts een zeer bescheiden rol. Mogelijk heeft dit te maken met de manier waarop seksuele opvoeding gemeten is, namelijk als de frequentie waarmee met de ouders gesproken wordt over seks. Seksuele opvoeding is meer dan praten over seks: opvattingen over seksualiteit worden ook op andere manieren overgedragen. Het kwantitatieve onderzoek maakt helaas niet duidelijk hoe er door ouders of op school over seks gesproken wordt en wat er dan precies gezegd wordt. In beide kwantitatieve studies speelt mediaopvoeding door de ouders, tegen de verwachting in, nauwelijks een rol. Er zijn wel enkele negatieve verbanden gevonden, bijvoorbeeld met emotionele problemen, eigenwaarde en grensoverschrijdend gedrag. Mogelijk gaan ouders pas aandacht aan mediaopvoeding besteden als ze merken dat hun kind grensoverschrijdend gedrag vertoont. Voor de emotionele problemen of de lage eigenwaarde is dit echter geen voldoende verklaring. Mogelijk zijn de zwakke verbanden het gevolg van de beperkte wijze waarop mediaopvoeding is geoperationaliseerd. Media- opvoeding is in dit onderzoek voornamelijk gemeten als het stellen van grenzen en het leveren van kritiek op mediabeelden. Wanneer mediaopvoeding als andere vorm nagevraagd zou zijn, bijvoorbeeld als instructieve mediatie, zou misschien wel een gunstig verband zijn aangetroffen.
De mate van steun die jongeren van hun ouders ervaren en de mate waarin ouders op de hoogte zijn van het gaan en staan van het kind spelen vooral een rol als het gaat om een positief lichaamsbeeld, minder emotionele problemen en meer eigenwaarde. Dit geldt vooral voor autochtone jongens. Daarnaast beginnen jongeren later aan seks, wanneer ouders meer kennis hebben van het doen en laten van hun kinderen. Ook hier geldt weer dat de richting van dit verband onduidelijk is. Kinderen die seksueel actief zijn, hebben mogelijk al wat meer afstand genomen van de ouders en vertellen minder aan de ouders en meer aan hun vrienden. Ook hebben deze kinderen




mogelijk iets meer te verbergen voor de ouders, vooral als die afkeuren dat het kind seks heeft.

Leeftijdsgenoten
Bij de eerste kwalitatieve studie is bij jongens een hoge mate van groepsdruk waargenomen. Vrouwonvriendelijke uitspraken kregen in deze groep instemming en waardering. Ook het hebben van veel (hetero)seks lijkt een verhoogde populariteit met zich met zich mee te brengen. In de tweede ronde van gespreksgroepen werd deze groepsdruk veel minder gevonden. Binnen een aantal van deze groepen leek voldoende veiligheid te bestaan om af te kunnen wijken van de groepsnorm. In de tweede kwantitatieve studie geven Marokkaanse en Turkse jongens vaker dan andere jongens aan dat seksuele ervaring belangrijk wordt gevonden in de vriendengroep. Daarnaast lijkt de druk op een mooi uiterlijk voor alle jongeren groot. In beide kwantitatieve studies besteden zowel jongens als meisjes meer aandacht aan hun uiterlijk wanneer het in de vriendengroep belangrijk wordt gevonden om er goed uit te zien. In de tweede kwantitatieve studie denken jongens negatiever en meer stereotiep over de rollen van mannen en vrouwen op seksueel gebied, wanneer seksuele ervaring, een goed uiterlijk en de consumptie van seksueel getinte media belangrijk zijn in de vriendengroep. Ook rapporteren jongens van Marokkaanse en Turkse afkomst meer gevoelens van angst en somberheid wanneer ze druk ervaren vanuit de vriendenkring om er goed uit te zien en om bepaalde media te gebruiken, en als het in de vriendengroep belangrijk wordt gevonden om seksueel ervaren te zijn en er goed uit te zien. Dit kan te maken hebben met het niet kunnen voldoen aan de groepsnorm.

Beleving
In de gespreksgroepen geven veel jongeren aan dat het grote aanbod aan `geseksualiseerde' beelden voor een zekere gewenning zorgt, waardoor de aanwezigheid van deze beelden door jongeren als `normaal' ervaren wordt. In eerste instantie valt hen het seksestereotiepe karakter van veel seksualiserende beelden niet op, omdat deze beelden aansluiten bij de eigen leefwereld van de jongeren. Het lijkt erop dat jongeren deze beelden vanuit hun eigen context interpreteren. De door henzelf waargenomen (ongelijke) verhoudingen tussen jongens en meisjes zien de jongeren bevestigd in de media.
Dat betekent niet dat alle jongeren de inhoud van de beelden goedkeuren. Zo keuren meisjes beelden die zij als vrouwonvriendelijk ervaren af. Sommige meisjes hebben ook het gevoel dat jongens anders met hen omgaan na het zien van die beelden. Dit beschrijft ook het idee van de professionals die deelnamen aan de expertmeeting. Zij vinden de toegenomen openheid over seksualiteit in de media positief, maar dan wel op basis van gelijkwaardigheid.
Ook beide kwantitatieve studies laten zien dat het voor de verbanden met mediagebruik uitmaakt of beelden die jongeren zien, aansluiten bij hun belevingswereld. Seksueel gedrag en seksuele opvattingen, psychosociaal welzijn en opvattingen over genderrollen, hangen allemaal sterk samen met de mate waarin jongeren mediabeelden realistisch (is het `echt' wat je in de media ziet?) of relevant (kun je er wat van leren?) vinden en met de mate waarin ze zichzelf met mediabeelden vergelijken.

Risicogroepen
Uit zowel de kwalitatieve als de kwantitatieve onderzoeken komt naar voren dat autochtone meisjes een risicogroep vormen als het gaat om zelfobjectivering en een laag zelfbeeld. Ze zijn bijvoorbeeld minder tevreden over het eigen uiterlijk en rapporteren een lager gevoel van eigenwaarde dan andere meiden. Uit de eerste kwalitatieve studie kwam naar voren dat Turkse en Marokkaanse jongeren mogelijk een risicogroep vormen als het gaat om sekseongelijkheid en grensoverschrijdend gedrag. Ook uit de tweede studie blijkt dat in deze gezinnen veel sprake is van sekseongelijkheid. Meisjes zijn hier echter erg kritisch over. Het kwantitatieve onderzoek laat ook op andere punten een verhoogd risico zien voor deze




etnische groep. Marokkaanse en Turkse ouders doen wel relatief veel aan media- opvoeding, maar waarschijnlijk niet op een manier die positief uitwerkt. Deze ouders kiezen namelijk vooral voor verbieden, veroordelen en weg zappen, terwijl er over seksualiteit weinig wordt gesproken. Jongens van Marokkaanse en Turkse afkomst ervaren daarnaast relatief veel druk in de vriendengroep om er goed uit te zien en seks te hebben. Deze druk hangt vervolgens samen met meer emotionele problemen in deze groep. Jongens uit deze groepen vergelijken zichzelf relatief vaak met mediabeelden. De verbanden met realisme, relevantie en identificatie, zijn voor deze groep opvallend sterk. Meisjes van Turkse en Marokkaanse afkomst zitten vooral in een lastige positie door de grote discrepantie tussen het beeld van vrouwen in de media en het beeld van een `goed' meisje in de eigen cultuur.
Vaak wordt aangenomen dat jongeren van Surinaamse en Antilliaanse afkomst een risicogroep vormen, omdat zij zich eerder in de beelden van ­ meestal zwarte ­ Gangsta-rappers herkennen. In dit onderzoek vinden we hier geen bevestiging voor: onder de Surinaamse en Antilliaanse jongeren zijn opvallend weinig verbanden gevonden met mediagebruik, en als die er al zijn, zijn ze eerder gunstig te noemen (voor de meisjes). De afwezigheid van verbanden bij de jongens zou te maken kunnen hebben met de beperkte groepsgrootte, waardoor eventuele verbanden soms niet kunnen worden aangetoond. Voor de Surinaams en Antilliaanse meiden is de afwezigheid van verbanden echter opvallend en niet toe te schrijven aan te weinig respondenten. Bij meiden van Surinaamse en Antilliaanse afkomst is de tevredenheid over het eigen uiterlijk en het gevoel van eigenwaarde relatief hoog. Wellicht werkt dit beschermend, omdat de neiging om zich te vergelijken met mediavoorbeelden dan kleiner is. Surinaamse en Antilliaanse jongens kijken wel relatief vaak naar porno, hetgeen weer samenhangt met seksueel gedrag en opvattingen.
Desgevraagd geven jongeren in de gespreksgroepen zelf aan dat het naar hun idee vooral de onzekere jongeren zijn die gevoelig zijn voor de invloed van mediabeelden. In het kwantitatieve onderzoek wordt bevestiging gevonden voor deze aanname. Jongeren die onzeker zijn over het eigen uiterlijk en meer emotionele problemen hebben, hebben meer de neiging om zichzelf met mediabeelden te vergelijken en deze realistisch en relevant te vinden. Uiteraard kan de richting van dit verband ook andersom zijn: jongeren die zichzelf met mediabeelden vergelijken en deze realistisch en relevant vinden, worden hier eerder onzeker van.
In de gespreksgroepen kwam in beide onderzoeken ook naar voren dat een taboe op seksualiteit mogelijk een risicofactor is. Een aantal jongeren bij wie seksualiteit thuis een taboe is, vinden dat ze veel kunnen leren van de geseksualiseerde media (media die voor hun ouders vaak onbekend zijn). De meeste van deze jongeren waren religieus opgevoed. Professionals beschouwen religieuze jongeren daarom als extra kwetsbaar voor de invloed van de geseksualiseerde media. Uit het kwantitatieve onderzoek komt het tegendeel naar voren. Jongeren die religieus zijn opgevoed, hebben minder interesse in en ervaring met seks, ook met grensoverschrijdende vormen van seks. Ook hebben deze jongeren minder permissieve, controversiële en grensoverschrijdende opvattingen over seks. Deze uitkomsten bevestigen de uitkomsten uit een eerder onderzoek van het Nederlands Jeugdinstituut.5 In de gespreksgroepen geven enkele jongeren dit ook aan. Vooral meisjes zeggen dat ze de beelden uit de media simpelweg niet na kunnen doen, omdat het vanuit hun geloof niet wordt toegestaan.

Aanbevelingen voor beleid

· De resultaten van alle deelstudies laten zien dat het, voor de effecten van mediabeelden op jongeren, uitmaakt hoe jongeren mediabeelden interpreteren. Het verdient aanbeveling om jongeren te stimuleren tot bewustwording tegenover de relevantie en het realisme van mediabeelden (inclusief pornografische beelden). Verbieden en bekritiseren van mediagebruik lijkt hierbij geen positief effect te


5 Nikken, P. (2007). Jongeren, media en seksualiteit. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.




sorteren. De oproep om bepaalde mediauitingen, zoals sexy muziekclips op TMF en MTV, rigoureus te verbieden, lijkt dan ook weinig effectief zijn. Het is van meer belang om jongeren zelf te stimuleren om na te denken over geseksualiseerde beelden in de media, in relatie tot seksualiteit, schoonheidsidealen en genderrollen. Zo'n interventie, bijvoorbeeld in de vorm van een dialoog, lijkt vooral effectief te kunnen zijn wanneer die nauw aansluit op hun leefwereld. Jongeren geven zelf aan behoefte te hebben om te praten over seks en over de manier waarop jongens en meisjes met elkaar omgaan.

· Sommige jongeren gebruiken geseksualiseerde beelden uit de media als voorlichtingsmateriaal, mogelijk omdat andere geschikte en genuanceerde informatiebronnen ontbreken. Deze bieden echter onvoldoende soelaas en werken soms averechts in het voorzien van informatie over seks en sekserollen. Geseksualiseerde mediabeelden geven vaak een vertekend en eenzijdig beeld van deze thema's. Seksuele en relationele vorming, door ouders of binnen het onderwijs of buurtwerk, kan hier een corrigerende werking hebben. In dit onderzoek speelt seksuele vorming een bescheiden rol. Mogelijk komt dit door de aard van de boodschappen die zijn nagevraagd (grotendeels waarschuwende boodschappen, bijvoorbeeld dat je geen seks moet hebben zonder dat er liefde in het spel is, of dat je niet moet doen wat je niet wilt) of doordat de vragen vooral betrekking hebben op de frequentie waarmee er met ouders en school over seksualiteit gesproken wordt. Uit dit onderzoek blijkt eens te meer dat dit niet genoeg is, zeker als het gaat om het brede terrein van seksualiteit en genderrollen. We moeten op zoek naar een andere vorm van seksuele vorming. Allereerst moet de thematiek die aan de orde komt breder zijn: niet alleen aandacht voor condoomgebruik en anticonceptie, maar ook voor grensoverschrijding, respect en gelijkwaardigheid van jongens en meisjes. Het lijkt erop dat alleen maar waarschuwen geen aansluiting vindt bij jongeren. Ook zou gekeken moeten worden naar andere methodieken, bijvoorbeeld meer gericht op het aanleren van vaardigheden en minder op het eenzijdig overdragen van kennis Turkse en Marokkaanse jongeren lijken een risicogroep te vormen. Dit pleit voor gerichte seksuele vorming.

· De verantwoordelijkheid voor het aangeven van grenzen die jongeren bij meisjes leggen, pleit voor meer aandacht voor jongens in de seksuele en relationele vorming. Nu is het over het algemeen juist zo dat meisjes de meeste aandacht krijgen. Jongens hebben weinig kennis van hun eigen grenzen op het gebied van seksualiteit. De druk op jongens om zoveel mogelijk meisjes te versieren en (hetero)seks te hebben, zowel van de media als uit de eigen omgeving, is groot.
· Wanneer er meer inzicht is in welke vormen van mediaopvoeding en seksuele opvoeding effectief zijn, zouden ouders ondersteund moeten worden in het toepassen hiervan. Het lijkt wenselijk seksuele opvoeding en media-opvoeding toe te voegen aan het huidige aanbod van opvoedingsondersteuning. Daarbij moet voldoende aandacht zijn voor gelijke rechten van jongens en meisjes.
· De mening van vrienden over seks, uiterlijk en de media is belangrijk. Jongeren zijn gevoelig voor groepsdruk en invloed van hun leeftijdsgenoten (peers). Wanneer attitude- en gedragsverandering het doel is van een preventieprogramma, is peer education erg effectief. Peergroup interventies zouden daarom goed kunnen werken, bijvoorbeeld door middel van de eerder genoemde groepsgesprekken, of via het jongerenwerk. Een discussie starten en begeleiden op internet zou ook een vorm kunnen zijn waarin een peergroup interventie plaatsvindt.
· De media kunnen, tenslotte, zelf ook een vormende rol vervullen, door bijvoorbeeld meer variatie in mediabeelden te bieden en betrouwbare informatie te verstrekken op het gebied van seksualiteit. Op internet gebeurt dit al in toenemende mate, waar jongeren ook gretig gebruik van maken. Wellicht kan dit worden doorgetrokken naar televisie, een ander medium dat populair is bij jongeren. Vooral meisjes geven zelf ook aan behoefte te hebben aan meer diversiteit in de man/vrouwbeelden in de media. Ze willen vaker vrouwen zien die niet voldoen aan het `magere' ideaalbeeld en toch leuk en populair zijn, of verhalen van mensen die op hun 20e pas voor het eerst seks hebben. Deze rolmodellen zouden ook uitspraken kunnen doen over




grensoverschrijdend gedrag of genderstereotypen. Dit kan ook impliciet aan de orde komen in een geliefd genre van jongeren, soaps en drama, of in jongeren talkshows en voorlichtingsprogramma's. Daarnaast verdient het aanbeveling om in de media aan te geven of beelden al dan niet gemanipuleerd zijn.
· Mediamakers zouden bewuster gemaakt moeten worden van de verantwoordelijkheid die zij hebben naar jongeren en van de mogelijke rol die hun producties spelen voor de houding en het gedrag van jongeren. Om dit te bevorderen, is een (hernieuwde) discussie onder mediamakers nodig, onder andere gericht op het overdragen dan wel weerleggen van genderstereotiepe beelden. Mediamakers zouden een training kunnen krijgen over de mogelijke effecten van beeldvorming en stereotypering en manieren om dit anders aan te pakken. Ook andere, reeds bestaande instrumenten kunnen opnieuw ingezet worden.

Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek

· Opvallend is de beperkte rol van seksuele opvoeding en de soms zelfs negatieve rol van mediaopvoeding. Hierboven is al besproken wat de achtergrond van (de afwezigheid van) deze verbanden zou kunnen zijn: beide hebben vooral betrekking op begrenzende en negatieve boodschappen. Onderzocht zou moeten worden welke vormen van seksuele en van mediaopvoeding wel een gunstig effect hebben op de seksuele ontwikkeling van jongeren of op het ontwikkelen van een kritische houding ten aanzien van mediabeelden. Heeft een positieve insteek bij seksuele en relationele vorming bijvoorbeeld meer effect dan waarschuwen? In hoeverre heeft een open en veilige sfeer met betrekking tot (aspecten van) seksualiteit, geseksualiseerde beelden in de media en genderrollen invloed op de manier waarop jongeren hierover denken? En komt de seksuele opvoeding of vorming thuis en op school met elkaar overeen en wat zijn de gevolgen als het niet overeenkomt?
· Het verdient de voorkeur om in onderzoek verschillende etnische groepen afzonderlijk te beschrijven, en soms zelfs daarbinnen nog onderscheid te maken (bijvoorbeeld tussen jongeren met een Surinaams-Hindoestaanse en Surinaams-Creoolse achtergrond). In het tweede kwantitatieve onderzoek waren we echter ­ om statistische redenen ­ genoodzaakt om Marokkaanse en Turkse, en Surinaamse en Antilliaanse jongeren, toch in de analyses samen te nemen. Het verdient aanbeveling om in toekomstig onderzoek voldoende tijd en middelen te reserveren voor de werving van voldoende jongeren uit elke etnische groep apart. Mogelijk kunnen ook enkele interessante vragen worden meegenomen in lopend onderzoek waaraan voldoende jongeren met deze etnische achtergronden deelnemen.
· Uit de verschillende onderzoeken komt naar voren, dat veel jongeren hinder ondervinden van stereotiepe beelden van mannen en vrouwen, zowel in de media als in de directe omgeving. Een breed onderzoek naar de invloed van genderrollen op de identiteitsbeleving en zelfbeeld van jongeren is daarom nodig. Dit onderzoek kan concrete aanknopingspunten bieden voor ondersteuning van diverse jongeren en hun directe omgeving in het vormgeven van hun eigen identiteit.
· Onder de jongeren in de gespreksgroepen is heteroseksualiteit de norm. In de media is dit ook het dominante beeld, homo- en lesbische seksualiteit is vrijwel onzichtbaar. Onderzoek naar de manier waarop homoseksuele jongeren de geseksualiseerde media beleven, en hun behoefte op dit gebied, is dan ook hard nodig.
· Uit eerder onderzoek blijkt dat jongeren met een lichte verstandelijke beperking veel beelden erg letterlijk nemen.6 Dit is van invloed op hun beeldvorming over jongens en meisjes. Negatieve, denigrerende opvattingen over meiden zijn een risicofactor voor (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. Wij pleiten er dan ook voor kwalitatief onderzoek te doen onder deze kwetsbare groep jongeren. Naast jongeren met een


6 Janssens, K., Schakenraad, W., Lammers, M, Brants, L. (2009). Seks: waar ligt de grens? Jongeren en docenten uit het Amsterdamse praktijkonderwijs aan het woord. Utrecht: MOVISIE.




verstandelijke beperking zou het ook goed zijn om jongeren met een fysieke beperking in beeld te brengen (denk bijvoorbeeld aan dove jongeren).
· Ten slotte zijn alle verbanden die in dit onderzoek zijn aangetoond correlationeel van aard. Dat betekent dat wij bij elk gevonden verband vooralsnog moeten concluderen dat we niets kunnen zeggen over "de kip en het ei". Veroorzaken de media bepaalde gevoelens, gedachten en gedrag, of kiezen jongeren juist die media die aansluiten bij hun eigen visie en behoeften? Om hier iets over te kunnen zeggen, is een tweede meting noodzakelijk. De in de kwantitatieve studies ondervraagde jongeren en hun ouders hebben in grote getale al hun medewerking aan een dergelijk vervolgonderzoek toegezegd. Hopelijk hebben wij in de toekomst de middelen om deze uitgelezen kans te kunnen grijpen.

Hanneke de Graaf en Willy van Berlo, Rutgers Nisso Groep Hanneke Felten, Kristin Janssens en Luc Brants, MOVISIE Peter Nikken en Erik Jan de Wilde, Nederlands Jeugdinstituut Corine van Egten en Saskia de Hoog, E-Quality