Algemene Onderwijsbond

Utrecht, 11-05-2009

LET OP: EMBARGO TOT 15:30 UUR

Scholen kunnen twee miljard investeren in eigen onderwijs

Schoolbesturen in basis- en voortgezet onderwijs hebben veel grotere reserves dan nodig is. Ze zijn onterecht te voorzichtig met investeringen. Dat blijkt uit een publicatie van de onderwijsbond, die vandaag uitkomt. Zo kunnen schoolbesturen tegen de twee miljard euro vrij spelen voor eenmalige investeringen in de kwaliteit van het onderwijs, aldus AOb-voorzitter Walter Dresscher. Besturen die hun risico's in kaart hebben gebracht hebben een veel kleiner weerstandsvermogen nodig dan scholen met een zwak financieel management. De reserves kunnen met de helft omlaag, zo blijkt uit adviezen van besturenorganisaties aan individuele schoolbesturen, wat ruwweg neerkomt op ene investeringsimpuls van twee miljard euro.

Dresscher: "Kijkend naar de economische crisis is dit een welkom moment om reserves om te zetten in onderwijsinvesteringen. Daarmee zorgt onderwijs voor werk en voor een beter geschoolde beroepsbevolking als de crisis weer voorbij is." Daarnaast hoeven scholen volgens hem minder geld over te houden op hun lopende begroting. Nu spaart de hele onderwijssector jaarlijks een half miljard euro en voegt dat toe aan de reserves. "Meer geld opsparen is overbodig, dat kan ingezet worden voor structurele verbeteringen van het onderwijs", aldus Dresscher.

Op dit moment ligt het weerstandsvermogen - een maat voor de relatieve rijkdom en voor de buffer bij calamiteiten - van scholen in het basis- en voortgezet onderwijs op 30 procent. Volgens risico-analyses die scholen laten uitvoeren is een percentage van 7 voldoende bij een laag risicoprofielen 15 bij een hoog risicoprofiel. Zelfs scholen die met grote onzekerheden in bedrijfsvoering te kampen hebben, kunnen volgens die risico-analyses dus met de helft toe van het huidige landelijk gemiddelde.

"Uit een soort onberedeneerde voorzorg en vanwege gebrek aan financiële deskundigheid sparen schoolbesturen veel meer dan nodig is", constateert Dresscher. Dat blijkt ook nog eens het feit dat in het primair en voortgezet onderwijs nauwelijks wordt geïnvesteerd. Van hun jaarlijkse begroting besteden schoolbesturen slechts 1,7 procent (po) tot 3,7 procent (vo) aan meerjarige investeringen. Wanneer alle schoolbesturen gaan zitten op het hoogste risicoprofiel en een weerstandsvermogen nastreven van 15 procent spelen ze tenminste twee miljard euro vrij voor investeringen.

Discussie en boekpresentatie 'Hoe rijk is mijn Schoolbestuur' Studio Dudok, Hofweg 1a, Den Haag 14.00 uur.

Meer informatie :

Robert Sikkes, eindredacteur 'Hoe rijk is mijn schoolbestuur'

06 12967847

Jurjen van den Bergh, persvoorlichter AOb

06 229 915 79 / 030 29 89 210

Hoe rijk
is mijn
schoolbestuur

AOb -- mei 2009

Hoe rijk is mijn schoolbestuur
AOb ­ mei 2009
auteurs: Yvonne van der Meent, Walter Dresscher, Robert Sikkes eindredactie: Robert Sikkes
vormgeving: Daan van Beek
druk: ZuidamUithof Drukkerijen
ISBN 978-90-814206-1-7

Inhoud

Follow the money 5 Gezocht... financiële waakhond voor basis- en voortgezet onderwijs 9 Zwak beleid, onduidelijke normen, gebrekkig toezicht 23 De financiën van het onderwijs in vogelvlucht 29 Meer weten? 38

4

Follow
the
money

Jaar in jaar uit groeien de vermogens van de

schoolbesturen. Jaarlijks houden ze ongeveer een half miljard euro over en inmiddels loopt het eigen vermogen van de onderwijssector op tot boven de tien miljard euro. Het gaat over publiek geld, waar sinds de deregulering iedere controle op ontbreekt. Het gaat over geld voor onderwijs, terwijl het personeel te horen krijgt dat er geen sou meer uitgegeven kan worden.

---

Een woedende PO-Raad die het Onderwijsblad verwijt `aan scorebord journalistiek te doen.' Een razende schoolbestuurder in de Provinciale Zeeuwse Courant die vindt dat de AOb het onderwijs een slechte dienst bewijst. Hij is bang dat het ministerie straks zegt dat scholen zelf de hogere lerarensalarissen moeten ophoesten. En een droevig mailtje van een juf uit het oosten die verzekert dat haar school écht arm is en dat ze geen geld heeft om de klassen op paaseitjes te trakteren. Waarom licht het Onderwijsblad samen met medewerker Yvonne van de Meent de financiën van het onderwijs door? Het is een vraag die ons de afgelopen jaren vaak is gesteld. Eigenlijk doen we het voor die juf, die van haar schoolbestuur te horen krijgt dat er echt geen geld is voor paaseitjes. Want dat is kletskoek.
We hebben het voor de juf uit het oosten even opgezocht: het des- betreffende schoolbestuur had in 2006 vijf miljoen op de bank staan en een solvabiliteit van 62 procent. In dat jaar bleef er op de lopende begro- ting ruim drie ton over. Arm? Geen geld voor paaseitjes? Terwijl iedereen denkt dat ouders moeten bijspringen voor schoolreisje, leraren zelf knut- selspullen meenemen, hebben negen van de tien scholen voor basison- derwijs een vermogenspositie om jaloers op te zijn. Precies daar is het ons om te doen: onderwijspersoneel en medezeg- genschapsraden informeren over de geldstromen op hun school. Zodat zij kritische vragen kunnen stellen over de jaarrekening. Sinds de deregu- lering heeft namelijk niemand meer echt zicht op wat er met het geld in het onderwijs gebeurt. Tien jaar geleden kwamen er bij de overgang naar autonome scholen voor voortgezet onderwijs wilde verhalen in de krant, dat er dan wel scholen failliet zouden gaan.
Tien jaar later zien we het tegendeel: er blijft in alle onderwijssec- toren geld op de plank liggen. Veel geld. Inmiddels bedraagt het eigen vermogen van de onderwijssector ruim tien miljard euro, ongeveer een derde van de jaarlijkse subsidie. En ondanks die enorme vermogens, die ruimschoots voldoende zijn om alle malheur af te dekken, hebben alle 6

onderwijsinstellingen samen de afgelopen twee jaar weer een half miljard op hun lopende begroting overgehouden.
Daar maakte niemand zich druk over toen het Onderwijsblad vijf jaar geleden begon om de geldstromen op roc's en hogescholen in kaart te brengen, twee jaar geleden was het voortgezet onderwijs aan de beurt en sinds een jaar beschikken we ook over de cijfers van het primair onder- wijs. De eerste keer trekt het de aandacht: scholen houden veel geld over. Inmiddels heeft de boodschap iets sleets gekregen, houden scholen nog steeds zo veel geld over?
Ja. En dat zullen we blijven melden en inzichtelijk maken via de website www.hoerijkismijnschoolbestuur.nl en verhalen in het Onderwijsblad. Nog steeds levert het onderzoek naar de jaarrekeningen namelijk nieuws op. Over de topsalarissen. Over het feit dat geld voor ambulante bege- leiding in het speciaal onderwijs naar de vermogens is gesluisd. Dat er onduidelijkheid bestaat over hoeveel geld er naar de werkvloer gaat en hoeveel naar het management.
Follow the money, zei Deap Throat tegen de verslaggevers die de Water- gate-inbraak onderzochten en uiteindelijk president Nixon ten val brach- ten. Natuurlijk is onderzoek naar de geldstromen in het onderwijs niet zo spannend als bij Watergate, maar hoe zelfstandige scholen met publiek geld omgaan is maatschappelijk net zo relevant. Dus hebben we het prin- cipe van Follow the money toegepast op het onderwijs. Grote databestan- den zijn uitgeplozen, stapels jaarrekeningen doorgelezen. Het levert dus keer op keer groot nieuws op. Maar het is voor de redactie van een vak- bondsblad méér dan een lekkere primeur.
Het zijn gegevens die een volwassen onderwijssector aan het denken zouden moeten zetten. Stel je voor dat deze situatie voortduurt, de reser- ves verder groeien en de scholen net als de woningbouwcoöperaties aan- geslagen worden door de minister? Juist dat is een proces dat voorkomen moet worden, bijvoorbeeld door binnen het onderwijs met behulp van dit soort publicaties op scholen de discussie over de geldstromen te voeren.
---

Enige reserve is nodig, maar in het onderwijs dreigt het oppotten uit de hand te lopen. Het financieel beleid van de scholen is zwak, de normen zijn onduidelijk, het toezicht ontbreekt. Het wordt hoog tijd dat die situ- atie verandert. En mocht ondertussen het schoolbestuur van de juf uit het oosten volharden dat ze straatarm zijn, dan kom ik zelf een emmer paaseitjes brengen.
Robert Sikkes -- Hoofdredacteur het Onderwijsblad

8

Gezocht...
financiële waakhond
voor basis- en voortgezet
onderwijs

Schoolbesturen in het basis en voortgezet onderwijs

hebben samen miljarden op de plank liggen. Geld dat broodnodig is voor kwaliteitsverbetering van het onderwijs, een kwaliteitsverbetering waar de samenleving op aandringt. Maar de oppotters worden in de waan gelaten dat ze consciëntieus omgaan met overheidsmiddelen. Tijd voor een onafhankelijke toezichthouder die zich mag bemoeien met het financiële beleid. Dat betoogt onderzoeksjournalist Yvonne van de Meent in een analyse, nadat zij ruim vijf jaar de financiële handel en wandel van schoolbesturen voor het Onderwijsblad volgde.

---

Dat scholen in het voortgezet onderwijs vette bankrekeningen hebben was lang een publiek geheim. Het was natuurlijk bekend bij administra- tiekantoren en huisaccountants die de jaarrekeningen opstellen en con- troleren. Ook de financieel specialisten bij het ministerie van Onderwijs, de Tweede Kamer, besturenorganisaties, brancheorganisaties en vakbon- den kenden de cijfers. Sinds de invoering van de lumpsumfinanciering in 1996 stellen de schoolbesturen immers jaarrekeningen op. Uitvoerings- organisatie Cfi bundelt en analyseert de jaarcijfers. Die rapporten werden niet in grote oplagen verspreid, maar financieel specialisten kenden ze en wisten van het buitenissig spaargedrag. Alleen hielden zij hun kennis binnenskamers.
Daardoor konden scholen in het voortgezet onderwijs hun geza- menlijke banksaldo de afgelopen acht jaar ongehinderd met 42 procent laten groeien tot 1,3 miljard euro. Plus bijna 500 miljoen aan overtollige liquide middelen op spaardeposito's zetten of vastleggen in (staats)obli- gaties. Niet allemaal geld dat nutteloos op de plank blijft liggen natuurlijk. Met een deel ervan moeten de openstaande rekeningen betaald worden. Maar de vlottende activa (vorderingen + liquide middelen) overtreffen de kortlopende schulden fors, waardoor het werkkapitaal in het voortgezet onderwijs op 725 miljoen euro uitkomt. Samen met de beleggingen is er 1,2 miljard euro beschikbaar. Geld dat op korte termijn ingezet zou kunnen worden in het onderwijs.
In het basisonderwijs blijft nog veel meer geld op de plank liggen. Ook dat is al langer bekend. Uit rapportages van Ernst & Young die naar de Tweede Kamer zijn gestuurd, blijkt dat de vermogenspositie van schoolbesturen al voor invoering van het de lumpsumfinanciering in 2006 riant was. De solvabiliteit van een representatieve groep besturen kwam eind 2004 uit op 54 procent. De accountants, die de risico's van lumpsumfinanciering in het basisonderwijs onderzochten, waarschuw- den voor het gebrek aan financiële deskundigheid bij schoolbesturen. Dat zou nog meer oppotten in de hand werken.
10

De Ernst & Young-onderzoekers kregen gelijk. Eind 2006 lag de solvabi- liteit in het basisonderwijs op 60 procent en stond er 1,5 miljard euro op de bank. Een jaar later was het gezamenlijke banksaldo al opgelopen naar 1,7 miljard, een groei van twaalf procent. De beleggingen namen in één jaar zelfs met achttien procent toe tot 522 miljoen euro. Als tegoeden en schulden tegen elkaar worden weggestreept, blijft er in het basisonder- wijs een vrij besteedbaar werkkapitaal van 1,5 miljard euro over. Inclusief beleggingen ligt er in het basisonderwijs dus bijna 2 miljard op de plank. Basisscholen en scholen voor voortgezet onderwijs hebben samen dus meer dan 3 miljard euro opgepot. Geld dat besteed zou kunnen worden aan het verbeteren van de reken- en taalvaardigheid van leerlin- gen, het bestrijden van schooluitval of het verhogen van het opleidings- niveau van leraren. Om maar eens een paar beleidsprioriteiten van het kabinet Balkenende iv te noemen. Iedereen die zich met het financieel beleid in het onderwijs bezighoudt, weet van het oppotten. Alleen wordt het probleem zelden openlijk benoemd.
Onder de pet
Want hoewel hun mooie woorden over transparantie en publieke ver- antwoording anders doen vermoeden, houden onderwijsbestuurders hun jaarcijfers het liefst onder de pet. Toen het Onderwijsblad vijf jaar geleden de financiële positie van roc's in kaart wilde brengen, werd snel duidelijk dat er flinke strijd geleverd zou moeten om de jaarcijfers boven tafel te krijgen. Slechts veertien van de 42 roc's stuurden op verzoek hun jaarrekening op, negen instellingen lieten weten geen gegevens te ver- strekken en de rest reageerde helemaal niet.
Het ministerie van Onderwijs werkte ook niet van harte mee. Pas na een maand bellen en mailen stuurde de afdeling communicatie het gege- vensboek met de jaarcijfers van alle bve-instellingen. Maar het rapport
---

waarin Cfi de financiële situatie van de instellingen beoordeelt, werd

niet vrijgegeven. Ook niet na een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur, want er zouden beleidsopvattingen van individuele ambtenaren in staan.
Later moesten we het ministerie van Onderwijs en Cfi maanden stalken om de jaarcijfers van besturen in het voortgezet onderwijs los te krijgen. En de eerste jaarcijfers van het primair onderwijs werden opnieuw niet zonder slag of stoot beschikbaar gesteld. De AOb moest begin 2008 zelfs dreigen met een gang naar de rechter voor die bestanden werden geleverd.
Waarom zoveel verbetenheid tentoongespreid om de bankgeheimen van scholen te onthullen? Omdat achter de vette bankrekeningen een veel groter probleem schuil gaat, namelijk een schokkend gebrek aan financi- ele deskundigheid bij schoolbesturen. Noem het maar gerust incompe- tentie. Uit de reacties op onze vragen over de hoogte van de reserves, blijkt dat er vaak helemaal geen sprake is van financieel beleid. Scholen sparen niet bewust, ze houden gewoon geld over. Anderen spekken hun reserves omdat ze bang zijn dat er grote uitgaven opduiken die ze niet hebben voorzien. Of ze sparen uit angst onverwacht geconfronteerd te worden met een daling van de inkomsten. Beleid om de risico's in kaart te brengen zodat ze beheersbaar worden, ontbreekt. Besturen hebben bovendien vaak geen idee hoe hoog de reserves moeten zijn om de risi- co's op te vangen. Ze sparen gewoon door.
Professionaliseringslag
Het gebrek aan beleidvoerend vermogen is schoolbesturen in het basis- onderwijs misschien niet te verwijten. Tot augustus 2006 declareerden zij hun uitgaven bij het ministerie van onderwijs. De professionaliseringslag is er net begonnen. Maar het voortgezet onderwijs werkt al sinds 1996 12

met lumpsumfinanciering en ook daar rammelt het financieel manage- ment. Een conclusie die de onderwijsinspectie blijkt te delen. Eind 2008 publiceerde de directie rekenschap van de inspectie een onderzoek naar de vermogenspositie van het voortgezet onderwijs. In hun jaarrekeningen geven besturen geen adequate verantwoording over de ontwikkeling van hun reserves en de bestemming hiervan, consta- teren de inspecteurs. Door een gebrek aan financiële expertise voeren veel schoolbesturen een te voorzichtig financieel beleid. Ze sturen vaak bewust aan op een overschot, omdat ze dat een teken van goed financi- eel management vinden. Het financieel beleid staat bovendien los van het onderwijskundig beleid waardoor de aanwezige reserves niet ingezet worden voor verbetering van de kwaliteit van het onderwijs. De onderwijsinspectie legt de vinger tamelijk onverbloemd op de zere plek en dat is nieuw. Tot nog toe bagatelliseerden of vergoelijkten de verantwoordelijke bewindslieden het oppotgedrag. Zo liet staatssecre- taris Dijksma de Tweede Kamer vorig jaar weten dat de reserves in het basisonderwijs niet zo hoog zijn als ze op het eerste gezicht lijken: per leerling staat er maar 100 euro ongebruikt op de bank. Wat in augustus door Price Waterhouse Coopers alleen met heel veel slagen om de arm bevestigd kon worden (zie kader p. 20: Vermogensoverschot onderschat). Minister Plasterk vond een jaar geleden dat de spaartegoeden in het voortgezet onderwijs laten zien dat er `weloverwogen, consciëntieus en behoudend' wordt omgegaan met overheidsmiddelen. En staatssecretaris Van Bijsterveldt ging vlak na haar aantreden akkoord met een nieuwe methode om de vermogenspositie van scholen in het voortgezet onder- wijs te beoordelen (zie kader p. 22: Oppotterswitwas). Daarmee daalde het aantal oppotters in een klap van 197 schoolbesturen (tweederde van het totaal) naar tachtig (een kwart).
Scholen die de signaleringsgrenzen overschrijden worden tot nog toe ook niet aangesproken op hun overdreven spaargedrag. Ze leveren elk jaar braaf hun jaarrekening in bij het ministerie en horen vervolgens 13

niets. Ook niet als hun solvabiliteit de honderd procent nadert en ze vijf jaar achter elkaar meer dan tien procent van hun inkomsten opzij zetten. Dat zal in de nabije toekomst ook niet veranderen. De onderwijsinspectie houdt sinds dit jaar weliswaar toezicht op de financiële positie, maar con- centreert zich op de scholen waar faillissementsgevaar dreigt. Schoolbe- sturen die aan het oppotten zijn geslagen, kunnen dus voorlopig in de waan blijven dat zij consciëntieus omgaan met overheidsmiddelen. De bewindslieden vertrouwen op nieuwe voorschriften voor het opstellen van jaarrekeningen. Als schoolbesturen de signaleringsgren- zen overschrijden, moeten zij zelf aangeven waarom ze dan doen. Dat zou een bestuur tot het inzicht moeten brengen dat er meer geïnvesteerd kan worden in het onderwijs. Een redenering waar vraagtekens bij gezet moeten worden omdat die voorbij gaat oorzaak van het oppotten: het gebrek aan financiële expertise.
Waakhond
Het is voor de pleitbezorgers van verzelfstandiging van scholen misschien moeilijk om toe te geven, maar meer bestedingsvrijheid leidt niet auto- matisch tot professionalisering van het financieel management. Scholen worden niet vanzelf maatschappelijke ondernemingen die flexibel inspe- len op de wensen in hun omgeving door ze een zak met geld te geven die ze naar eigen inzicht mogen besteden. Dat wist het vorige kabinet natuurlijk wel en daarom zijn er honderden miljoenen uitgetrokken om besturen in het basisonderwijs voor te bereiden op de invoering van de lumpsumfinanciering.
Maar voor professionalisering van het financieel beleid is kennelijk meer nodig: onafhankelijk toezicht. Zolang schoolbesturen niet worden aangesproken op hun gebrekkige bedrijfsvoering, zal er niet veel veran- deren. Dat de onderwijsinspectie instellingen met een zwakke financi- 14

ele positie in de gaten gaat houden is een stap voorwaarts, maar het is natuurlijk beter om te voorkomen dat scholen in de financiële problemen komen of hun geld nutteloos bij de bank stallen. Daar heb je een bemoei- zuchtige financiële toezichthouder voor nodig met stevige bevoegdhe- den, die onafhankelijk van de overheid en belangenorganisaties in het onderwijs opereert. Een onafhankelijke waakhond die op inhoudelijke gronden eisen kan stellen aan de bedrijfsvoering van scholen, aanwijzin- gen kan geven en zonodig kan ingrijpen.
Het hbo heeft ervaring met zo'n waakhond opgedaan. In 1997 werd het Vangnet hbo opgericht dat twee jaar geleden dankzij zijn eigen succes weer werd opgedoekt. Eind jaren negentig verkeerden tien van de vijftig hogescholen in ernstige financiële moeilijkheden. Omdat de hogescho- len gezamenlijk zouden moeten opdraaien voor de wachtgeldkosten als er een instelling om zou vallen, zagen ze zich genoodzaakt een finan- ciële waakhond aan te stellen. Buiten het ministerie van onderwijs om, los van de HBO-raad. Het Vangnet legde de jaarcijfers van hogescho- len langs het zelf ontwikkelde early warning systeem, waarin de kwali- teit van het financiële beleid een belangrijke rol had. Instellingen waarbij de seinen op oranje stonden werden uitgenodigd voor een indringend gesprek over het financiële beleid. Hogescholen waar de seinen op rood stonden, kwamen onder verscherpt toezicht te staan en moesten elke drie maanden hun resultaten laten zien. Als de financiële situatie alarmerend werd, kon het Vangnet dwingende saneringsmaatregelen opleggen. Of, als ultieme remedie, een hogeschool onder curatele plaatsen, maar dat is nooit gebeurd. Maar dat wil niet zeggen dat die bevoegdheid overbodig was. Zonder die stok achter de deur hadden hogescholen hun bedrijfs- voering waarschijnlijk niet zo snel verbeterd.
Het Vangnet was niet erg geliefd. Hogeschoolbestuurders vonden twee jaar geleden dat ze de betuttelende waakhond niet meer nodig hadden. Maar vriend en vijand zijn het erover eens dat het het hbo dankzij het Vangnet een flinke professionaliseringslag heeft gemaakt. Door de 15

kritische vragen die ze moesten beantwoorden volgden hogeschoolbe- stuurders in feite een stoomcursus financieel management.

Gezaghebbend
Het basis en voortgezet onderwijs zou net zoveel baat kunnen hebben bij een onafhankelijke toezichthouder die lastige vragen stelt en kan ingrijpen bij scholen waar sprake is van ernstig financieel wanbeleid. Het Vangnet hbo was helemaal ingericht op het voorkomen van faillissemen- ten, wat in het basis en voortgezet onderwijs minder relevant is. Hoewel overschotten snel kunnen omslaan in tekorten als er niet goed geanti- cipeerd wordt op de dalende leerlingenaantallen die in de grensstreken verwacht wordt.
Maar een waakhond voor het basis- en voortgezet onderwijs zou scholen vooral moeten aanspreken op het buitenissige spaargedrag. Allereerst door oppotters duidelijk te maken dat ze hun reserves flink kunnen terugbrengen als ze hun risico's in kaart brengen en erop antici- peren. Schoolbesturen die al een risicoanalyse hebben uitgevoerd en hun bedrijfsvoering hebben aangepast, zijn tot de ontdekking gekomen dat een weerstandsvermogen van 10 tot 15 procent voldoende is om tegen- vallers op te vangen.
Als het stellen van kritische vragen en het geven van adviezen onvoldoende effect heeft, zouden hardere maatregelen moeten volgen. Te denken valt aan het plaatsen van hardnekkige oppotters op een open- bare lijst. Maar een waakhond is natuurlijk niks zonder tanden. School- besturen die hun buitenproportionele reserves niet aanspreken, moeten gedwongen worden een investeringsplan te maken.
Zo'n financiële waakhond floreert alleen als hij los van belangenor- ganisaties en het ministerie van Onderwijs kan opereren. Schoolbesturen accepteren natuurlijk geen tik op de vingers van een werkgeversorgani- 16

satie waar ze lid van zijn. De oordelen van de waakhond moeten boven- dien onafhankelijk en gezaghebbend zijn, want aan weer een discussie over de gewenste hoogte van het weerstandsvermogen of het gebruik van solvabiliteit als kengetal is geen behoefte. Dat houdt schoolbesturen af van waar het allemaal om draait: het verbeteren van de kwaliteit van het financieel management.
Het zou verstandig zijn als de PO-Raad en de VO-Raad zelf een onafhankelijke toezichthouder aanstellen. Want als ze dat niet doen, kan de overheid er bijna niet omheen zelf het financieel toezicht te verscher- pen. De samenleving zal niet heel erg lang meer tolereren dat er elk jaar miljarden euro's worden overgemaakt naar schoolbesturen die onvol- doende financiële deskundigheid hebben om dat geld in te zetten voor de gewenste kwaliteitverbetering van het onderwijs.
Yvonne van der Meent

17

Vermogensoverschot onderschat

De financiële positie van scholen in het primair en voortgezet onderwijs is lastig te vergelijken met die van roc's, hogescholen en universiteiten. De schoolgebouwen in het PO en VO zijn in handen van de gemeenten, waardoor de scholen zelf weinig bezittingen hebben. Ze hoeven weinig te investeren en kunnen daardoor toe met een lager weerstandsvermogen dan universiteiten, hogescholen en roc's die hun dure gebouwen zelf moeten financieren.
Het hbo, dat volgens de eigen normen financieel kerngezond is, heeft de minst sterke vermogenspositie. Roc's en universiteiten staan er een stuk florissanter voor en dat is historisch te verklaren. Zij hebben hun gebouwen gekregen van de overheid, terwijl hogescholen in de jaren negentig gezamenlijk een miljard gulden voor hun panden hebben betaald. Daarvoor hebben ze forse leningen moeten afsluiten en dat is nu nog aan de financiële positie van het hbo af te zien. Gezien de geringe financiële risico's die basisscholen lopen en de relatief lage investeringslasten, mag je wel stellen dat het primair onderwijs verreweg de welvarendste onderwijssector is. De solvabiliteit is met zestig procent riant en het weerstandsvermogen overstijgt ook ruim de 20 tot 25 procent die de onderwijsinspectie voldoende acht. Desondanks kwam PricewaterhouseCoopers afgelopen zomer tot de conclusie dat de sector slechts een klein vermogensoverschot van 100 miljoen euro heeft. Een kwart van de basisscholen zou zelfs een vermogenstekort hebben en dus voor de continuïteit moeten vrezen. Zo'n vaart zal het niet lopen, want de accountants hebben het vermogensoverschot sterk onderschat. Zij hebben een minutieuze balansanalyse uitgevoerd. Daarbij is gekeken of het aanwezige vermogen en het benodigde vermogen met elkaar in evenwicht zijn. Op zichzelf een zinvolle exercitie, maar omdat belangrijkste gegevens ontbreken is het een papieren operatie geworden waaraan veel praktische bewaren kleven.
Uit de jaarrekeningen van basisscholen kon niet goed opgemaakt worden hoeveel geld er nodig is voor het vervangen van de inventaris en leermiddelen. Daarom is de vervangingswaarde berekend op basis van de materiële vergoeding die de 18

scholen voor de invoering van de lumpsumfinanciering kregen. Dat leidt tot een forse overschatting van de vervangingswaarde, vinden de scholen zelf. Het aanwezig vermogen is juist onderschat. De accountants hebben sterke aanwijzingen dat scholen lang niet alle investeringen in inventaris en leermiddelen op de balans hebben staan. De boekwaarde is dus te laag en daardoor is het eigen vermogen ook lager dan het zou moeten zijn. Het aanwezige vermogen is waarschijnlijk honderden miljoen hoger, denken de onderzoekers. Kortom, er is aanvullend onderzoek nodig om een goede balansanalyse uit te voeren. Zolang die niet is uitgevoerd, geeft het banksaldo van de scholen meer informatie over het vermogensoverschot.
Kengetallen per sector (2007)
PO VO MBO HBO WO Rentabiliteit 1,4 % 1,6 % -0,3 % 2,0 % 2,9 % Solvabiliteit 60 % 46 % 45 % 36 % 56 % Weerstandsvermogen 30,1 % 27,2 % 44,5 % 33,6 % 48,6 % Liquiditeit 2,54 1,66 0,95 0,73 0,92 Investeringen 1,7 % 3,7 % 19,0 % 11,9 % 8,6 % Rentabiliteit: resultaat uit gewone bedrijfsvoering/totale baten * 100 Solvabiliteit: eigen vermogen/totaal vermogen * 100 Weerstandsvermogen: eigen vermogen/totale baten * 100 Liquiditeit: vlottende activa/kortlopende schulden Investeringen: Investering in inventaris, apparatuur en huisvesting/totale baten * 100 19

Oppotterswitwas

Bij de behandeling van de onderwijsbegroting 2004 werd de vraag opgeworpen of er instellingen zijn die geld op de plank laten liggen. Omdat het bestaande signaleringssysteem van het ministerie alleen gericht was op het opsporen van financieel zwakke instellingen werd er een nieuw beoordelingskader ontwikkeld, waarin voor het eerst bovengrenzen waren opgenomen. Het voortgezet onderwijs was niet gelukkig met het gebruik van de solvabiliteit als maat de vermogenspositie. Misschien omdat tweederde van de schoolbesturen boven de signaleringsgrens uitkwam? De officiële reden die werd aangevoerd was dat de scholen in het voortgezet onderwijs automatisch een hoge solvabiliteit hebben omdat ze nauwelijks geld lenen. De schoolgebouwen zijn in het bezit van de gemeenten, dus hypotheken hebben ze niet. Het vermogen is daardoor grotendeels eigen vermogen waardoor de solvabiliteit hoog is. Het voortgezet onderwijs ijverde daarom voor het gebruik van het weerstandsvermogen, een kengetal dat het eigen vermogen relateert aan de jaarinkomsten.
Geen gekke wens, maar toen staatsecretaris Van Bijsterveldt begin 2007 instemde met het verzoek, bleken de gekozen signaleringsgrenzen (minimaal 10 procent, maximaal 40 procent) een stuk ruimer te zijn dan de oude solvabiliteitsgrenzen. Een solvabiliteit van 45 procent komt in het voortgezet onderwijs namelijk overeen met een weerstandsvermogen van 27 procent en een solvabiliteit van 10 procent met een weerstand van 6 procent. De bandbreedte voor het weerstandvermogen is dus een stuk groter dan die voor de solvabiliteit. Dat is geen toeval. De signaleringsgrenzen voor het weerstandsvermogen zijn niet inhoudelijk onderbouwd, zoals de solvabiliteitsgrenzen, maar statistisch. En ze zijn bewust zo gekozen dat driekwart van de schoolbesturen binnen de normen valt. Het gemiddelde van de sector (27 procent) is dus tot norm verheven. De onderwijsinspectie heeft becijferd dat een weerstandsvermogen van 20 tot 25 procent ruim voldoende is om risico's op te vangen en inventaris en leermiddelen te vervangen. Scholen die een risico-analyse hebben uitgevoerd, blijken toe te kunnen met een weerstandsvermogen van 10 tot 15 procent. 20

Signaleringsgrenzen anno 2009

PO/VO MBO/HBO/WO Rentabiliteit -3 tot + 3 % -3 tot +3 % Solvabiliteit 10 tot 45 % 10 tot 60 % Weerstandsvermogen 10 tot 40 % -- Liquiditeit >1 >1 Rentabiliteit: resultaat uit gewone bedrijfsvoering/totale baten * 100 Solvabiliteit: eigen vermogen/totaal vermogen * 100 Weerstandsvermogen: eigen vermogen/totale baten * 100 Liquiditeit: vlottende activa/kortlopende schulden

21

22

Zwak beleid,
onduidelijke normen,
gebrekkig toezicht

Sinds 2003 besteedt het Onderwijsblad van de Algemene

Onderwijsbond intensief aandacht aan de financiën van onderwijsinstellingen. De aanleiding daarvoor was simpel: sinds de verzelfstandiging van schoolbesturen was het zicht op de geldstromen in het onderwijs duister geworden. Verhalen over groeiende reserves en hoge beloningen voor bestuurders zorgden voor onrust op de werkvloer, waar men het gevoel kreeg dat er voor onderwijs steeds minder overbleef. Een geluid dat vroeg om serieus onderzoek. Ons doel was en is om als er sprake was van te grote vermogens en exploitatie-overschotten, deze weer in te zetten waar zij voor bedoeld zijn. Goed onderwijs.
23

Tijdens de naspeuringen van het Onderwijsblad werd duidelijk dat onderwijsinstellingen huiverig waren voor openbaarmaking van hun cijfers. Men vreesde dat publiciteit zou leiden tot het afromen van mid- delen. Dat leek de Algemene Onderwijsbond een onjuiste gedachte: het onderwijs zal als publieke sector, vrijwel volledig gefinancierd met publieke middelen, verantwoording moeten afleggen over de financiële handel en wandel van het bestuur. Het is een onderwerp dat het perso- neel bezighoudt, de doelmatige besteding van overheidsgeld raakt en op grote publieke belangstelling kan rekenen. Waar het de AOb om gaat is dat al het geld dat voor onderwijs bestemd is, daadwerkelijk aan onder- wijs wordt uitgegeven.
Na vele jaren heeft het onderwerp eindelijk de aandacht gekregen die het verdient. Afgelopen jaar heeft het ministerie van Onderwijs rap- porten laten opstellen over het primair onderwijs door accountantsfirma Price Waterhouse Coopers (Onderzoek vermogenspositie van het primair onderwijs, juli 2008) en over het voortgezet onderwijs door de Inspectie van het Onderwijs (De vermogenspositie van besturen in het voortgezet onderwijs, december 2008). Daarnaast hebben de staatssecretarissen de Tweede Kamer geïnformeerd over hun visie.
Tenslotte is door de ministeries van Onderwijs en Financiën de Commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen ingesteld. Een terechte stap en de AOb hoopt dat de commissie met stevige voorstellen komt, ook al zullen veel bestuurders aan het nut daarvan twijfelen. Zij dragen uit dat zij beslissen over de besteding van `hun' geld. Ten onrechte. Zij krijgen publieke middelen om publieke taken zo goed mogelijk uit te voeren en zijn slechts de organisatoren van het onderwijs. 24

Op basis van de hiervoor beschreven ontwikkelingen komt de Algemene Onderwijsbond tot de volgende drie conclusies:
1. Zwak financieel beheer
Het financieel beheer bij onderwijsinstellingen ­ met name in basis en voortgezet onderwijs ­ is vrij zwak te noemen. De conclusie wordt onder- steund door de rapporten van PWC en de Onderwijsinspectie. Vreemd, omdat daar wel in geïnvesteerd is, bijvoorbeeld door extra subsidies voor beheer en management in het basisonderwijs. In het voortgezet onder- wijs kan na tien jaar deregulering geen sprake meer zijn van een gebrek aan ervaring.
Een eigen vermogen is natuurlijk nodig, dat erkent ook de AOb. In de jaarrekeningen wordt echter niet of nauwelijks verantwoord welke reden er is voor de hoogte van de reserves en de voortdurende vermo- gensgroei. Risico-analyses worden niet gemaakt. In onze ogen zijn de risico's ook relatief gering, zoals het PWC-rapport beschrijft. Bovendien hebben scholen te maken met een vrij zekere inkomstenbron en worden de gevolgen van inkomstendaling door leerling-daling goed afgedekt door de bekostigingssystematiek en het participatiefonds. Uit angst hebben scholen daarom te grote reserves aangelegd, iets dat zij ook makkelijk konden doen omdat bij de meeste scholen de subsidie door onderwijsinvesteringen en een groeiend aantal kinderen jaarlijks toenam. Maar het zwakke financieel beheer ­ met zelden een meerjarenbegroting ­ is ook een risico voor de toekomst waarin door ontgroening scholen met leerling-daling te maken krijgen. De gevolgen daarvan werden onlangs pijnlijk zichtbaar in Boger Odoorn, waar een bestuur in de financiële problemen kwam. Het grootste risico dat scholen lopen, is eigenlijk slecht management.
Wat de AOb betreft moeten schoolbesturen hun financieel beleid op orde brengen, maar uitdrukkelijk zonder dat dit ten koste gaat van de 25

geldstroom naar de werkvloer. Helaas krijgen wij nu al veel te vaak signa- len dat besturen door een uitdijend stafbureau een steeds groter deel van de subsidie voor bestuur en beheer gebruiken.
2. Onduidelijkheid over de signaleringsgrenzen
Aanvankelijk gebruikten onderwijsinstellingen als relatieve maat voor hun financiële welstand net als in het bedrijfsleven de solvabiliteit. De signaleringsgrenzen die het ministerie als `veilig' meegaf (10 tot 45 procent voor po en vo, 10 tot 60 procent voor bve en hbo) liggen hoog in vergelijking tot andere sectoren. Desondanks gaan grote groepen scholen fors over de signaleringsgrenzen heen, zonder uitleg van de reden daar- voor.
In 2007 heeft het ministerie met de werkgevers in het voortgezet onderwijs afgesproken om te gaan werken met het weerstandsvermogen. De norm daarvoor werd zonder enige onderbouwing van beide partijen gelegd op 10 tot 40 procent, waardoor veel minder scholen `te rijk' zijn. De AOb heeft geen principiële voorkeur voor de solvabiliteit of het weer- standsvermogen om de relatieve rijkdom (of armoede) van en school te bepalen, het zijn beide bruikbare verhoudingsgetallen. Wel van belang zijn realistische signaleringsgrenzen.
Naar onze inschatting liggen deze voor `te rijk' veel te hoog. Dat wordt ons inziens bevestigd door het inspectierapport over het onder- wijs. Dat schrijft weliswaar dat 10 tot 40 procent een goede maat is, maar concludeert op pagina 48 dat een bandbreedte van 20 tot 25 procent vol- doende is. Bij de totstandkoming van het PWC-rapport ­ waar een ver- tegenwoordiger van de AOb in de begeleidingscommissie zat ­ over het primair onderwijs, de sector met de hoogste relatieve rijkdom, kregen wij sterk de indruk dat naar de conclusie werd toegewerkt dat de huidige vermogenspositie correct was. In eerdere concepten werd een grotere kloof tussen benodigd en aanwezig vermogen berekend, maar door aan- 26

passing van aannames werd de kloof steeds kleiner. In de praktijk gaat Cfi bij het primair onderwijs uit van een solvabiliteit van 10 tot 45 procent, zoals blijkt uit de jaarrekeningen van besturen, een norm die veel scholen echter zonder enige verantwoording zelf veel hoger leggen. Wat de AOb betreft wordt het tijd voor helder onderbouwde en rea- listische signaleringsgrenzen, die naar ons inzicht een stuk lager kunnen zijn dan de huidige. Dat dat ook kan blijkt uit verschillende risico-analy- ses die een aantal schoolbesturen heeft laten maken en uitkomen op een weerstandsvermogen van plusminus 7 tot maximaal 15 procent. Hier- door komt incidenteel geld vrij uit de huidige vermogens voor investerin- gen in de onderwijskwaliteit. Ook structureel kan er dan meer geld naar de werkvloer omdat besturen bij hun huidige financiële beleid een hoog exploitatieresultaat nastreven om hun reserves verder te verhogen. 3. Gebrek aan toezicht
Noch vanuit de overheid, de accountants, raden van toezicht of school- besturen is de relatieve welstand van scholen aangekaart. Sinds de ver- zelfstandiging van schoolbesturen heeft de overheid nagelaten om het financieel beleid van onderwijsinstellingen serieus te bestuderen. Terwijl daar wel alle aanleiding was, zelfs op basis van de huidige, ons inziens hoge normen. Maar ook scholen die royaal de nu bestaande signalerings- grenzen overschreden tot een solvabiliteit van tegen de 100 procent of een rentabiliteit van meer dan 10 procent, werden niet op hun financieel beleid aangesproken. Ook nu nog vraagt de overheid een beperkte ver- antwoording in de jaarrekening voor de overschrijding. De overheid slaat daarmee wat de Algemene Onderwijs betreft door in het toestaan van bestuurlijke autonomie. Natuurlijk, de gedachte dat zelfstandiger school- besturen mogelijk betere beleidsbeslissingen nemen dan bij een centrale aansturing, is een aantrekkelijke. Maar betekent dat vervolgens dat het financieel beleid met publieke middelen voor een publieke taak helemaal 27

niet meer hoeft te worden gecontroleerd? Wat de AOb betreft zouden onderwijsinstellingen waar de spaarzin uit de hand loopt een aanwijzing van de minister mogen krijgen om hun beleid te veranderen.

Walter Drescher -- voorzitter Algemene Onderwijsbond

28

De financiën
van het onderwijs
in vogelvlucht

De onderwijssector zit er warmpjes bij. Het totale eigen

vermogen bedraagt inmiddels 10 miljard en 212 miljoen euro. Een enorm bedrag dat slechts voor een deel vastzit in bakstenen en vooral bestaat uit liquide middelen. En voor het overgrote deel gevormd wordt door de algemene, niet benoemde, reserve. Is dat nu veel of is dat weinig?

29

Of scholen te veel sparen hangt af van de normen die je daar op loslaat en juist daarover gaat het publieke debat op dit moment. Hierna zijn per onderwijsniveau de belangrijkste gegevens te zien. Van de sectoren voortgezet onderwijs, bve, hogescholen en universiteiten zijn de gege- vens over tien jaar beschikbaar, van het primair onderwijs en de expertise centra helaas maar twee jaar. Desondanks vallen daar best een paar grote lijnen uit te trekken.
1. Inmiddels hebben alle onderwijsinstellingen 10.212 miljoen euro gespaard, ruim tien miljard. Kijken we naar de sectoren waarvan de gege- vens over tien beschikbaar zijn, dan zijn de vermogens opgelopen van 5,3 miljard tot 7,4 miljard. Een vermogensgroei van 39 procent. 2. Scholen zijn steeds meer gaan sparen. Aanvankelijk hielden de instellingen waar toen gegevens van beschikbaar (vo, bve, hbo, wo) waren rond de 150 miljoen per jaar over. Inmiddels sparen die instellingen jaar- lijks tussen de 300 en 400 miljoen euro.
3. Kijken we naar het hele onderwijs dan schommelt het jaarlijkse exploitatie-overschot tussen de 500 miljoen en de 600 miljoen, ongeveer 2 procent van de jaarlijkse geldstroom van het ministerie naar de onder- wijsinstellingen. Gezien de toch al royale vermogens lijkt dat volstrekt onnodig.
4. De grootste spaarders zijn de expertisecentra voor speciaal onder- wijs, hun rentabiliteit (winst) lag in 2007 op 4,3 procent. 5. Voor de sectoren die geen eigen gebouwen hebben (primair onder- wijs, expertisecentra en voortgezet onderwijs) lijkt het er op dat het weerstandsvermogen de komende jaren gebruikt gaat worden als maat voor de relatieve rijkdom. Het weerstandsvermogen is de verhouding 30

tussen het eigen vermogen en de totale inkomsten per jaar. Als signale- ringsgrens voor bovenmatig sparen hanteert het ministerie bij het voort- gezet onderwijs 40 procent. Voor de andere sectoren bestaat zo'n grens nog niet en gebruiken we voorlopig ook 40 procent. 6. Met die maat is het primair onderwijs het welvarendst: maar liefst vier van de tien besturen komen daar boven uit. In het voortgezet onder- wijs gaat het om een kwart, bij de expertisecentra een vijfde. 7. Uit de jaarrekeningen voor de expertisecentra blijkt dat een groot aantal een weerstandsvermogen van 10 tot 20 procent voldoende vindt. Rapporten van basisscholen die een risico-analyse hebben laten uitvoe- ren komen uit op een weerstandsvermogen van 7 tot 15 procent als vol- doende. Kortom: de grens van 40 procent kan een stuk lager komen te liggen, ook voor het voortgezet onderwijs, zo blijkt uit een nota van de Inspectie van het Onderwijs.
8. Bij de instellingen die wel eigen gebouwen hebben die meetellen in het eigen vermogen is het beeld springeriger. Er zijn er die voortdurend boven de signaleringsgrenzen zitten van solvabiliteit of weerstandsver- mogen, maar ook veel grote instellingen hebben geen buitenissig spaar- gedrag. De bve is erg conjunctuurgevoelig, afhankelijk van politieke besluiten rondom inburgering, tijdelijke subsidies of leerlingenstromen wisselt het exploitatieresultaat per jaar enorm.
31

Primair onderwijs

1216 schoolbesturen
Kerncijfers 2007
Rentabiliteit 1,5 % Solvabiliteit 60 % Weerstandsvermogen 30 % Instellingen met solvabiliteit hoger dan 45 % 1053 (87 %) Instellingen met weerstandvermogen hoger dan 40 % 477 (39 %) Eigen vermogen 2278 miljoen Aandeel algemene reserve 51 % Exploitatieresultaat 185 miljoen Groei eigen vermogen 2006-2007
10100
10000
9900
9800
9700
9600
9500
9400
9300
2006 2007 32

Expertise centra

101 schoolbesturen
Kerncijfers 2007
Rentabiliteit 4,3 % Solvabiliteit 56 % Weerstandsvermogen 27 % Instellingen met solvabiliteit hoger dan 45 %: 82 (82 %) Instellingen met weerstandvermogen hoger dan 40 %: 18 (18 %) Eigen vermogen 259 miljoen Exploitatieresultaat 38 miljoen Groei eigen vermogen 2006-2007
265
260
255
250
245
240
235
2006 2007
---

Voortgezet onderwijs

308 schoolbesturen
Kerncijfers 2007
Rentabiliteit 1,6 % Solvabiliteit 46 % Weerstandsvermogen 27 % Instellingen met solvabiliteit hoger dan 45 %: 284 (92 %) Instellingen met weerstandvermogen hoger dan 40 %: 76 (25 %) Eigen vermogen 1760 miljoen Aandeel algemene reserve 60 % Exploitatieresultaat 100 miljoen Groei eigen vermogen 1998-2007
2000
1800
1600
1400
1200
1000
800
600
400
200
0
'98 '99 '00 '01 '02 '03 '04 '05 '06 '07 34

Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie

99 schoolbesturen
Kerncijfers 2007
Rentabiliteit -0,3 % Solvabiliteit 45 % Weerstandsvermogen 45 % Instellingen met solvabiliteit hoger dan 60 %: 39 (39 %) Instellingen met weerstandvermogen hoger dan 40 %: 68 (68 %) Eigen vermogen 1647 miljoen Aandeel algemene reserve 78 % Exploitatieresultaat 20 miljoen Groei eigen vermogen 1998-2007
2500
2000
1500
1000
500
0
'98 '99 '00 '01 '02 '03 '04 '05 '06 '07 35

Hoger Beroeps Onderwijs

39 schoolbesturen
Kerncijfers 2007
Rentabiliteit 2,0 % Solvabiliteit 36 % Weerstandsvermogen 34 % Instellingen met solvabiliteit hoger dan 60 %: 6 (15 %) Instellingen met weerstandvermogen hoger dan 40 %: 13 (33 %) Eigen vermogen 992 miljoen Aandeel algemene reserve 63 % Exploitatieresultaat 38 miljoen Groei eigen vermogen 1998-2007
1200
1000
800
600
400
200
0
'98 '99 '00 '01 '02 '03 '04 '05 '06 '07 36

Wetenschappelijk Onderwijs

12 schoolbesturen
Kerncijfers 2007
Rentabiliteit 2,9 % Solvabiliteit 56 % Weerstandsvermogen 49 % Instellingen met solvabiliteit hoger dan 60 %: 2 (17 %) Instellingen met weerstandvermogen hoger dan 40 %: 10 (83 %) Eigen vermogen 2679 miljoen Aandeel algemene reserve 77 % Exploitatieresultaat 148 miljoen Groei eigen vermogen 1998-2007
2800
2700
2600
2500
2400
2300
2200
2100
'98 '99 '00 '01 '02 '03 '04 '05 '06 '07 37

Meer weten?

Alle artikelen over het financiële beleid van scholen zijn terug te vinden in het digitaal archief van het Onderwijsblad of in het dossier financiële reserves scholen op www.aob.nl De gegevens per schoolbestuur worden bijgehouden op www.hoerijkismijnschoolbestuur.nl
Publicaties in het Onderwijsblad over financieel beleid scholen: Het basisonderwijs spaart door
Yvonne van der Meent -- Nummer 6, 28 maart 2009
Expertisecentra: geld ambulante begeleiding verdwijnt naar reserve Robert Sikkes -- Nummer 4, 28 februari 2009
Misplaatst armoedegevoel basisonderwijs
Yvonne van der Meent -- Nummer 7, 5 april 2008
38

Primair onderwijs kampioen oppotten
Robert Sikkes -- Nummer 4 23 februari 2008
Vermogens roc's en hogescholen weer gegroeid
Robert Sikkes -- Nummer 2 26 januari 2008
Spaartegoeden voortgezet onderwijs groeien, investeringen dalen Yvonne van de Meent -- Nummer 12, 16 juni 2007
Onderwijs laat `publieke goudmijn' schatkistbankieren links liggen Robert Sikkes -- Nummer 7, 7 april 2007
Ministerie gaat vermogens vo-scholen scherper controleren Yvonne van de Meent -- Nummer 22, 16 december 2006 De boekhouders regeren in het voortgezet onderwijs Yvonne van de Meent -- Nummer 21, 2 december 2006
Vermogens roc's en hogescholen blijven groeien
Arno Kersten -- Nummer 7, 1 januari 2006
Helft roc's kampt met tekorten
Yvonne van de Meent -- Nummer 6, 20 april 2004
Begrotingsdiscipline hogescholen zorgt voor verschraling onderwijs
Yvonne van de Meent -- Nummer 2, 29 november 2003
39

40


---- --