4. Kamervragen Van Gerven over de inkomens van medisch specialisten
Kamervragen Van Gerven over de inkomens van medisch specialisten
Kamerstuk, 23 april 2009
De Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA DEN HAAG
CZ-K-U2926054
23 april 2009
Geachte voorzitter,
Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het Kamerlid Van
Gerven (SP) over de inkomens van medisch specialisten (Ingezonden 20
januari 2009).
Hoogachtend,
de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
Antwoorden op kamervragen van het Kamerlid Van Gerven over de inkomens
van medisch specialisten. (Ingezonden 20 januari 2009).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het artikel dat er ondersteunende medisch
specialisten zijn die hun omzet zagen stijgen tot 400.000 euro per
jaar vanwege een falend diagnose behandeling combinatie-systeem en de
afschaffing van de lumpsum financiering? 1)
Antwoord 1
Ik heb kennis genomen van het artikel in Medisch Contact van 8 januari
2009. Mijn inziens is er echter geen sprake van een falend
DBC-systeem. Wel zijn er signalen dat er enkele onvolkomenheden zitten
in de honorariumsystematiek. Daarom zijn er verbeteringen nodig.
Hierop wil ik actie ondernemen.
Een van de factoren die verbeterd moet worden is de
ondersteunerscompensatie. De ondersteunerscompensatie is een
compensatiefactor die bij de ondersteunende specialismen compenseert
voor een onderdekking respectievelijk overdekking van de verrichtingen
in de zorgprofielen van de DBC's. Omdat deze factor al in 2004 is
vastgesteld is deze aan herijking toe. Hiertoe voert DBC-O in
afstemming met de Orde, NZa en VWS een onderzoek uit. Dit wordt in
april opgeleverd. Ik vertrouw er op dat dit onderzoek tot herijking
van de compensatiefactor zal leiden en tot een meer accurate
bekostiging en financiering van de ondersteunende specialisten en
derhalve tot een verbetering van de honorariumsystematiek voor de
ondersteunende specialismen.
Vraag 2
Is het waar dat door de dbc-financiering het inkomen van de vrij
gevestigde perifeer werkende anesthesioloog en andere ondersteunende
medisch specialisten per 1 januari 2008 met 30-40% is gestegen? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 2
In de brief die de anesthesiologen in het UMC St. Radboud mij hebben
gestuurd wordt gesteld dat de honoraria van de perifeer werkende
anesthesiologen per 1 januari 2008 met 30-40% is gestegen. Of dit
klopt kan ik niet bevestigen.
Er zijn op lokaal niveau in verschillende ziekenhuizen berekeningen
uitgevoerd, maar bij de data die hiervoor zijn gebruikt en de
berekeningen die hier aan ten grondslag liggen zijn veel
kanttekeningen te plaatsen. Deze bieden mij onvoldoende informatie om
hierover generaliseerbare uitspraken te doen.
Uiteraard vind ik het wel van groot belang dat er spoedig inzicht komt
in hoe de honoraria van medisch specialisten zich ontwikkeld hebben.
Daarom zet ik hiervoor een uitgebreid onderzoek uit. Dit onderzoek
moet eind 2009 worden opgeleverd. Over dit onderzoek vindt afstemming
plaats met veldpartijen NVZ-vereniging van ziekenhuizen, NFU, ZN,
Orde, ZKN en onderhoudspartijen NZa en DBC-O. Dit onderzoek moet onder
meer inzicht bieden in de ontwikkeling van de honoraria van medisch
specialisten op macroniveau en op specialisme niveau. Daarnaast moet
het onderzoek ook inzicht geven in de verklaringen voor de
honorariumontwikkelingen.
Daarnaast verdiep ik me in samenwerking met verschillende partijen in
de ontwikkelingen met als doel om ook op de korte termijn al zo veel
mogelijk zicht te krijgen op de honorariaontwikkeling en zonodig
reparaties uit te voeren.
Vraag 3
Is het waar dat door de dbc-financiering het inkomen voor
cardio-anesthesiologen met wel 80% is gestegen in 2008? Zo nee, met
welk gemiddeld percentage is hun inkomen dan wel gestegen?
Antwoord 3
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 4
Wat is de reden van deze enorme omzet- en inkomensstijgingen?
Antwoord 4
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Vraag 5
Wat vindt u van het feit dat hoogleraren anesthesiologie spreken van
een academische braindrain, omdat perifeer werkende anesthesiologen
twee tot driemaal zoveel verdienen als in de academie? Vindt u deze
verschillen acceptabel?
Antwoord 5
Zoals ik in mijn brief van 30 september 2008 aan de anesthesiologen in
het UMC Nijmegen reeds heb geschreven bestonden grote
inkomensverschillen onder de oude budgetsystematiek. Deze verschillen
openbaarden zich op ziekenhuis-, specialisme- en specialistniveau.
Door de invoering van het onderbouwde uurtarief moesten historisch
gegroeide verschillen in honorarium tussen specialismen worden
verminderd. Door het onderbouwde uurtarief mede te baseren op de AMS
(arbeidsvoorwaardenregeling medisch specialisten in dienstverband bij
algemene ziekenhuizen) moest het uurtarief daarnaast de verschillen
tussen de honoraria van specialisten in dienstverband en de
specialisten in vrije vestiging verminderen. Dit geldt ook voor de
specialisten in loondienst van een UMC.
Of deze beoogde effecten in de praktijk gerealiseerd zijn, moet worden
bezien. Het onderzoek naar de ontwikkeling van de honoraria moet hier
duidelijkheid in verschaffen.
Wellicht ten overvloeden wil ik nog wel opmerken het honorarium niet
het enige middel is dat ziekenhuizen hebben om specialisten aan zich
te binden. Met name UMC's hebben specialisten veel te bieden op het
gebied van opleiding, wetenschappelijk onderzoek, innovatie en
topreferentezorg. UMC's kunnen zich hiermee positioneren als
interessante werkgevers. Het beleid dat instellingen voeren om nieuw
talent aan te trekken en personeel voor de organisatie te behouden is
in eerste instantie een interne aangelegenheid.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u het gegeven dat de afgelopen jaren circa 44% van de
nieuwe instroom van anesthesiologen van buitenlandse afkomst is en de
laatste benoemde hoogleraren anesthesiologie van buitenlandse afkomst
zijn, omdat het voor de academie moeilijk is toptalenten vast te
houden vanwege de grote inkomensverschillen?
Antwoord 6
Voorop staat dat Nederland als lidstaat van de Europese Unie vrij
verkeer van personen nastreeft, zo ook van medisch specialisten en
hoogleraren. De oorzaak van de buitenlandse instroom van de
anesthesisten is volgens mijn gegevens nooit onderzocht. Het zou
gelegen kunnen zijn in het wetenschappelijk klimaat of de
arbeidsvoorwaarden in vergelijking tot het buitenland. En hoewel de
instroom van buitenlandse anesthesisten een bekend gegeven is, staat
daar tegenover dat we niet weten hoeveel Nederlandse anesthesisten
naar het buitenland vertrekken. Het percentage is substantieel, maar
over de conclusies dient enige voorzichtigheid in acht te worden
genomen.
Zie tevens mijn antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Waarom heeft u, terwijl u reeds in juni 2008 van deze feiten op de
hoogte was, hiertegen niets ondernomen?
Antwoord 7
Zoals uit bovenstaande vragen kan worden afgeleid wordt er onderzoek
uitgevoerd om inzicht te krijgen in de ontwikkeling van de honoraria.
De voorbereidingen hiervoor zijn in de zomer van 2008 al gestart,
echter voordat het onderzoek uitgevoerd kan worden is wel voldoende
data over 2008 nodig. In juni 2008 waren er nog niet genoeg DBC's
gedeclareerd en verwerkt in de informatiesystemen om al betrouwbaar
onderzoek te kunnen doen. De komende maanden is deze informatie er wel
en onderneem ik hierop actie.
Vraag 8
Is het niet wenselijk dat de opleidingscapaciteit voor anesthesiologen
wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het Capaciteitsorgaan houdt in de ramingen rekening met het aantal
werkzame anesthesisten in Nederland en maakt daarbij geen onderscheid
naar het land van herkomst. Zij kijken naar het aanbod van
anesthesisten om aan de Nederlandse zorgvraag te voldoen. Bij de
analyse van de benodigde nieuwe aanwas van anesthesisten gaat het
Capaciteitsorgaan er niet automatisch van uit dat de instroom van
buitenlandse medisch specialisten zich voortzet. Omdat er in het
advies de buitenlandse instroom slechts gedeeltelijk wordt meegeteld,
acht ik het advies adequaat en derhalve de instroom in de opleiding
toereikend.
Vraag 9
Kan de Kamer de briefwisseling tussen u en de hoogleraren
anesthesiologie in 2008 ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Ja. U treft de briefwisseling aan als bijlage.
Vraag 10
Kunt u de Kamer op de hoogte stellen van het gemiddelde norminkomen
van alle verschillende specialistengroepen in academische en niet
academische centra in 2007 en 2008? Zo nee, bent u dan bereid daar
accountantsonderzoek naar te laten verrichten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Voor het inkomen van specialisten in loondienst geld de CAO. Voor de
specialisten in loondienst van een algemeen ziekenhuis is dit de AMS
en voor de specialisten in UMC's is dit de CAO UMC's.
De basisinkomens per jaar inclusief vakantietoeslag variëren in de
algemene en categorale ziekenhuizen van EUR 68.000 tot EUR 119.000 per
fte. Na zes jaar verdient een medisch specialist in een algemeen
ziekenhuis het maximum. De inkomens in de academische ziekenhuizen
variëren van EUR 62.000 voor een universitair medisch specialist tot
EUR 144.000 per fte voor een hoogleraar/afdelingshoofd. In beide
genoemde CAO's zijn toeslagen op het basisinkomen mogelijk voor
onregelmatigheidsdiensten en voor bereikbaarheids- en
aanwezigheidsdiensten (maximaal 20%). Wanneer de maximale toeslag voor
diensten bij de basisinkomens wordt opgeteld, dan variëren de inkomens
tussen EUR 82.000 en EUR 143.000 voor de algemene en categorale
ziekenhuizen en EUR 74.000 en EUR 170.000 voor de academische
ziekenhuizen. Hierbij is geen rekening gehouden met overige toelagen,
zoals managementtoelagen, arbeidsmarkttoelagen, bijzondere beloning,
eindejaarsuitkering et cetera. In de AMS bedraagt de specifieke
beloning voor managementtaken maximaal 20%, in de CAO academische
ziekenhuizen is deze niet nader gespecificeerd.
Voor de vrijgevestigd specialisten heb ik geen informatie over het
inkomen. Wel kan ik iets melden over de wijze waarop het honorarium is
opgebouwd. Dit is gebaseerd op de DBC-productie en wordt bepaald door
de normtijd per DBC te vermenigvuldigen met het normatief vastgesteld
uurtarief (pxq). Het normatief onderbouwde uurtarief is bepaald op
EUR132,- (prijspeil 2006). Het uurtarief is gebaseerd op een
normatieve praktijkomvang van EUR205.260,- (prijspeil 2006). De
praktijkomvang betreft omzet en is daarmee dus niet gelijk aan
inkomen. Om het inkomen te bepalen moet van deze praktijkomzet de
kosten worden afgetrokken. Gemiddeld zou dit moeten leiden tot een
inkomen van EUR129.500,- (prijspeil 2006).
Het onderzoek dat ik uitzet om de honorariumontwikkeling inzichtelijk
te maken is vooralsnog afdoende. Naast het dit onderzoek voert ook het
Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS een onderzoek uit naar de
winsten van vrijgevestigden in de zorg.
Vraag 11
Wat zou volgens u het gemiddelde norminkomen van een specialist moeten
zijn? Onderschrijft u de conclusie van de commissie Korthals Altes dat
het norminkomen van een specialist in de orde van het norminkomen van
een hogere rechter zou moeten liggen? Zo nee, wat vindt u dan een
reëel norminkomen voor een specialist?
Antwoord 11
In 2006 heeft de commissie Korthals Altes zijn advies uitgebracht over
het normatief onderbouwde uurtarief. Korthals Altes maakt in zijn
onderbouwing een vergelijking tussen de beroepsuitoefening van de
medisch specialist en de die van een raadsheer in een gerechtshof. Op
basis van het advies van de commissie Korthals Altes is in 2007
overeenstemming bereikt met het Bestuur van de Orde over een
onderbouwd uurtarief.
Vraag 12
Bent u het eens met uw ambtsvoorganger dat specialisten het beste in
loondienst kunnen werken? 2) Zo nee, waarom niet?
Antwoord 12
In het artikel waaraan u refereert, heeft mijn ambtsvoorganger
Hoogervorst
de Duitse Röhnklinieken aangewezen als voorbeeld van een privaat
bedrijf met talloze ziekenhuizen waar alle specialisten in loondienst
zijn. Hij zegt niet dat alle specialisten het beste in loondienst
kunnen werken. Ook ik heb die mening niet. Het is aan ziekenhuizen en
specialisten zelf om te beslissen op welke wijze zij zich aan elkaar
verbinden.
Vraag 13
Hoe beoordeelt u de laatste OESO-publicatie die stelt dat Nederlandse
specialisten in internationaal verband grootverdieners zijn en de
belangrijkste reden daarvoor het krappe aanbod van medisch
specialisten is? 3) Beschouwt u het onderzoek als valide? Welke
consequenties trekt u daar dan uit?
Antwoord 13
Ik merk op dat bij het trekken van conclusies op basis van het OESO
rapport
evenals bij andere internationale vergelijkingen, de nodige
voorzichtigheid betracht dient te worden. Reden is onder meer dat de
data die voor de verschillende landen zijn gebruikt niet per definitie
één op één te vergelijken zijn.
Desalniettemin heb ik uiteraard kennisgenomen van de OESO-publicatie
en neem ik het signaal dat hier vanuit gaat serieus. De resultaten van
de OESO-publicatie geven aan dat er een relatie is tussen het aantal
medisch specialisten en het inkomen van de specialist, maar het is
niet uitsluitend het aanbod dat het inkomen bepaald. Er zijn ook
andere factoren. Het hiervoor genoemde onderzoek naar de honoraria
ontwikkeling van medisch speciallisten gaat hier in meer detail op in.
De resultaten van deze onderzoeken zal ik bezien in het licht van de
het OESO rapport.
Verder zal ik de RVZ vragen mij te adviseren over het verruimen dan
wel het loslaten van de numerus fixus en hierbij specifiek aandacht te
besteden aan het effect van deze maatregel op de salarissen van
medisch specialisten.
1) Medisch Contact, 8 januari 2009
2) www.groene.nl/2004/0426/mfhs_hoogervorst.html
3) The remuneration of general practitioners and specialists in 14
OECD countries. OECD, 18 dec 2008
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport