Boerenorganisaties, de bron van voedselhulp in Oost-Congo


ARNHEM, 20090428 -- Boerenorganisaties kunnen in fragiele staten een belangrijke rol spelen. Vanwege de onveiligheid in deze gebieden trekken veel internationale hulporganisaties hun medewerkers terug. Of clubs trekken er juist naar toe om noodhulp te verlenen. Zij zetten zich veelal in voor onderdak voor ontheemden en vluchtelingen, gezondheidszorg, water, veiligheid en het aanvullen van voedseltekorten. Deze noodhulporganisaties richten zich, de naam zegt het al, op noodhulpoplossingen en niet op structurele uitkomsten. Boerenorganisaties, opgericht door de boeren zelf, zijn en blijven altijd. Ze zetten zich in voor hun leden, de plattelandsbevolking, en kunnen veel betekenen op het gebied van structurele voedselvoorziening.

Agriterra ondersteunt boerenorganisaties en -coöperaties in ontwikkelingslanden om professionele en daadkrachtige organisaties te worden. Alleen dan kunnen zij opkomen voor hun leden en hun rol in de samenleving vervullen. Dat dit een proces van de lange adem is, spreekt voor zich, vooral in fragiele staten. Maar er zijn al wel successen behaald. Zo hebben in Congo in 2007 en 2008 boerenorganisaties aan het Wereldvoedselprogramma geleverd.

Het Wereldvoedselprogramma (WFP), opgericht in 1963, is volledig gericht op het verlenen van voedselhulp. Het WFP voedt jaarlijks meer dan 100 miljoen mensen wereldwijd. Het programma wordt grotendeels gefinancierd met schenkingen van lidstaten van de Verenigde Naties en de FAO (Wereld Voedselorganisatie). In de eerste decennia kocht het WFP vooral internationaal het voedsel aan (op de internationale markt in een ontwikkeld land). De laatste jaren wordt meer geprobeerd om lokaal of regionaal aan te kopen. In het eerste geval koopt het WFP het voedsel in het ontvangende land, bij regionaal aankopen wordt in de regio van de bestemming aangekocht.

Een land dat al ruim tien jaar afhankelijk is van voedselhulp van het WFP is Congo. Aan de ene kant is dit opmerkelijk gezien het feit dat Congo een groot potentieel aan landbouw heeft, het heeft een vruchtbare bodem, optimale neerslaghoeveelheid en twee oogsten per jaar (de Nederlandse boeren moeten het doen met één oogst per jaar). Eigenlijk zou het heel Sub-Sahara Afrika van voedsel moeten kunnen voorzien. Maar aan de andere kant is de infrastructuur erg slecht of zelfs afwezig, functioneert de overheid slecht, zijn er te weinig meststoffen, zaad en insecticiden en beperkte marktinformatie. Alsof dat niet genoeg belemmeringen zijn, wordt het land geteisterd door geweldsconflicten. Meer dan 80% van de Congolese bevolking werkt op het platteland. Het zijn deze mensen die de sleutel vormen tot economische heropbouw en voedselvoorziening van het land.

In de provincie Noord-Kivu zijn twee boerenorganisaties actief, Sydip en Coocenki. Sydip heeft 14.000 leden, Coocenki 7.700. Sydip verdedigt de belangen van boeren door ze bij te staan in geschillen over grondrechten en toegang tot informatie, tot technische bijstand en tot een markt te vergemakkelijken. Coocenki is een landbouwcoöperatie met als doel de producten van haar leden gezamenlijk op de markt te brengen zodat de opbrengsten voor de boeren verhogen. Beide organisaties kunnen zich niet zelf financieel bedruipen en worden hierin ondersteund door Agriterra en VECO (uit België). Naast financiële steun, leveren beide organisaties advies en specifieke kennis om er voor te zorgen dat Sydip en Coocenki capabele organisaties worden.

Eind 2007 tot begin 2008 haalden beide organisaties een leveringscontract met het WFP voor bonen en maïs binnen. Hierin zijn ze uniek, omdat nog niet eerder boerenorganisaties in een conflictgebied geleverd hebben aan het WFP. Uiteindelijk hebben Sydip en Coocenki gezamenlijk geleverd. De aangesloten boeren hebben hiervan kunnen profiteren, wat de landbouwproductie ten goede komt. Maar er waren, ondanks de ondersteuning van Agriterra en VECO, hindernissen genoeg om de leveringen te volbrengen.

Sydip en Coocenki hebben 150 ton maïsmeel geleverd aan het WFP. Door gebrek aan kennis van de marktprijs, hadden ze met hun offerte aan het WFP te laag ingezet. Ook bleek dat de organisaties zelf niet genoeg maalvermogen hadden om van de maïs meel te maken. Uiteindelijk hebben ze het deels uitbesteed en heeft Coocenki een molen aangeschaft om zelf het maïs te kunnen malen. De afgesproken hoeveelheid maïsmeel werd geleverd, maar later dan de afleveringsdatum en vooral Coocenki heeft er flink verlies op geleden. Met de bonen, 335 ton, ging het beter. Ook hier liepen de organisaties tegen hindernissen aan, zoals het vinden van krediet en te late levering door de slechte infrastructuur, maar in tegenstelling tot de maïsmeel leverde dit wel winst op.

Qua aanbod kunnen Sydip en Coocenki makkelijk leveren aan het WFP, de hoeveelheid bonen en maïs hadden de boeren uit Noord-Kivu zo bij elkaar. Maar onder andere wat betreft de organisatie van aankoop bij de leden, verwerking, prijsschatting en transport kan het stukken beter. Agriterra ondersteunt ze hierbij.

Gezien de situatie in Congo, zal het WFP daar de komende jaren nog actief blijven. De trend richting lokale aankoop zal voortzetten, omdat het sneller en goedkoper is. Kleine boeren kunnen onmogelijk individueel betrokken worden in de aankopen van het WFP. Maar verenigingen van boeren kunnen wel partners worden van het WFP. Ondanks allerlei hindernissen en dankzij hulp van onder andere VECO en Agriterra hebben Sydip en Coocenki bewezen dat voedselhulp en steun aan boeren samen kan gaan. En dat is waar Agriterra op in zet. Samen met organisaties als Sydip en Coocenki zorgen voor een structurele voedselzekerheid.


Dit artikel is mede gebaseerd op de uitkomsten van een onderzoek van Elien Spillebeen naar de lokale en regionale aankopen van het Wereldvoedselprogramma bij boerenorganisaties in Noord-Kivu dat ze geschreven heeft voor haar afstudeeronderzoek aan de universiteit van Gent.

Agriterra





Ingezonden persbericht