Ministerie van Economische Zaken


> Retouradres Postbus 20101 2500 EC Den Haag
Directoraat-Generaal
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Energie en Telecom
Directie Energie en
Binnenhof 4 Duurzaamheid
2513 AA `s-GRAVENHAGE Bezuidenhoutseweg 30
Postbus 20101
2500 EC Den Haag
T 070-3798911 (algemeen)
www.ez.nl
Behandeld door
J.H.A. Hendriks
T 070 379 62 93
J.H.A.Hendriks @minez.nl
Datum 17 april 2009
Ons kenmerk
ET/ED / 9072297

Betreft Beantwoording kamervragen, gesteld tijdens AO van 3 maart 2009


Tijdens het Algemeen Overleg met uw Kamer op 3 maart jl. heb ik toegezegd
rond Pasen een brief te zenden waarin ik terugkom op enkele door uw
Kamerleden gestelde vragen. Puntsgewijs gaat het om het volgende:
1) toelichting op de toename van de benodigde middelen voor de SDE met
1,7 miljard in 2009;
2) reactie op twee ingediende moties (kamerstuk 31510, nummers 14 en 15);
3) toelichting op de positie van grootschalige bij- en meestook in de
doelrealisatie duurzame energie 2020;
4) beantwoording van de vraag van de heer Samsom of een getekende offerte
basis kan zijn voor subsidieverstrekking in de SDE;
5) uitwerking van het vangnet voor WKK;
6) gedifferentieerde subsidiebedragen voor windenergie op land.

1. Toelichting op de toename van de benodigde middelen voor de SDE
met 1,7 miljard.
De geraamde benodigde middelen binnen de SDE betreffen het totaal van alle
betalingen gedurende de gehele subsidieperiode van alle beoogde beschikkingen
in de periode 2008-2011, waarbij onder andere basis- en correctiebedragen
worden ingeschat. Gegeven de lengte van de subsidieperiode beslaan de middelen
de periode tot en met 2029.
In de raming van de toename van de benodigde middelen voor de SDE worden de
mutaties in basisbedragen, correctiebedragen, alsmede toevoeging van nieuwe
categorieën en differentiatie van tarieven meegenomen.
Voor alle beschikkingen van 2009 en latere jaren is de lange termijn raming van
de basisbedragen op basis van de cijfers over 2009 naar boven bijgesteld. Voor
de beschikkingen "wind op zee" en de SDE 2010 en 2011 zullen de basisbedragen
opnieuw worden vastgesteld.
Verder wordt uitgegaan van een lagere inschatting van de lange termijn
energieprijs als correctiebedrag voor de gehele periode tot en met 2029.
Daarnaast is rekening gehouden met het toevoegen van nieuwe categorieën en
met gedifferentieerde tarieven voor biomassa. In totaal wordt een toename van
de benodigde middelen geraamd van 1.658 miljoen. Daadwerkelijke
subsidiebetaling zal overigens echter uiteindelijk plaatsvinden op basis van de
werkelijke energieprijzen per jaar.
Pagina 1 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid

In tabel 1 wordt de toename van de benodigde middelen voor de SDE als volgt Ons Kenmerk
gespecificeerd (bedragen in miljoen). ET/ED / 9072297

Tabel 1 onderbouwing toename benodigde middelen voor de SDE in mln
euro.
Raming middelen voor de SDE,
verdeling en variabelen o.b.v. cijfers 2008 4.958

Mutaties
1. gevolgen gewijzigde basisbedragen + 904
2. gevolgen gewijzigde correctiebedragen + 57
Gevolgen aanpassing variabelen + 961

3. per saldo gevolgen toevoegen nieuwe categorieën + 81
4. gedifferentieerde tarieven subcategorieën biomassa onder gezamenlijke
plafonds + 616
Gevolgen overige aanpassingen + 697
Gevolgen totaal van de mutaties + 1.658
Raming middelen voor de SDE,
inschatting verdeling en variabelen o.b.v. cijfers 2009 6.616

Ad 1.: gevolgen gewijzigde basisbedragen1
Bij de categorieën "wind op land" en "wind op zee" leiden wijzigingen in de
basisbedragen tot hogere kosten (respectievelijk + 418 miljoen en + 586
miljoen). Bij de overige categorieën is geen sprake van kostenstijging en in een
aantal gevallen is er zelfs sprake van een kostendaling (in totaal - 100 miljoen).
De stijging van de basisbedragen bij de windopties is vooral het gevolg van een
sinds 2008 opgetreden stijging van de prijzen van windturbines (overspannen
vraag en staalprijs). Dergelijke prijsontwikkelingen kunnen echter snel wijzigen.

Ad 2.: gevolgen gewijzigde correctiebedragen2
De lange termijn prijzen voor gas en elektriciteit zijn iets gedaald, wat tot een
kleine stijging van de geraamde subsidiekosten leidt.

Ad 3.: per saldo toevoegen nieuwe categorieën
In 2009 zijn de categorieën waterkracht en grootschalige zon-pv toegevoegd. De
vermogensverdeling over de categorieën is als gevolg van toevoegingen
marginaal aangepast. Een en ander leidt tot stijging van de geraamde kosten met
81 miljoen.

Ad 4.: gedifferentieerde tarieven subcategorieën biomassa onder
gezamenlijke plafonds
In 2008 werd voor alle biomassaopties binnen een categorie het basisbedrag
vastgesteld op het niveau van de goedkoopste optie. In 2009 is er voor elke
biomassaoptie een specifiek basisbedrag vastgesteld. Dit sluit beter aan bij de


1 Het basisbedrag is de gemiddelde kostprijs van een duurzame energieoptie uitgedrukt in EUR/kWh
2 Het correctiebedrag representeert de voor de verschillende categorieën productie-installaties jaargemiddelde
marktwaarde van hernieuwbaar gas of hernieuwbare elektriciteit
Pagina 2 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid
specifieke omstandigheden voor de verschillende opties, maar leidt wel tot hogere
kosten bij hetzelfde totaalniveau van beoogd vermogen. Ons Kenmerk
ET/ED / 9072297
2. Reactie op twee ingediende moties (kamerstuk 31510, nummers 14 en
15).
Motie nr. 14
In kamerstuk 31510, nummer 14, wordt de regering ten eerste verzocht om de
omvang van de voor de kabinetsambities noodzakelijke financiële middelen voor
de stimuleringsregeling duurzame energie (SDE) te bepalen en de Kamer
daarover te informeren. Ten tweede vraagt deze motie om voorstellen op welke
wijze deze middelen bij de begroting 2010 gereserveerd zouden kunnen worden.

Wat de doelstelling verhoging aandeel duurzame energie betreft, geldt onverkort
de kabinetsambitie om in 2020 een aandeel van 20% duurzame energie te
bereiken. Een belangrijk instrument dat bijdraagt aan het behalen van deze
doelstelling is de SDE, maar dit is niet het enige instrument. In 2007 becijferde
ECN de resultaten van werkprogramma Schoon en Zuinig. De eindconclusie
was dat de oorspronkelijke inzet van het werkprogramma zou leiden tot een
aandeel van 35% duurzame elektriciteit in 2020. De SDE is voor het verhogen van
het aandeel duurzame elektriciteit het belangrijkste instrument. Tezamen met
andere vormen van duurzame energie zou dit leiden tot een realisatie van 16 à
17% duurzame energie in 2020, waardoor nog 3 à 4% zou resulteren voor het
volledig behalen van de doelstelling. Bij de tussenevaluatie van het
werkprogramma Schoon en Zuinig in 2010 zal de balans worden opgemaakt en
zullen voor zover nodig aanvullende maatregelen worden gepresenteerd. Daarbij
kan worden gedacht aan maatregelen bij duurzame warmte, groen gas of
duurzame elektriciteit.

Naar aanleiding van de motie Samsom (31510, nummer 14) heb ik ECN nu
opnieuw verzocht om een indicatie te geven van de benodigde extra kasmiddelen
om de doelstelling 35% duurzame elektriciteit in 2020 te kunnen behalen. Voor
het behalen van deze doelstelling als onderdeel van de kabinetsambitie om in
2020 een aandeel van 20% duurzame energie te realiseren, zijn de volgende
uitgangspunten gehanteerd:
· er wordt voornamelijk ingezet op vermogensgroei van windenergie: op land en
op zee groeien in de ECN-projectie beide tot 6 000 MW in 2020. Voor Wind op
Zee is deze toename in overeenstemming met de ambitie van dit kabinet;
· de duurzame elektriciteitsproductie wordt per 4 jaar verdubbeld: dat is in lijn
met indicatieve tussendoelen die voor Nederland in de Richtlijn Duurzaam zijn
gesteld;
· committering per duurzame categorie is ingezet, voor zover dat naar de
inschatting van ECN technisch mogelijk is. Opgemerkt wordt dat de
committering van met name Wind op Zee en Wind op Land ­ in verband met
de zogenoemde lead time ­ een aantal jaren vooruit loopt op de kasuitgaven.
· Het opgestelde vermogen voor duurzame opties kleinschalige waterkracht en
zon-PV groeit in vergelijking tot Wind op Land en Wind op Zee relatief in
geringe mate vanwege beperkt potentieel voor waterkracht en hoge kosten
voor zon-PV.
· zelfstandige (decentrale) biomassaverbranding zal worden gestimuleerd
waarbij uitgangspunt is dat lokale biomassa beschikbaar is.
Pagina 3 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid
· ECN zet per saldo grootschalige bij- en meestook van biomassa in om de
doelstelling te kunnen behalen. ECN heeft becijferd dat zonder deze Ons Kenmerk
grootschalige bij- en meestook de doelstelling 35% duurzame elektriciteit niet ET/ED / 9072297
haalbaar zal zijn. Op de toepassing van grootschalige bij- en meestook kom ik
in deze brief terug.
Deze uitgangspunten laten onverlet dat het kabinet richting de doelstelling 35%
duurzame elektriciteit in 2020 een andere planning van het te committeren
vermogen kan kiezen.

In tabel 2 wordt een indicatie gegeven van de additioneel benodigde kasmiddelen
tot en met 2020 ten opzichte van de huidige begroting en meerjarenramingen.
Voor deze indicatie is een ruwe olieprijs van gemiddeld 55$ / vat in de periode
2010-2020 verondersteld3. Daarnaast is rekening gehouden met dalende kosten
van de diverse duurzame opties in de tijd4. De hoogte van de CO2-prijs is van
directe invloed op de lange termijn elektriciteitsprijs en daardoor op de hoogte
van de subsidiebedragen. Een lagere CO2-prijs leidt tot een lagere
elektriciteitsprijs en daardoor tot hogere subsidiebedragen. Andersom leidt een
hogere CO2-prijs juist tot lagere noodzakelijke subsidiebedragen. ECN heeft
becijferd dat de elektriciteitsprijs gevoeliger is voor de hoogte van de CO2-prijs
dan voor de hoogte van de olieprijs. Daarom heeft ECN ervoor gekozen de CO2-
prijs te variëren. ECN heeft ter indicatie in kaart gebracht welke additionele
kasmiddelen ter dekking van extra af te geven SDE beschikkingen op lange
termijn noodzakelijk zouden kunnen zijn bij diverse niveaus van de CO2-prijs.
Tot 2020 zou additioneel 5,5 ­ 9,6 miljard aan kasuitgaven benodigd zijn, op
langere termijn oplopend tot 21,4 ­ 31,7 miljard.

Tabel 2 overzicht van de additioneel benodigde kasmiddelen tot 2020 en
in totaal bij drie niveaus van de CO2-prijs.

aandeel Additionele kasmiddelen in miljoen euro
duurzame
elektriciteit
bij 20 euro/ton bij 35 euro/ton bij 50 euro/ton
2013 14% 77 53 28
2014 16% 242 182 108
2015 17,5%* 498 397 266
2016 21% 811 632 446
2017 25% 1.317 1.051 761
2018 28% 1.820 1.488 1.088
2019 32% 2.261 1.832 1.306
2020 35% 2.617 2.164 1.539
cumulatief 9.644 7.800 5.543
2013-2020
cumulatief 31.706 27.774 21.439
2013-2035
*Gecorrigeerde berekeningswijze


3 Bron: EU, Primes 2007
4 Bron: ECN, Lensink, S.M., X. van Tilburg (2009): Kostenontwikkeling duurzame elektriciteitsopties 2020.

Pagina 4 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid

Onderstaand diagram geeft inzicht in de verdeling van de duurzame opties Ons Kenmerk
waarmee een aandeel van 35% duurzame elektriciteit in 2020 naar verwachting ET/ED / 9072297
te behalen is.


Waterkracht
Biomassa overig 2%
18%
Wind op zee
Wind op zee
Zon
38%
Wind op land
Biomassa Biomassa grootschalig
grootschalig Biomassa overig
19% Waterkracht
Zon
Wind op land 1%
22%


Financieringswijze
In het aanvullend beleidsakkoord van het kabinet is afgesproken dat "de SDE in
zijn huidige vorm blijft bestaan en dat financiering van de SDE ruimer en
robuuster zal worden vormgegeven via een opslag op de elektriciteitstarieven. Zo
wordt langjarige zekerheid gegeven over de beschikbaarheid van voldoende
middelen om de ambitie van 20% duurzame energie in 2020 te realiseren. Bij de
uiteindelijke vormgeving zullen de koopkrachteffecten en de budgettaire
beheersbaarheid worden meegewogen".
Deze kabinetsafspraak is een belangrijke stap om te komen tot een stabiel
investeringsklimaat. Met het concretiseren van de financieringsbron voor de
realisatie van de duurzame energiedoelstellingen zal de SDE aan kracht winnen en
hebben de duurzame energieproducenten meer zekerheid omtrent stabiele
financiering.
Voor het eind van dit jaar zal ik uw Kamer informeren over de vormgeving van
deze nieuwe financieringswijze en de consequenties daarvan.

Motie nr. 15
In kamerstuk 31510 nr. 15 wordt in een motie gevraagd de uitgifte van de lange
termijn windenergie ambitie op zee (6.000 MW in 2020) te versnellen naar het
voorjaar van 2010.
Het kabinet brengt in het aanvullend beleidsakkoord een versnelling aan met het
pakket van crisismaatregelen. Hiermee wordt deze kabinetsperiode al meer dan
een verdubbeling van de oorspronkelijke doelstelling van 450 MW beoogd,
namelijk in totaal 950 MW.

Pagina 5 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid
3. Toelichting op de positie van grootschalige bij- en meestook in de
doelrealisatie duurzame energie 2020. Ons Kenmerk
ET/ED / 9072297
Zoals hiervoor reeds is weergegeven, rekent ECN in haar projectie van de lange
termijn budgetbehoefte met een toename van het aandeel grootschalige bij- en
meestook van biomassa in kolen- en gascentrales, waardoor de doelstelling 35%
duurzame elektriciteit naar verwachting wordt gehaald. ECN gaat uit van 10,6
TWh in 2020 en een subsidiehoogte gebaseerd op het verschil tussen de prijs van
fossiele brandstof en biomassa.

Uit de berekeningen van ECN blijkt, dat de optie grootschalige bij- en meestook
van groot belang is om de doelstelling te kunnen behalen.
Ik merk daarbij wel op dat de SDE zich richt op het wegnemen van de
onrendabele top van de exploitatie van duurzaam opgewekte energie die (vooral)
het gevolg is van de investeringslasten. In het geval van grootschalige bij- en
meestook wordt die exploitatie niet zozeer door de investeringen bepaald maar
vooral door het prijsverschil tussen fossiele brandstof en biomassa. Omdat zowel
de brandstofprijzen als de prijzen voor biomassa constant fluctueren is een
subsidie over een langere periode niet zo passend. Het zicht op
prijsontwikkelingen op de lange termijn is ook nauwelijks aanwezig.

Vanwege de door de sector gevraagde langjarige zekerheid zal ik nog dit jaar
helderheid verschaffen omtrent het perspectief voor grootschalige bij- en
meestook in 2020, inclusief de daarbij toe te passen duurzaamheidcriteria. Ik sluit
daarbij zowel een systeem van verplichting als een afzonderlijke subsidieregeling
thans niet uit. Ik kom hier aan het eind van dit jaar op terug als wij spreken over
de invulling van de SDE voor 2010.

4. Beantwoording van de vraag van de heer Samsom of een getekende
offerte basis kan zijn voor subsidieverstrekking aan zon-pv in de SDE
Er zijn indicaties dat een aantal vanuit de SDE in 2008 gehonoreerde zon-pv
projecten uiteindelijk niet zullen worden gerealiseerd. Op dit moment zijn er van
de in totaal 8.541 afgegeven beschikkingen 314 beschikkingen ingetrokken. Dit
betekent dat van het totaal van de afgegeven beschikkingen, goed voor een
vermogen van in totaal 18,5 MW, tenminste circa 3,5% niet zal worden
gerealiseerd.
In dit kader vroeg de heer Samsom in het AO van 3 maart jl. naar manieren om
de realisatie van zon-pv projecten zekerder te maken. Hij deed daarbij de
suggestie om bij de aanvraag een offerte verplicht te stellen.
Ik heb daarnaar gekeken en kom tot de conclusie dat een offerte niet meer
zekerheid geeft omdat er geen mogelijkheden zijn om een aanvrager juridisch aan
een offerte te houden, terwijl het voor aanvrager en SenterNovem wel meer
administratieve lasten geeft.

Er is daarom een alternatief ontwikkeld dat deze nadelen niet heeft.
Een aanvrager voor zon-pv kan met ingang van 2009 de aanvraag elektronisch
indienen, waarbij hij in het aanvraagformulier automatisch krijgt voorgerekend
hoe hoog zijn investering ongeveer is (bijvoorbeeld 5 kW ca 25.000). We
denken dat daardoor veel mensen vooraf een beter beeld krijgen van de financiële
Pagina 6 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid
consequenties van hun aanvraag, en daardoor vooraf een goede afweging maken
of ze hiermee door willen gaan. Ons Kenmerk
Bovendien hebben we in de SDE de realisatietermijn van zon-pv projecten ET/ED / 9072297
teruggebracht van 3 jaar naar 18 maanden. Dat betekent dat een aanvrager zijn
project dus binnen 1,5 jaar moet realiseren. Als dat niet lukt, vervalt de
beschikking. In dat geval vloeit budget eerder terug voor herinzet via de SDE. Ik
denk hiermee uitvoering te geven aan de wens van de Kamer om niet te lang
onnodig budget te blokkeren voor zon-pv projecten die uiteindelijk niet doorgaan.

5. Uitwerking van het vangnet voor WKK.
Zoals toegezegd tijdens het overleg met uw Kamer van 3 maart heb ik onderzocht
of er voor nog nieuw te installeren grote industriële WKK een vangnetconstructie
mogelijk is.
Zoals aangegeven tijdens de debatten zullen in dat geval condities worden
gesteld. Een aantal daarvan licht ik onderstaand toe.
Vanuit een oogpunt van budgettaire beheersbaarheid zal het maximum van de
voor WKK in het werkprogramma Schoon en Zuinig beschikbaar gestelde
resterende middelen moeten worden gerespecteerd.

Uitgaande van het beschikbare budget kan gekozen worden voor een smal
vangnet (beperkte risicoafdekking) voor meer nieuw WKK-vermogen of een
breder vangnet (ruimere afdekking) voor minder vermogen.
Tevens dient bij de berekening van het subsidietarief in geval van onvoldoende
renderende exploitatie in enig jaar rekening te worden gehouden met ruimer
renderende exploitatie in andere jaren. Een formule moet worden geconstrueerd
om de eventuele jaarlijkse subsidiebedragen in relatie te brengen met het
daarvoor behaalde rendement c.q. de verwachtingen op dit punt voor de verdere
looptijd van een project.

Ten aanzien van het referentieniveau waaronder een eventueel vangnet voor
grote WKK STEG installaties in werking treedt wordt uitgegaan van een
rendement op eigen vermogen van 7%, zijnde het voor deze installaties volgens
ECN haalbare rendement (Kamerstuk 28 665, nr. 100). Dit is in lijn met de vraag
vanuit de Kamer om een regeling die effectief operationeel gemaakt kan worden
bij verslechterde omstandigheden, maar niet zal leiden tot subsidieverstrekking
op basis van de huidige verwachte omstandigheden.

Overigens zal een dergelijke regeling een tijdelijk karakter hebben in verband met
de inwerkingtreding van ETS3 in 2013. In ETS 3 wordt namelijk de beprijzing van
CO2 verder doorgevoerd. Schone en zuinige technologieën ­ waaronder WKK ­
kunnen zich hiermee bewijzen op de markt, omdat ze naarmate ze minder
emitteren minder rechten hoeven te kopen. Marktpartijen kunnen dan kiezen
welke technologie het beste is. Een succesvol EU-ETS leidt zo tot kosteneffectieve
emissiereductie in relatie tot de doelstelling zoals die neergelegd is in het ETS-
plafond. Additionele faciliteiten voor nieuwe WKK met als doel het bewerkstelligen
van CO2-emissiereductie dragen dan waarschijnlijk niet bij aan het behalen van de
doelstelling en kunnen zelfs leiden tot verdringing van betere technologieën.

Bovenstaande elementen vergen nadere afweging, verkenning en uitwerking. Ik
streef ernaar een en ander na de zomer af te ronden.
Pagina 7 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid

6. Gedifferentieerde subsidiebedragen voor windenergie op land. Ons Kenmerk
Als gevolg van een initiatief van de brancheorganisatie NWEA (Nederlandse ET/ED / 9072297
Windenergie Associatie) is de vraag naar voren gekomen of in de SDE voor de
optie wind op land het gewenst is differentiatie toe te passen bij de
basisbedragen. Dit vanwege de verschillen in windregime en daarmee
samenhangende opbrengsten tussen locaties aan de kust en meer landinwaarts.
Ik heb toegezegd hier aandacht aan te besteden.

De kwestie van differentiatie bij windenergie op land is in het verleden meerdere
keren in de Tweede Kamer aan de orde geweest. Daarbij zijn door ECN studies5
uitgevoerd, waarin het in Nederland gehanteerde systeem van de zogenoemde
vollasturen is vergeleken met alternatieve systemen in het buitenland die
differentiatie van subsidiebedragen kennen. De sector is overigens bij deze
studies uitdrukkelijk betrokken geweest.

In voornoemde studies is ondermeer gekeken naar de feed-in systematiek van
Duitsland die gericht is op spreiding. In Duitsland is gekozen voor een systeem
dat locaties met lage windsnelheden stimuleert. Turbines op een gunstige locatie
qua windaanbod ontvangen een hoge startvergoeding voor een periode van
maximaal vijf jaar. Na deze periode geldt voor deze turbines een lagere
vergoeding, terwijl voor turbines op minder windrijke gebieden de hogere
startvergoeding van kracht blijft. Het Duitse systeem maakt locaties met weinig
wind daardoor interessant (zoals over de grens bij Limburg).

Het Nederlandse systeem houdt in dat de periode waarover een windproject
subsidie kan krijgen, wordt begrensd zodat overstimulering op windrijke gebieden
wordt voorkomen. Voor 2009 is de grens gelegd bij 2.200 vollasturen. Dit
betekent dat molens die meer dan 2.200 vollasturen draaien daarvoor geen
subsidie meer krijgen.

De analyses hebben steeds aangetoond dat het vollasturensysteem een
nivellerend effect heeft op de financiële aantrekkelijkheid van windrijke en
windarme locaties. Anders gezegd maakt de systematiek het mogelijk dat (met
behulp van de toegekende subsidie) ook projecten op binnenlandlocaties rendabel
kunnen opereren.

NWEA heeft kort geleden alsnog naar voren gebracht dat differentiatie in
subsidiebedragen toch nodig zou zijn, omdat rendementsberekeningen voor een
flink aantal windprojecten in ontwikkeling op basis van de subsidiebedragen 2009
negatieve uitkomsten geven. Dat beeld verschilt wezenlijk van het beeld dat ECN
en KEMA hebben neergelegd na contact met de energiesector. Ik heb ECN/KEMA
intussen gevraagd om de eerder gemaakte analyses nog eens te beschouwen en
de berekeningen van NWEA daarbij te toetsen. De kenmerken en werking van het
Duitse feed-in systeem zullen daarbij worden meegenomen.


5 "MEP-vergoeding van windenergie op land. Onderzoek naar de robuustheid van de vollasturensystematiek en
mogelijkheden van alternatieve differentiatie in de vergoeding voor wind op land.", ECN, mei 2002.
De Tussenevaluatie MEP, augustus 2008, TK 2003/2004, 28665, nr. 49.
Pagina 8 van 9


Directoraat-Generaal
Energie en Telecom
Directie Energie en
Duurzaamheid
De belanghebbende sector wordt ook in dit geval weer betrokken bij het uitvoeren
van de rekenexercities. Ik verwacht dat de resultaten eind mei van dit jaar Ons Kenmerk
beschikbaar zullen zijn. Daarna zal worden bezien of en zo ja, welke ET/ED / 9072297
consequenties aan de uitkomsten worden verbonden. Eventuele wijzigingen zullen
niet eerder dan in 2010 geïntroduceerd kunnen worden. Zodra er duidelijkheid is
over de voort te zetten lijn zal ik u nader informeren.


(w.g.) Maria J.A. van der Hoeven
Minister van Economische Zaken


Pagina 9 van 9


---- --