Steunpunt WAV


Arbeidsmarktflits

Opleidingsinspanningen in de bedrijven getoetst

2009-04-24

Vlaanderen is nog een heel eind verwijderd van de frequent gehanteerde doelstellingen inzake opleidingsinspanningen in de sectoren, de bedrijven en bij werknemers. In Europees perspectief behoort ons land echter tot de betere middenmoot.

Opleiding in de sectoren: nog een lange weg te gaan

Sedert verscheidene jaren bestaat op federaal niveau een opleidingsinvesteringsdoelstelling die beoogt dat 1,9% van de loonmassa in ondernemingen wordt besteed aan de vorming van werknemers. Daarnaast bestaat de ambitie om tegen 2010 een opleidingsparticipatiegraad van 50% onder werknemers te bereiken.

Op basis van een raming door het Steunpunt WSE, aan de hand van gegevens uit de sociale balansen van de ondernemingen over formele voortgezette beroepsopleiding, blijkt er nog een lange weg af te leggen om deze doelstellingen te bereiken. En dit zowel op Belgisch als op Vlaams niveau. In 2006 werd in de Vlaamse bedrijven 0,98% van de loonmassa aan de opleiding van werknemers besteed. Daarnaast nam drie op de tien werknemers (30,3%) deel aan voortgezette beroepsopleiding. Voor België liggen de cijfers iets hoger (een opleidingsinvesteringsniveau van 1,04% van de loonmassa en een participatiegraad van 31,4%), vooral te danken aan de hogere scores voor de Brusselse bedrijfswereld die wordt gekenmerkt door de sterke aanwezigheid van bedrijven en werknemers in eerder opleidingsgerichte dienstensectoren (zoals de financiële sector).

In de figuur verzamelen we de resultaten op beide opleidingsindicatoren voor Vlaanderen, opgesplitst naar sector. Op de X-as duidt de verticale stippellijn op de doelstelling van een opleidingsinvestering van 1,9% van de loonmassa. Op de Y-as kunnen we de gegevens voor de participatiegraad aflezen, met als doelstelling de 50% opleidingsparticipatie voor werknemers (horizontale stippellijn). Een eerste belangrijke vaststelling is dat geen van de opgenomen sectoren beide opleidingsdoelstellingen bereikt. Twee sectoren komen echter wel zeer dicht in de buurt. In de financiële sector wordt wel de investeringsdoelstelling ruimschoots behaald (2,4% van de loonmassa), maar blijft de participatiegraad nog net steken onder de 50%. In de chemische nijverheid is het net omgekeerd: de participatiegraad loopt er alvast op tot net geen 70%, terwijl de financiële investeringsindicator nog net onder de doelstelling blijft (score van 1,83% van de loonmassa).

Twee andere sectoren flirten met de 50%-participatiedoelstelling: de vervaardiging van transportmiddelen (waaronder de automobielsector) en de gezondheidszorg. In beide sectoren bedraagt de participatiegraad 48%. De transportmiddelensector neigt met een
opleidingsinvesteringsniveau van 1,6% van de loonmassa tevens in de richting van de financiële doelstelling.

Het gros van de bedrijfssectoren is echter nog een heel eind verwijderd van beide doelstellingen. Verscheidene sectoren liggen ver in de linkerbenedenhoek van de figuur, met een investeringsniveau van minder dan 1% van de loonmassa en een opleidingsdeelname van nauwelijks 20%. Hieronder bevinden zich onder andere sectoren zoals de horeca, de bouwnijverheid of de collectieve diensten (waaronder de socio-culturele sector).

Voor wat betreft de financiële opleidingsdoelstelling moeten we wel enkele kanttekeningen plaatsen. Zo garandeert een hoge opleidingskost niet steeds een hoge opleidingsinspanning. Sommige bedrijven maken immers veelvuldig gebruik van goedkopere - vaak gesubsidieerde - opleidingsinitiatieven terwijl andere bedrijven heel dure opleidingen voorzien voor slechts een deel van hun werknemers. Omgekeerd hoeft een lager opleidingsinvesteringsniveau niet per definitie een probleem te zijn. Het kan inderdaad betekenen dat bedrijven hun werknemers minder laten deelnemen aan opleiding, maar het zou ook kunnen dat opleidingen goedkoper worden door bijvoorbeeld een toenemend gebruik van opleidingsstimulerende maatregelen (zoals opleidingscheques of tegemoetkomingen van sectorale opleidingsfondsen), of dat het opleidingsbeleid efficiënter verloopt en de opleidingen beter renderen (waardoor de opleidingsbehoefte en/of -kost daalt). De verschillen in financiële opleidingsinvesteringen weerspiegelen dus niet steeds de verschillen in (niet-financiële) opleidingsinspanningen of competentiegerichtheid.

Figuur: Financiële opleidingsinvestering (% loonmassa) en opleidingsparticipatie (%) in de bedrijfssectoren in Vlaanderen (2006)

Bron: WSE-raming Sociale Balansen op basis van NBB & RSZ (Bewerking Steunpunt WSE)

België in de betere Europese middenmoot

De meeste bedrijfssectoren in Vlaanderen mogen dan wel nog een eind verwijderd zijn van de vooropgestelde federale
opleidingsdoelstellingen, als we de resultaten in Europees perspectief bekijken doen we het nog niet zo slecht. Vergelijken we de scores op de opleidingsindicatoren voor de verschillende Europese landen op basis van de CVTS-enquête - een Europees geharmoniseerde bedrijfsbevraging naar opleidingsinspanningen in bedrijven vanaf tien werknemers - dan behoren België en Vlaanderen tot de betere middenmoot.

In de tabel maken we de rangorde van de EU-landen voor wat betreft de financiële opleidingsinvesteringen (als aandeel van de totale loonmassa), de opleidingsparticipatiegraad onder werknemers en de opleidingsduur (ten opzichte van de totale werkduur). Hierbij kennen we een index van 100 toe aan het gemiddelde voor de Europese Unie. Landen met een index van meer dan 100 behalen dus een hogere score dan gemiddeld in de EU, en omgekeerd.

Tabel: Financiële opleidingsinvestering, opleidingsparticipatie en opleidingsduur in de landen van de Europese Unie en de Belgische gewesten, ten opzichte van het Europees gemiddelde (EU=100) (2005)

Bron: CVTS - Eurostat / FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (Bewerking Steunpunt WSE)

Op het vlak van de financiële opleidingsinspanningen bevindt ons land zich op het niveau van het gemiddelde voor de Europese Unie (index = 100). In Vlaanderen, met een index van 88, liggen de opleidingsinvesteringen weliswaar lager (meer bepaald 12% lager in vergelijking met België of de EU).

Inzake de opleidingsparticipatie van werknemers doen Vlaanderen en - vooral - België het beduidend beter dan het Europees gemiddelde. In België ligt de participatiegraad verhoudingsgewijs 21% hoger dan gemiddeld in Europa (index van 121), in Vlaanderen is dit 9% hoger (index van 109). Wanneer we de cijfers analyseren naar ondernemingsgrootte blijkt dat België het in de grotere bedrijven zelfs nog heel wat beter doet.

Naast een aanzienlijke financiële opleidingsinvestering en een relatief hoge participatiegraad, scoort België in Europees perspectief ook hoog voor de opleidingsduur. Enkel in Zweden is het aandeel opleidingsuren ten opzichte van de totale werkduur hoger dan in ons land. In België wordt bijna dubbel zoveel tijd van de werkduur gespendeerd aan de opleiding van werknemers dan gemiddeld in Europa (index van 180). In Vlaanderen is dit opnieuw iets minder, maar nog steeds meer dan het Europees gemiddelde (index van 140).

Tot slot merken we op dat de meest recente cijfers waarop we kunnen terugvallen dateren van 2006 (sociale balansen) of 2005 (CVTS). Onder de verslechterde economische omstandigheden van de afgelopen jaren en maanden is het niet ondenkbaar dat de opleidingsinspanningen en
-investeringen van Belgische en Europese bedrijven sterk onder druk zijn komen te staan. Met volgende updates van de boordtabel opleidingen hopen we dit verder te kunnen opvolgen.

Voor meer duiding en bijkomende cijfers over de opleidingsinspanningen inzake voortgezette beroepsopleiding verwijzen we naar de website van het Steunpunt WSE. Hier kunt u het uitgebreide WSE-rapport 'De meting van opleidingsinspanningen. Ontwikkeling van een Vlaamse boordtabel' terugvinden en bijkomend cijfermateriaal raadplegen (www.steunpuntwse.be, rubriek cijfers, thematische boordtabellen, boordtabel opleiding).