College van Beroep voor het bedrijfsleven
Verlaging AOW-pensioen als gevolg van het exportverbod mag niet zonder
compensatie
De Svb heeft het AOW-pensioen van appellant per 1 januari 2006, zonder
enige overgangsregeling, verlaagd van ⬠921,28 bruto per maand naar
⬠637,03 bruto per maand. De rechtbank heeft geoordeeld dat het
ontbreken van een afbouw- dan wel andere overgangsregeling niet leidt
tot de conclusie dat de vereiste mate van proportionaliteit ontbreekt.
Dit vanwege het feit dat de Svb appellant reeds bij het
toekenningsbesluit van 14 april 2004 op de hoogte heeft gesteld van de
mogelijke toekomstige verlaging van zijn AOW-pensioen, zodat appellant
daarmee rekening heeft kunnen houden.
De Raad kan de rechtbank hierin niet volgen. Op grond van artikel 5,
eerste lid, van het Verdrag nr. 118 betreffende de gelijkheid van
behandeling van eigen onderdanen en vreemdelingen op het gebied van de
sociale zekerheid van 28 juni 1962 (ILO-conventie 118), was Nederland
gehouden aan zijn eigen onderdanen bij woonplaats in het buitenland
betaling te waarborgen van onder meer ouderdomsuitkeringen. Op
24 december 2004 heeft Nederland ILO-conventie 118 opgezegd, welke
opzegging per 20 december 2005 van kracht is geworden. De Raad heeft
in zijn uitspraak van 14 maart 2003 (LJN AF5937) geoordeeld dat
artikel 5, eerste lid, van ILO-conventie 118 dient te worden
gekwalificeerd als een ieder verbindende verdragsbepaling in de zin
van artikel 94 van de Grondwet, zodat artikel 9a, eerste lid, van de
AOW voor een geval als het onderhavige tot 1 januari 2006 geen
toepassing kan vinden. Zoals de Raad in zijn voornoemde prejudiciële
verwijzing van 1 november 2007 heeft overwogen betekent dit tevens dat
de verplichting die voortvloeit uit artikel 5, eerste lid, van
ILO-conventie 118 ten onrechte niet in de nationale wetgeving was
neergelegd. Zou de nationale wetgever zijn verdragsverplichtingen wél
zijn nagekomen, dan zou de betrokkene op grond van de nationale
regelgeving recht op een ongewijzigd AOW-pensioen hebben gehad. Zou er
dan wijziging komen in de internationaal-rechtelijke situatie waardoor
de betrokkene geen bescherming meer aan een verdragsbepaling kan
ontlenen, dan zou betrokkene dat recht nog steeds ontlenen aan de
nationale regelgeving. Eerst nadat die zou zijn aangepast, zou de
uitkering - met een gepaste compensatie op grond van artikel 1 van het
EP - kunnen worden ingetrokken. Nu de Nederlandse wetgever heeft
verzuimd de nationale wetgeving in overeenstemming te brengen met
ILO-conventie 118, kan dit er naar het oordeel van de Raad niet toe
leiden dat de verlaging van het AOW-pensioen zonder compensatie
mogelijk is. Nu ten aanzien van de verlaging aan appellant geen enkele
compensatie is geboden, is naar het oordeel van de Raad niet aan het
proportionaliteitsvereiste voldaan en is deze intrekking in strijd met
artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM.
LJ Nummer:
BI1015
Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 16 april 2009