Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2009Z08348

Vragen van het lid Anker (ChristenUnie) aan de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Justitie, van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de implicaties van de Awgb voor het personeelsbeleid van scholen. (Ingezonden 1 mei 2009)


1
Bent u op de hoogte van de brief die de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 27 april jl. heeft gestuurd aan alle schoolbesturen, waarin hij een handreiking inzake homoseksualiteit aankondigt, met daarin een passage over het personeelsbeleid van scholen?
1)


2
Deelt u de mening dat de gevolgtrekking die in de bedoelde passage wordt gemaakt niet zonder meer uit de systematiek van de Algemene Awgb voortvloeit, aangezien slechts op grond van individuele feiten en omstandigheden vastgesteld kan worden of sprake is van onderscheid en of dit al of niet gerechtvaardigd is op grond van de uitzondering van artikel 5, tweede lid, onderdeel c?


3
Deelt u de mening dat een dergelijk oordeel in een individueel geval toekomt aan de Commissie Gelijke behandeling dan wel de rechter?


4
In hoeverre raakt deze uitspraak aan het tweede deel van het kabinetsstandpunt inzake de evaluatie Awgb en de nadere reactie op de ingebrekestelling van de Europese Commissie, waarover het kabinet heeft aangekondigd, bij brief van de minister van Binnenlandse Zaken d.d. 19 december, dat het advies zal vragen aan de Raad van State?


5
Bent u bereid nadere verduidelijking te verschaffen aan de schoolbesturen over wat de Awgb impliceert voor hun personeelsbeleid?


1) "Wanneer in de uitwerking (...) is opgenomen dat de grondslag onder meer inhoudt dat ongehuwd samenwonen of het hebben van een homoseksuele relatie niet past binnen deze opvattingen, dan maakt de onderwijsinstelling onderscheid op grond van burgerlijke staat en homoseksuele gerichtheid. Dit onderscheid kan niet met een beroep op de uitzondering van artikel 5 , tweede lid, onderdeel c, Algemene Wet Gelijke Behandeling (Awgb) worden gerechtvaardigd. Deze eis leidt immers tot onderscheid op grond van het enkele feit van burgerlijke staat en homoseksuele gerichtheid"