ChristenUnie
Bijdrage Ed Anker aan het plenaire debat over het nationaal
historisch museum
Bijdrage Ed Anker aan het plenaire debat over het nationaal historisch
museum
woensdag 13 mei 2009 19:00
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik moest het opzoeken, maar koning Willem 1 was de
kanalenkoning omdat hij veel kanalen groef. Deze minister is echter
nog niet de museumminister. Het is volgens mij niet het favoriete
onderdeel van zijn portefeuille. Ik noem de perikelen rond het
Rijksmuseum en nu het Nationaal Historisch Museum.
Binnenkort worden wij bijgepraat over de ontwikkeling bij het
Nationaal Historisch Museum. Dat is hoognodig. Vandaag is er een
spoeddebat omdat zaken in de afgelopen dagen in een stroomversnelling
zijn geraakt.
Bijna twee jaar geleden is de keuze gemaakt om het Nationaal
Historisch Museum in Arnhem te vestigen. De ChristenUniefractie kon
zich in die keuze vinden. Een van de belangrijkste argumenten daarvoor
was dat Arnhem een zeer compleet plan leverde. Het was een heel sterk
voorstel met een goed inhoudelijk concept, een passend ontwerp en een
goede vestigingsplaats. Er waren bijna geen argumenten om het niet in
Arnhem te vestigen. Het zag er gewoon goed uit. De minister meldde ook
dat het Nationaal Historisch Museum eigen programma's en activiteiten
zou ontwikkelen met daarin alle aandacht aan de gehele canon.
Nu de plannen concreter worden, worden echter keuzes gemaakt die
afbreuk doen aan alles waarover wij toen enthousiast waren. De
vestigingsplaats, het inhoudelijk ontwerp, het uiterlijk ontwerp, het
wordt allemaal anders. Het mag duidelijk zijn dat ik geen
museumdirecteur ben. Dat is ook niets voor een Kamerlid. Ik wil echter
wel duidelijkheid hebben over de vraag op welke wijze de minister de
uitgangspunten bewaakt voor totstandkoming van het Nationaal
Historisch Museum. Het gaat immers om de opdracht van de Kamer dat er
zo'n museum moest komen. Nu lijkt een plaatje te ontstaan dat niet
meer overeenkomt met het plaatje op basis waarvan toen de keuze voor
Arnhem is gemaakt.
De minister heeft de Kamer op verschillende momenten per brief
geïnformeerd over de ontwikkelingen. Toch wil ik meer duidelijkheid
hebben over de gemaakte keuzes en over hoe die zich verhouden tot de
oorspronkelijke uitgangspunten. Het betreft tenslotte een motie van de
Kamer, die moet worden uitgevoerd. Kan de minister meer duidelijkheid
geven over hoe hij het proces ziet en over de rol van de Kamer daarin?
Daarbij gaat het ook om het proces na de hoorzitting. Het lijkt mij
logisch dat totdat de Kamer en de minister met elkaar van gedachten
hebben gewisseld, de minister zich wat terughoudend opstelt over hoe
het nu verdergaat in Arnhem. Het ziet er toch al behoorlijk ingrijpend
uit op dit moment.
Minister Plasterk:
: Voorzitter. Wij staan hier twee weken voor de hoorzitting die de
Kamer heeft georganiseerd met de directeuren van het Nationaal
Historisch Museum. Volgens mij heeft de Kamer op dezelfde dag een
hoorzitting met de raden van toezicht van het Nationaal Historisch
Museum en het Nederlands Openluchtmuseum. Ik geloof dat ook de
burgemeester van Arnhem is uitgenodigd.
Ik kan mij heel goed voorstellen dat de Kamer de hoorzitting heeft
georganiseerd. Ik zal er geen misverstand over laten bestaan. Toen ik
voor het eerst hoorde dat er sprake was van andere locatie in Arnhem
dan naast het Openluchtmuseum, dacht ik: jongens, wat krijgen wij nou?
Ik kan mij dus heel goed voorstellen dat ook de Kamer zegt: jongens,
wat krijgen wij nou, daarvoor willen wij de argumenten wel eens goed
horen. Die argumenten hoort de Kamer op 27 mei. Dat maakt dat ik met
verschillende leden van de Kamer eigenlijk van mening ben dat wij in
een rare positie komen als wij nu over de argumenten zouden gaan
praten, daar waar ik en sommige leden van de Kamer individueel door de
directie zijn bijgepraat maar de Kamer als geheel niet. Dat gaat
binnenkort wel gebeuren. De datum van het AO, 11 juni, zou volgens mij
daarom het moment moeten zijn waarop wij het gesprek met elkaar gaan
voeren.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Dat is toch een beetje raar geredeneerd van de minister. Het gaat er
niet om of wij als Kamer die argumenten zelf kunnen achterhalen maar
om dat wij het oordeel van de minister moeten kunnen controleren. Op
basis van die argumenten heeft hij het al omarmd. Hoe heeft de
minister het kunnen omarmen? Wat waren daarvoor de redenen? Die vraag
hebben veel leden gesteld.
Minister Plasterk:
Ik zal daarover straks iets zeggen en ook over mijn rol in het proces.
De heer Anker en anderen hebben daarnaar gevraagd. De governance
luistert natuurlijk nauw. Laat ik het dan formuleren als een vraag aan
de Kamer: gaat u ermee akkoord dat wij het inhoudelijke gesprek over
het wegen van de argumenten hebben op het moment dat de door u
uitgenodigde directie van het Nationaal Historisch Museum in de
gelegenheid is geweest om die argumenten met u te delen? Mij lijkt dat
verstandig en logisch.
De voorzitter:
Mevrouw Peters, afrondend.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
De hele aanleiding voor dit debat is de misschien voorbarige uitlating
van de minister dat het een goed idee is. Ik wil graag horen waarom
hij denkt dat dit een goed idee is.
Minister Plasterk:
Ik had de vraag wel verstaan, maar ik heb gezegd dat ik door die
argumenten ben overtuigd en dat ik weet dat de Kamer de directeur
heeft uitgenodigd om diezelfde argumentatielijn uitgebreid te delen.
Daarna zullen wij bijeenkomen, opdat wij onze conclusies daarover
kunnen vergelijken. Mijn vraag aan de Kamer is daarom om ermee akkoord
te gaan om op 11 juni, nadat de Kamer de argumenten van de directie
heeft gehoord, het volle inhoudelijke debat daarover te voeren. Ik
ging ervan uit dat dit de chronologie der dingen zou zijn en dat de
Kamer van plan was om eerst die hoorzitting te houden en daarna het
inhoudelijk gesprek te voeren.
De heer Ten Broeke (VVD):
Tot die hoorzitting was ...
De voorzitter:
Ik probeer wat orde in het debat te houden. Ik wijs de minister erop
dat hij niet heeft gewacht een inhoudelijk oordeel te geven. Dat is de
reden dat de Kamer niet kon wachten tot het AO en heeft besloten tot
het houden van een spoeddebat. Het doet recht aan de positie van de
Kamer als de minister duidt wat de reden is waarom hij dat goedvond.
Anders voorzie ik hier -- ik kijk ernaar vanuit mijn rol -- een
eindeloze rij vragen die de minister niet gaat beantwoorden, die de
woordvoerders gaan herhalen en die ik dan moet afkappen. Om dat te
voorkomen lijkt het mij goed als hij probeert om zijn argumentatie
duidelijk te maken. Ik verzoek de Kamer om wel gehoor te geven aan de
vraag van de minister om het uitputtende debat erover in het AO te
voeren.
Dat lijkt mij wel gerechtvaardigd. Dit spoeddebat gaat volgens mij
over de positie en de uitlatingen van de minister. Ik wil dus de
minister vragen, enigszins mee te bewegen met mijn verzoek en ik
probeer te Kamerleden op te roepen om terughoudend te zijn met daar
eindeloos over doorvragen. Daar zal ik ook op letten.
Minister Plasterk:
Ik zal dat doen. Als u mij toestaat, zal ik eerst de term "goedvinden"
toelichten. Die heeft alles te maken met de verantwoordelijkheden en
de governance waarover ook door de Kamer is besloten.
De voorzitter:
Minister, ik proef enige aarzeling bij de Kamerleden. Ik geef de heer
Ten Broeke, de heer Van der Ham en de heer Van der Vlies eerst de
gelegenheid om een vraag te stellen.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Misschien is het goed dat u ook het oordeel van de Kamer
nu hoort op de conclusie die u zo-even trok. Ik vind deze overigens
juist. Ik wil niet zeggen dat u de woorden uit mijn mond haalt, maar
het was het punt dat ik zelf ook wilde maken. Ik wil er wel iets aan
toevoegen. De minister maakt het extra bezwaard omdat wij hier niet
zomaar een spoeddebat aanvragen. Hij heeft zich namelijk wel degelijk
al uitgelaten in de publiciteit. Dat maakt dat wij hier vandaag ook
een aantal vragen moeten kunnen stellen. Juist in een zuivere
procesbeschrijving, die hij ons zo waarschijnlijk nog gaat geven en
die wij best kennen, is het heel goed dat wij via hem nog eens
achterhalen wat dan de motieven zijn op basis waarvan hij wel of geen
actie onderneemt.
De heer Van der Ham (D66):
Ik wil graag citeren uit het debat van een tijd geleden. "De fysieke
verbondenheid van de locatie van het NHM met het Openluchtmuseum
levert het NHM voordeel op. Op dit punt scoort deze
vestigingsplaats hoger dan Amsterdam of Den Haag waar op loopafstand
musea voor een gemiddeld hoger geschoold publiek staan." Dat was een
belangrijk argument om te kiezen voor Arnhem dat de minister naar
voren bracht in een brief aan de Kamer. Het punt van de locatie is nu
weggevallen. Hij zegt nu: fantastisch, prima, ga maar gewoon zo door.
Dan vervalt toch het argument dat hij noemde als het belangrijkste
voordeel ten opzichte van andere locaties? Dan moet hij toch wat
harder van leer trekken tegen Arnhem om zijn belofte gewoon waar te
maken?
De heer Van der Vlies (SGP):
Mijn fractie had inderdaad geen behoefte aan een spoeddebat omdat de
chronologische volgorde die de minister nog een keer releveerde bij
ons voor ogen stond. Nu het spoeddebat er is, hebben wij eraan willen
meedoen. Als de minister de Kamer vraagt wat hij zojuist vroeg,
impliceert dat volgens mij dat hij ook positief reageert op de
bedoeling van het aanvragen van dit spoeddebat, namelijk dat hij aan
de Kamer toezegt dat geen onomkeerbare stappen worden gezet totdat het
algemeen overleg op 11 juni is gepasseerd. Dat lijkt mij de kern van
de zaak.
De heer Marijnissen (SP):
Daar wil ik mij heel graag bij aansluiten. Dat vind ik een heel goede
vraag. Ik wil er nog eentje aan toevoegen, namelijk waarom deze
minister getrouwd is met Arnhem. Het hele verhaal is hem ontvallen, op
loopafstand van het Openluchtmuseum. Dat is nu een afstand van
kilometers. Ik vraag mij trouwens wel eens af of hij zich realiseert
wat het een gezin kost om naar twee musea te gaan, afgezien van de
vraag of men dat wel wil op een zondagmiddag met het hele gezin. Dat
hou je niet vol. Maar goed, dat is allemaal zijn redenering. Die is
helemaal weggevallen. Waarom zegt de minister niet: wij hebben nu een
nieuw wegingsmoment en wij gaan eens kijken wat nu de beste plek in
Nederland is? Dan weet hij dat hij snel een meerderheid in de Kamer
vindt die zegt dat het museum gewoon in Den Haag moet worden
gevestigd.
Den Haag heeft nu als goedmakertje van deze minister het museum voor
democratie gekregen. Dat is je reinste geldverspilling. De bedoeling
was om dat te integreren in het NHM. Omdat Den Haag onrecht is
aangedaan doordat deze stad op onredelijke gronden is afgewezen,
krijgt hij nu een museum toegewezen. Dat kost ook weer bakken met
geld. Ik wil graag van de minister weten waarom wij niet twee vliegen
in één klap slaan en gewoon nu de knoop doorhakken.
De voorzitter:
De minister heeft nu een inhoudelijk oordeel over zijn
procedurevoorstel gekregen en er is een aantal inhoudelijke vragen
gesteld. Hij mag zelf uitmaken in welke volgorde hij daarop antwoordt.
Ik denk dat het goed is als hij gelijk het waarom toelicht. Ik verzoek
de leden dat af te wachten en niet gelijk naar voren te sprinten.
Voordat hij verder gaat: I welcome two members of the Slovakian
parliament. We hope you enjoy our parliament.
Minister Plasterk:
Voorzitter. Ik probeer de draad weer op te pakken. Ik begrijp dat u
voorstelt om de inhoudelijke discussie over de weging van de
argumenten uit te stellen totdat de argumenten in een openbare
hoorzitting met de Kamer zijn gedeeld. Laten wij dat inderdaad doen.
Toch wil ik in vogelvlucht mijn beoordeling van de argumenten geven
die de directie met mij heeft gedeeld. Alvorens dat te doen, wijs ik
op de manier waarop de "governance" in dezen is geregeld en op de
manier waarop er besluiten zijn genomen.
Nadat de Kamer heeft besloten dat er een nationaal historisch museum
moest komen en de regering daarvoor een budget ter beschikking heeft
gesteld en in het meerjarenplan heeft vastgelegd, is aan Cees Boer van
adviesbureau Boer & Croon gevraagd om een rapportage op te stellen
over de beste manier om de "governance" in te richten. Hij heeft toen
een voorstel gedaan dat in de Kamer is besproken en vastgesteld. In
dat voorstel is gekozen voor het model dat in de museumsector
gebruikelijk is, namelijk werken met een directie en een raad van
toezicht. In de statuten die de Kamer gepasseerd zijn, staan de taken
van de directie. Ook staat erin dat er een raad van toezicht is die er
namens de regering op toeziet dat de directie doet wat zij moet doen.
De raad van toezicht is hier al verschillende malen genoemd. Ik hecht
eraan te melden dat Pauline Kruseman daarin zit. Zij zit ook in de
raad van toezicht van het Openluchtmuseum en kan dus beide kanten goed
beoordelen. Verder zitten Victor van der Chijs erin, die bij Rem
Koolhuis in het bedrijf zit en veel verstand van bouwen heeft, Frits
van Oostrom, die de geestelijk vader van de canon is die hier
verschillende malen is genoemd, en sinds kort ook Ad van Liempt, die
ervaring heeft met media en de publiciteit. Mij lijkt dat wij daarmee
een zeer sterke raad van toezicht hebben. De verantwoordelijkheid
ervan is toezicht houden op de directie die door de raad van toezicht
is gekozen en met mijn instemming is benoemd. Laat hierover geen
misverstand bestaan. Ik lees wel eens in de krant dat ik directeuren
zou hebben geselecteerd. Dat is in het model dat wij hier hebben
vastgesteld, nadrukkelijk niet de bedoeling geweest, juist omdat de
Kamer, maar ik ook -- ik zit nu in de regering, maar wie weet wie er
over een aantal jaar in de regering zit -- niet willen dat de politiek
er door een dergelijke keuze een al te directe greep op krijgt. Dit is
dus bewust op afstand van de politiek gezet, inclusief de keuze voor
de directie, want die heeft de raad van toezicht gemaakt. De keerzijde
is dat wij onszelf inderdaad in die zin aan de mast hebben gebonden
dat wij er niet heel direct bij kunnen. Als je het dus helemaal naar
de letter van de "wet" doet, geldt voor het Nationaal Historisch
Museum hetzelfde als voor andere musea, namelijk dat de Kamer alleen
nog budgetrecht heeft. Zij kan dus besluiten om op te houden met
financieren. Verder heeft de politiek geen directe betrokkenheid bij
wat er gebeurt.
Ik voeg hier meteen aan toe dat het natuurlijk helder is dat er een
nationaal project van de grond wordt getild. Mevrouw Van Vroonhoven
vroeg hiernaar. Het is helder dat de Kamer zich hier nauw betrokken
bij voelt. Ik vind dat fantastisch. Ik heb veel liever dat wij een
dergelijk museum met grote betrokkenheid van de Kamer oprichten, ook
al worden er wel eens onaardige dingen gezegd, dan dat niemand er
interesse voor zou tonen. Wel vind ik dat wij met zijn allen -- dit
geldt voor de regering en voor de Kamer -- op gepaste afstand moeten
blijven van wat er inhoudelijk gebeurt.
Nu ik het toch over de statuten heb, noem ik nog een punt. In de
statuten is de locatie Arnhem vastgelegd. Onder andere in die context
is het museum van start gegaan.
Laat ik nu mijn beoordeling van de inhoudelijke argumenten geven. Mij
sprak aan wat de heer Van der Vlies zei. De directie kiest ervoor om
het museum 4,5 kilometer verderop in Arnhem te plaatsen. Dat is zonder
files een minuut of tien. Mij lijkt het ook voor u van belang om in
detail te horen hoe dit de samenwerking met het Openluchtmuseum zal
beïnvloeden. Ik hoor veel positieve geluiden over de samenwerking
tussen de directie van het Nationaal Historisch Museum en de zojuist
benoemde nieuwe directie van het Openluchtmuseum. Zij werken samen aan
plannen. Zo heb ik iets gehoord over een portretgalerij, maar dat moet
u zich zeker in detail laten vertellen door de directie. Het Nationaal
Historisch Museum zou een portretgalerij van statelijke Nederlanders
presenteren parallel aan een portretgalerij van onbekende Nederlanders
in het Openluchtmuseum, hetgeen weer past in de geschiedenis van de
volkscultuur daar. Verder zetten de museumdirecties samen andere
projecten op.
Dit is een voorbeeld van iets wat de Kamer volgens mij beter van de
direct betrokkenen kan horen dan van mij. Mijn beeld van de
samenwerking is dat deze goed loopt en dat de synergie waarop ik
hoopte ook op een andere manier op die locatie zijn beslag kan
krijgen.
Verder heb ik geconstateerd dat wat voor mij gold ook voor anderen
gold. Toen de raad van toezicht voor het eerst het signaal kreeg dat
de locatie direct aanpalend aan het Nederlands Openluchtmuseum niet
automatisch vastlag, dacht de raad misschien ook wel: wat krijgen we
nou? Maar de raad van toezicht is unaniem enthousiast over de nieuwe
locatie, op loopafstand van het station in Arnhem, vlakbij de Rijn, op
een mooie plek in het centrum van Arnhem, een historische locatie.
Laat de Kamer zelf luisteren naar de verhalen hierover en laat zij
haar eigen mening daarover vormen. Dit enthousiasme gold ook voor het
lokaal bestuur, het provinciebestuur en voor veel mensen in het
Arnhemse. Ik reageerde net zo positief.
De heer Marijnissen vroeg of ik in haast gehandeld heb. Ik wil graag
vaart maken en stoor mij er altijd aan dat dingen in dit land zo lang
duren. Maar ik ben het met de heer Marijnissen eens dat je niet een
locatie moet kiezen die je eigenlijk niet wilt, alleen omdat het
daardoor een jaar eerder klaar zou zijn. Ik heb overigens niet de
illusie dat het museum binnen deze kabinetsperiode klaar is.
De heer Van der Ham (D66):
Ik vind het niet zo verbazingwekkend dat de gemeente Arnhem, de
provincie en allerlei andere mensen die bij het huidige project
betrokken zijn, enthousiast zijn over een andere locatie in Arnhem.
Zij willen het gewoon graag in eigen handen houden.
Minister Plasterk:
Ook de raad van toezicht is enthousiast.
De heer Van der Ham (D66):
Er kan een mission creep ontstaan doordat men denkt: het moet en zal
in Arnhem. Gelet op de brief die minister Plasterk ons heeft gestuurd
en op de argumenten die destijds in het debat -- ik nam er zelf aan
deel -- zijn gewisseld over Arnhem, was de synergie met het
Openluchtmuseum van het allergrootste belang. Men wilde juist de
doelgroep van lager opgeleiden en scholieren bereiken. Dit wordt nu
losgelaten. De minister gaat hier wel heel makkelijk overheen. Een van
de argumenten voor het loslaten is een financieel probleem. Dit is
niet het probleem van de minister of van de Kamer, maar van Arnhem.
Men heeft iets beloofd wat men niet heeft kunnen waarmaken. De
minister buigt nu met Arnhem mee. Dat moet hij niet doen. Laat de
minister de aankomende weken benutten om Arnhem onder druk te zetten
om het financiële en ruimtelijke probleem zelf op te lossen. Dan
kunnen wij daarna in de Kamer de weging maken of zij daar uit zijn
gekomen. Het is zelfs mogelijk dat we constateren dat ze er niet uit
zijn gekomen, zodat we op zoek gaan naar een andere locatie, misschien
zelfs buiten Arnhem.
De voorzitter:
Het debat begint nu toch een beetje over de inhoud te gaan.
De heer Van der Ham (D66):
Nee, dit gaat over het benutten van de periode tot aan het debat. Dan
kan de Kamer een goede weging maken, zodat wij weten hoe ver Arnhem
kan gaan bij het oplossen van de problemen die zij zelf gecreëerd
hebben.
De voorzitter:
Ik ben het daarmee eens, maar de inleiding van de heer Van der Ham was
bijna helemaal gericht op het andere discussieonderdeel. Daar wil ik
even op wijzen. Ik begrijp de vraag van de heer Van der Ham wel.
Minister Plasterk:
Ik heb gehoord wat de voorzitter heeft gezegd, maar ik ontkom er niet
aan om te weerleggen dat het hoofdargument destijds zou zijn dat het
museum op loopafstand van het Openluchtmuseum zou worden gevestigd. De
heer Van der Ham heeft er gelijk in dat ik heb gezegd dat ik de
synergie met het Openluchtmuseum van belang vond. Maar daarnaast was
het belangrijk dat het museum op een locatie zou worden gevestigd die
toegankelijk is voor een brede doelgroep, waaronder velen met weinig
museumervaring. Ik weet nog heel goed waarom ik dit argument heb
gehanteerd. De heer Marijnissen gebruikte een argument dat op zichzelf
heel valide is, namelijk dat vestiging van het museum op het
Museumplein of bij het Binnenhof grote stromen toeristen en
museumpubliek zou trekken. Ik heb toen erkend dat dit argument valide
is. Maar de locatie in Arnhem is voor schoolreisjes een aantrekkelijke
plek, net als voor gezinnen die er met de auto naar toe gaan. Ook een
ander argument geldt sterk voor mij. Het museum wordt eens in een
andere regio geplaatst dan altijd maar in de Randstad. Arnhem ligt
vlakbij het geografisch hart van Nederland. Vanuit Den Haag is Arnhem
misschien een eind weg, maar voor mensen uit Maastricht en Groningen
is het dichterbij dan Den Haag. De geografische spreiding over het
land heeft voor mij dus een grote rol gespeeld, net als de
toegankelijkheid voor een grote doelgroep met weinig museumervaring en
de synergie met het Openluchtmuseum. Mijn beoordeling is dat deze
synergie nog steeds, misschien iets anders, zijn beslag kan krijgen.
De heer Van der Ham (D66):
Ik corrigeer de minister. In de brief van de minister gaat het over
loopafstand en fysieke verbondenheid. Deze factoren boden de
belangrijkste meerwaarde ten opzichte van de andere steden. Mijn vraag
ging echter over het probleem dat Arnhem en de directie nu neerleggen,
namelijk dat het allemaal wat duurder wordt als het museum op de
beloofde locatie gerealiseerd moet worden. Maar dat is hun probleem.
Zij moeten maar binnen een paar weken aangeven dat zij het zelf kunnen
dekken, dat zij er zelf voor kunnen zorgen dat het financieel
rondkomt. Als dat over een paar weken niet het geval blijkt te zijn,
kan de Kamer een nieuwe weging maken. Dat zou de minister dan zelf ook
moeten doen. Hij is nu een probleem van Arnhem aan het oplossen,
terwijl Arnhem iets in de vitrine heeft gezet dat het niet kan
waarmaken.
Minister Plasterk:
Het is geen probleem. Ik hoop en verwacht dat als de heer Van der Ham
de argumenten weegt, hij met mij tot de conclusie zal komen dat de
locatie aan de Rijn een betere locatie is, dat er daar een mooier
museum tot stand zal komen dan vijf kilometer verderop in de bossen.
Tot die beoordeling kom ik als ik de argumenten weeg. We zijn dus niet
bezig om een probleem op te lossen. Ik denk dat we op die plek een
mooier museum kunnen krijgen, een museum waar we trots op kunnen zijn.
De voorzitter:
Ik ga proberen de Kamer te helpen. De minister heeft verklaard dat hij
het inhoudelijke debat over wat goede argumenten zijn, parkeert tot
het AO. De heer Van der Ham vraagt nog wel welke ruimte de gemeente op
dit moment heeft en hoe het met de financiën zal gaan. Dat lijken mij
relevante vragen om te bepalen welke positie in het proces de partijen
op dit moment ten opzichte van elkaar innemen.
Minister Plasterk:
In antwoord op die vraag heb ik gezegd dat het niet zo is dat we een
financieel probleem van de gemeente aan het oplossen zijn, maar dat ik
denk dat het een betere locatie is. Mevrouw Van Vroonhoven heeft nog
gevraagd of de Kamer een vergelijking in financiële zin van de
locaties kan krijgen. Ik zal die informatie opvragen bij de directie
van het Nationaal Historisch Museum en zorgen dat de Kamer die
gegevens heeft voordat de hoorzitting plaatsvindt, zodat de leden de
informatie op dat moment zelf kunnen beoordelen.
De heer Marijnissen (SP):
We hebben het hier over een nationaal historisch museum. Ik ben zelf
een man van de provincie.
Minister Plasterk:
Ik ben een man van Den Haag. Geboren en getogen in Den Haag ...
De heer Marijnissen (SP):
Kijk eens aan! Ik ben dus van de provincie en de provincie is niet zo
gefrustreerd dat wij zeggen dat we per se een nationaal historisch
museum in Arnhem moeten hebben. In de Verenigde Staten staat er een
nationaal historisch museum zeer excentrisch, namelijk in Washington.
In Schotland staat het nationaal historisch museum in Edinburgh. Dat
is ook niet midden in Schotland. In Frankrijk staat zo'n museum in
Parijs. Dat is ook niet midden in Frankrijk. In Duitsland staat het
Haus der Geschichte in Bonn -- dat is ook niet midden in de voormalige
BRD -- en het oude historische museum staat er natuurlijk in de
hoofdstad Berlijn. Zo gaat dat in de wereld: een nationaal historisch
museum zet je in je hoofdstad of in de stad waar je regering is
gevestigd. Zo zit dat in elkaar. Is Den Haag melaats? Heeft Den Haag
niet Madurodam voor de "laagopgeleiden" zoals denigrerend werd gezegd?
Die laagopgeleiden zouden het Openluchtmuseum hebben. Nou, in Den Haag
hebben we Madurodam. Ik denk echter dat de mensen ook geïnteresseerd
zijn in de Gevangenpoort, in hoe de Tweede Kamer werkt, wat de
Ridderzaal precies betekent, hoe het Binnenhof eruit ziet en waar
Johan de Witt gelyncht is door het volk. Den Haag heeft ontzettend
veel meer te bieden op dat terrein dan Arnhem. Er is, nogmaals, geen
enkel rationeel argument om vol te houden dat het museum aan de Rijn
in Arnhem moet komen.
De voorzitter:
Ik doe toch opnieuw een poging. De interruptie van de heer Marijnissen
is eigenlijk deel van de inhoudelijke discussie die in het AO
thuishoort. Ik geef de minister uiteraard de ruimte om antwoord te
geven, maar ik verzoek hem om dat zo kort mogelijk te doen.
Minister Plasterk:
Het is geen nieuw feit. De heer Marijnissen is consequent altijd
voorstander geweest van de locatie Den Haag. Daaraan is niets
veranderd. Hij grijpt nu het feit dat het vijf kilometer verderop in
Arnhem komt aan om de hele discussie weer open te trekken. Ik wil daar
niet in meegaan. Ik heb daar geen andere reactie op.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):
Ik heb een vraag over governance. De minister zegt dat het bestuur het
besluit neemt en dat het vervolgens aan de raad van toezicht is om dat
besluit al dan niet te accorderen. Vervolgens komt het bij de
minister. Heeft hij dan de beslissing geaccordeerd? Hij zei dat hij
met de wenkbrauwen fronste, maar heeft hij uiteindelijk ook "ja"
gezegd tegen de beslissing? Dan vind ik namelijk dat de Kamer aan zet
is.
Minister Plasterk:
Mevrouw Van Vroonhoven heeft gelijk met het fronsen. In formele zin
wordt mijn akkoord op dat moment niet gevraagd. In formele zin zit er
een raad van toezicht en zolang ik het gevoel heb dat die mensen
serieus hun werk doen, zien zij toe, namens mij benoemd, op wat de
directie doet, binnen de grenzen van de wet, het budget en nog een
paar randvoorwaarden in de statuten. Inderdaad is in formele zin mijn
akkoord niet gevraagd, maar de reden dat ik toch even fronste en
aarzelde, is dat ik mij wel heel goed realiseer, ik gaf dit zojuist al
aan, dat waar het gaat om het oprichten van een nationaal historisch
museum, het politiek onwaarschijnlijk is dat men op hoofdpunten dingen
zou doen waarvan de Tweede Kamer in meerderheid zegt dat het niet zou
moeten gebeuren.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):
Aha! Kunnen we dan zeggen dat de minister ook voelt dat het een
belangrijk, nationaal besluit is waarbij zowel de regering als het
parlement graag wil meedenken en dat we daarbij wel degelijk "hands
on" mogen zijn?
Minister Plasterk:
Bij dat laatste ga ik weer fronsen, omdat ik dan precies wil weten wat
"hands-on" betekent. Verder ben ik het eens met wat mevrouw Van
Vroonhoven zojuist zei. Het gaat om belangrijke besluiten, waarbij de
betrokkenheid van het kabinet en de Tweede Kamer groot is en het
cruciaal is dat de Kamer volledig op de hoogte is van alle argumenten
die daarbij een rol spelen. Ik bepleit wel dat wij het governancemodel
overeind houden en niet doen alsof wij moeten afvinken voor akkoord.
De heer Ten Broeke (VVD):
Anders dan andere deelnemers aan dit debat heb ik de debatten in 2007
niet meegemaakt, maar ik heb ze natuurlijk wel gelezen. Ik kan tot
geen andere conclusie komen dan dat er destijds drie hoofdoverwegingen
waren voor Arnhem: de aantrekkingskracht voor een breed publiek, de
toegezegde snelheid van handelen en een goede bereikbaarheid. Is het
juist dat het openluchtmuseum een verbijzondering was van de eerste
reden? Als dat zo is, wat heeft de minister, toen hij de aha-erlebnis
had die hij ook anderen toeschrijft, dan ertoe overgehaald om niet
buitengewoon bezorgd te zijn dat die doelstellingen alsnog konden
worden gehaald?
Minister Plasterk:
Ik dank u voor de uitstekende samenvatting van de motivatie op dat
moment en voor het feit dat u aangeeft dat de nabijheid van het
openluchtmuseum een verbijzondering was van het eerste algemenere
doel, namelijk iets maken wat voor een breed publiek toegankelijk is.
Dat is geenszins neerbuigend gezegd of bedoeld, maar de realiteit. Ik
heb het destijds een publiek met weinig museumervaring genoemd. In dat
licht begrijp ik uw vervolgvraag niet. Ik ben het ten slotte met u
eens dat dit de drie argumenten waren.
De heer Ten Broeke (VVD):
Waarom bent u op het moment dat u te horen kreeg dat die
verbijzondering niet meer aan de orde was, niet direct in de pen
geklommen of bezorgd geraakt, zoals veel woordvoerders hier? Wat zijn
daarvoor de redenen? Daar moet u ons van overtuigen.
Minister Plasterk:
Ik snap uw vraag. Toen ik mij uiteindelijk realiseerde dat het om een
afstand van 4,5 kilometer ging en dat er mogelijkheden waren voor een
goede samenwerking, besefte ik dat ook andere argumenten een rol
speelden, bijvoorbeeld de bereikbaarheid voor het openbaar vervoer.
Voor de locatie in de bossen moet je elke keer na de trein weer met
een bus, en hier kun je direct uit de trein naartoe; dat heeft grote
voordelen. Alles wegende had ik de overtuiging dat dit een verstandig
besluit was van de directie van het Historisch Museum.
De heer Ten Broeke (VVD):
Ik heb ook nog een vraag gesteld over de kosten. Kunt u ons laten
weten welke overwegingen bij de raad van toezicht ertoe hebben geleid
om heel bezorgd te worden over de kosten als de locatie wel op
loopafstand zou zijn geweest?
Minister Plasterk:
Dat zeg ik toe, maar voordat iedereen gaat vragen naar dingen waarop
ik nog niet geantwoord heb, wil ik zeggen dat ik nog niet klaar was.
Als de Kamer mij toestaat mijn betoog af te ronden, dat kunnen wij
altijd nog bezien of er specifieke vragen zijn waarop ik nog niet heb
geantwoord.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Door sommige collega's wordt wat al te gretig geconcludeerd dat het
argument van het openluchtmuseum van tafel is. Wij spreken over een
mogelijke verschuiving binnen Arnhem. De minister heeft gezegd dat op
allerlei punten samenwerking en verbanden tot stand worden gebracht
tussen deze twee belangrijke musea. Misschien moet hij dat nog maar
eens onderstrepen.
Minister Plasterk:
Dat bevestig ik. Ik dacht dat ik dat ook gedaan had door het voorbeeld
van de portrettengalerij te geven. Ik heb ook gezegd dat het over 4,5
kilometer gaat en dat er een goede samenwerking is met de nieuwe
directie van het openluchtmuseum.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Dit laatste vind ik een goed argument, maar het argument van de goede
bereikbaarheid voor het openbaar vervoer vind ik gevaarlijk. Ik
betreur dat de minister er zo veel gewicht aan hecht, want dat geldt
natuurlijk voor alle steden die met openbaar vervoer bereikbaar zijn.
Dat kan niet de reden zijn om de keuze voor Arnhem te handhaven.
Minister Plasterk:
Ik vind dat het in de finale vergelijking van twee verschillende
locaties binnen Arnhem best een rol mag spelen. Aan de ene kant is het
een wat grotere fysieke afstand van het openluchtmuseum, al is die
niet daarmee dramatisch groot geworden. Aan de andere kant is het een
voordeel dat het museum wat gemakkelijker bereikbaar is per openbaar
vervoer, waar u en ik groot voorstander van zijn.
Voorzitter. Er zijn nog een paar punten waarover ik in zijn
algemeenheid iets wil zeggen. Daarna zal ik kijken of ik specifieke
vragen van de woordvoerders nog niet heb beantwoord.
De voorzitter:
Hoeveel tijd denkt u nodig te hebben?
Minister Plasterk:
Dat hangt ook een beetje van de interrupties af.
De voorzitter:
Ja, maar ik vraag aan u hoeveel tijd u nodig hebt.
Minister Plasterk:
Ik denk dat ik over een minuut of zeven een heel eind ben.
Minister Plasterk:
De Kamer heeft gevraagd naar de rol van de canon en naar de rol van
chronologie. De heer Van der Vlies vatte het mooi samen. Hij zei dat
er ruimte moet zijn voor chronologie en daarmee ben ik het volledig
eens. Zoals de heer Dijsselbloem al zei, betekent dat niet per se dat
het museum een uitgeslingerde tijdsbalk moet zijn, waarlangs je
wandelt van het jaar 20.000 voor Christus tot nu. Er zijn wellicht
verschillende manieren om de chronologie ruimte te geven, maar ik ben
het eens met degenen die zeggen dat de bedoeling van geschiedenis en
van een geschiedenismuseum is, dat het mensen helpt om gebeurtenissen
in de tijd te plaatsen. Het gaat immers om volgtijdelijkheid. De
mensen moeten leren welke oorlog voor welke andere oorlog plaatsvond,
zoals de heer Bosma al zei. Chronologie moet dus een belangrijke plek
hebben. Ook wat dat betreft vraag ik de Kamer om een open houding ten
opzichte van de plannen van de directie, en vraag ik haar ook om met
de directie over die plannen in gesprek te gaan. De kwalificatie
"postmoderne hutspot" werd gebruikt. Ik zou zeggen: luister naar de
plannen en beoordeel of het hutspot is, of dat men op een verstandige
manier bezig is om de chronologie een ruimte te geven op een manier
die misschien iets anders is dan wat tot stand zou zijn gekomen
wanneer ik het zelf in vijf minuten had bedacht.
De heer Marijnissen (SP):
Een nationaal historisch museum waarin de chronologie een kans moet
krijgen. Daarvan ga ik al door de grond. Dan denk ik: wat is dit? Wat
vindt de minister van de thema's, zoals "Wij en jij"? Wat vindt hij
daarvan?
Minister Plasterk:
Ik vind dat de Kamer op een neerbuigende manier spreekt over de
aangestelde directeuren. Die worden aan alle kanten weggeveegd en
weggezet. Er wordt neerbuigend over hen gesproken, en ook over hun
voorstel. En dat terwijl de Kamer hen heeft uitgenodigd om de plannen
hier te komen toelichten. Ik vind dat misplaatst. Het is fatsoenlijk
om die mensen hier uit te nodigen, naar hen te luisteren en daarna een
oordeel te geven.
De heer Marijnissen (SP):
Ik vraag de minister wat hij vindt van "Ik en wij", of "Jij en wij"
als thema's. De minister zegt hier niet dat de chronologie het
belangrijkst is. Dat zegt hij niet. Hij zegt: dat moet ook aan de orde
komen; er moet plaats zijn voor chronologie. Wat is dit? Is de
minister nu voor chronologie of niet? Is hij voor thema's of voor
chronologie?
Minister Plasterk:
Ik laat mij niet in zo'n primitieve discussie zuigen. Ik ben met de
directie op bezoek geweest bij het historisch museum in Berlijn, dat
inderdaad een chronologische expositie heeft. Van hal tot hal kom je
daar in een andere omgeving. Dat is een van de vele manieren om een en
ander vorm te geven. Ik sta open voor manieren om de chronologie in
een museum zichtbaar te maken, zonder dat dit per se langs een
tijdsbalk hoeft te zijn. Ik vraag de Kamer om daarvoor ook open te
staan en om er niet in neerbuigende zin over te spreken.
De heer Marijnissen (SP):
Die neerbuigendheid is alleen ontleend aan vrees. Die vrees gaat terug
naar hetgeen is gebeurd in het Zuiderzeemuseum en het Zeeuws Museum.
Is de minister daar gaan kijken? Heeft hij daar met de mensen
gesproken? Ik ben bevreesd; zeker als de minister de hele inrichting
wenst over te laten aan zegge en schrijve zes mensen -- twee
directeuren en vier of vijf mensen in de raad van toezicht -- en wij
verder helemaal niets meer mogen zeggen, ook niet over de
randvoorwaarden en over onze voorkeur. We hadden het toch over een
canon? Een canon is chronologie bij uitstek! Dat heeft de minister
zelf gezegd. Die canon wordt nu weggegooid en er komt niets voor in de
plaats. De dreiging van de "hutspot" is nog steeds heel groot.
Minister Plasterk:
Het is feitelijk onjuist dat de hele vormgeving gedaan zou worden door
zes mensen. Ik ben bij verschillende sessie aanwezig geweest en alles
bij elkaar hebben daar al honderden mensen hun licht laten schijnen
over deze zaak. De collega's van historische musea in onder meer
Ierland, Edinburgh en Berlijn waren daar aanwezig. Ik was daar ook
bij. Het zijn nuttige sessies geweest. Er zijn historici bij
betrokken. Het plan dat nu door de directie op tafel is gelegd, is een
aanzet voor een vervolgdiscussie die men met verschillende mensen uit
de museale wereld in Nederland gaat voeren; mevrouw Van Vroonhoven
vroeg daarnaar. Omdat het geen collectionerend museum zal zijn, is het
van belang dat men op een goede manier samenwerkt met de rest van
museaal Nederland. Het is dus echt een karikatuur om te doen alsof zes
mensen in een isolement een museum gaan inrichten. Ik heb juist grote
waardering voor de manier waarop de directie zich realiseert dat je
zo'n museum alleen kunt vormgeven in dialoog met allerlei partijen in
de samenleving. En dat doet men.
De voorzitter:
Ik vraag de heer Marijnissen om het kort te houden.
De heer Marijnissen (SP):
De minister heeft heel veel woorden nodig, maar hij heeft zelf gezegd
dat er twee directeuren zijn, waarbij wij op afstand horen te blijven,
en een raad van toezicht van vijf mensen. Natuurlijk raadplegen zij
honderden mensen, maar die directie en raad van toezicht beslissen.
Minister Plasterk:
Dat is juist. Dat staat in de vastgestelde statuten, die zijn
geaccordeerd door de Kamer.
In de publiciteit wordt de indruk gewekt dat door mij of deze Kamer
zou zijn gekozen voor architectuur, maar dat is niet het geval. Op het
moment dat de keuze van de gemeente speelde, waren er drie gemeentes
die hun plannen presenteerden. De gemeente Amsterdam wilde dat eerst
voor haar werd gekozen, waarna de locatie zou worden bekeken. De
gemeente Den Haag heeft gezegd: als voor ons wordt gekozen, stellen
wij ons voor dat het museum aan het Spui komt. Die gemeente heeft een
architectenbureau gevraagd daarvan een artists impression te maken,
wat heeft geresulteerd in een mooie folder. Zo heeft het
gemeentebestuur van Arnhem iets dergelijks gedaan: het heeft een
architectenbureau gevraagd tegen betaling -- terecht, prima -- daarvan
een schets te maken. Dat kan natuurlijk nooit de aanbesteding zijn
geweest. Ik meen dat de heer Van der Ham sprak over een gunning, maar
daar is natuurlijk geen sprake van. Het is volledig in strijd met de
wet en alle regels in Europa om te denken dat een gemeentebestuur
zonder openbare aanbesteding de architectuur voor een rijksmuseum kan
vaststellen. Bij niemand in Nederland die verstand heeft van dit soort
zaken zal er misverstand over bestaan dat de architect nog niet is
gekozen. Daarvoor zal een openbare aanbesteding moeten plaatsvinden.
De suggestie dat is gekozen voor een totaalpakket, inclusief
architectuur, is onjuist.
De heer Van der Ham (D66):
Ik bedoelde dat niet letterlijk, maar figuurlijk. Natuurlijk is er
niet aanbesteed in de officiële zin van het woord. Maar andere steden
hebben wel een aanbod gedaan, waarbij het aanbod van Arnhem tijdens de
rit is veranderd, wat niet eerlijk is naar andere gemeenten, die ook
een aardig verhaal hadden. Het verhaal waarmee Arnhem heeft gewonnen,
ligt er nu niet meer.
De heer Anker (ChristenUnie):
De steden zijn met een bepaald verhaal de boer opgegaan. Sommige gaven
een indicatie, maar Arnhem zei: wij hebben het wel aardig in ons
hoofd. Daardoor werden wij enthousiast voor Arnhem. Dat kan niet
zomaar worden weggewuifd, dat was iets wat zijzelf ook voor ogen
hadden.
Minister Plasterk:
Dat ben ik met u eens. Maar ik reageerde niet op wat de heer Van der
Ham zei, maar op suggesties in de media. Mensen die betrokken zijn bij
het architectenbureau waarop ik zojuist doelde, wekken daarin de
indruk dat al zou zijn gekozen voor een architect, waarna die keuze
teniet wordt gedaan. Het is iedereen helder dat in de presentaties van
Arnhem en Den Haag geen sprake was van aanbesteding van de
architectuur. Vervolgens is het aan het Rijk om een rijksmuseum te
bouwen, waarbij ik mij zal houden aan de regels voor de openbare
aanbesteding. Daarover kan geen misverstand bestaan. De heren Van der
Ham en Anker zeiden dat het beeld dat Arnhem opriep wellicht heeft
geholpen bij de keuze voor die gemeente. Dat snap ik. Ten eerste hoop
ik dat zij de ruimte willen bieden aan de directie van het museum, als
op 27 mei wordt geschetst wat de situatie is als het museum vijf
kilometer verderop aan de Rijn wordt neergezet. Ten tweede denk ik,
met alle begrip voor het feit dat zo'n beeld een rol gaat spelen, dat
wij ons gewoon aan de regels moeten houden. Vanaf het begin heb ik mij
in ieder geval gerealiseerd dat het beeld weliswaar aantrekkelijk was,
maar dat dat niet met zich meebrengt dat automatisch voor die
architectuur wordt gekozen.
De heer Anker (ChristenUnie):
Als men in Arnhem op zo'n manier de zaak verkoopt en de lobby voert en
er vervolgens in dezelfde gemeente dingen gebeuren waardoor het totaal
anders wordt, dan vind ik dat de gemeente Arnhem ten minste aan u
daarover eerder een seintje had mogen geven, in de zin van: wij gaan
er toch op een andere manier over nadenken. Anders is het een heleboel
gebakken lucht die er is opgestuurd. Dan hadden ze daar al die moeite
niet behoeven te doen en hadden ze er ook geen gemeenschapsgeld aan
behoeven te besteden. Dat hebben ze wel gedaan. Er is een
architectenbureau gevraagd om een tekening te maken en dat zal
ongetwijfeld redelijk wat centen hebben gekost. Dat hadden ze dan net
zo goed niet behoeven te doen.
Minister Plasterk:
Ik snap uw punt. Misschien kun je terugkijkend, veel sympathie hebben
voor het feit dat de gemeente Amsterdam heeft gezegd: laten wij nu
eerst maar eens kijken of het in Amsterdam komt, voordat wij kosten
gaan maken voor het realiseren van een mooie folder. Aan de andere
kant vind ik dat je het gemeenten niet kwalijk kunt nemen dat ze
proberen hun voorstel mooi op te tuigen. Hoe dan ook, het is de keuze
van de gemeente hoe men er mee om wenst te gaan. Het feit dat een
gemeente gekozen heeft voor het visualiseren van een beoogde locatie,
bindt het Rijk overigens niet aan de keuze van een architect.
De heer Marijnissen vraagt om een curatorium. Na uitgebreid advies is
gekozen voor de huidige bestuursstructuur. Gehoord ook nu de
discussie, ben ik er geen voorstander van om nu een curatorium toe te
voegen waarin dan ook weer leden uit de Tweede Kamer directer
betrokken zijn bij de invulling van het museum.
De heer Marijnissen (SP):
Ik vind het buitengewoon vervelend wat er nu gebeurt en ik denk dat u
dat ook vindt. Een manier om een vervolg ervan te voorkomen, is zo'n
curatorium is. Toen ik sprak over het Haus der Geschichte zag ik u wat
meewarig lachen. Ik ben er meerdere keren geweest en heb ook met de
directieleden gesproken. Aanvankelijk was het het speeltje van Helmut
Kohl en dat hele initiatief rond het Haus der Geschichte werd door de
oppositie zeer gewantrouwd. Ik heb hun gevraagd hoe ze dat uit de wind
hebben kunnen houden en het toch tot een succes hebben kunnen maken.
Dan zeggen ze: wij hebben met dat curatorium toch draagvlak gecreëerd.
Vandaar ook die ruime afvaardiging vanuit de Bondsdag en vanuit de
wetenschap et cetera. Dat curatorium komt een keer per jaar of zo bij
elkaar, maar het kan de raad van toezicht af en toe wel toespreken.
Als u zegt dat wij afstand moeten houden ben ik dat met u eens, maar
dan zou zo'n curatorium wel een oplossing kunnen zijn om te voorkomen
dat het museum elke keer een speelbal blijft in de actualiteit.
Minister Plasterk:
Ik vind het op zichzelf niet zo vervelend. Ook het debat hierover vind
ik helemaal niet vervelend. Wat ik vervelend vind, is dat er op
vervelende toon over de directeur van het museum wordt gesproken.
Verder heb ik wat dat betreft geen problemen op te lossen.
De heer Ten Broeke dank ik voor de goede samenvatting van de
argumentatielijnen. Ik denk inderdaad dat het helemaal niet waar is
dat de canon volledig verdwenen is.
Mevrouw Van Vroonhoven vroeg naar de samenwerking met het
Openluchtmuseum. In mijn perceptie is die goed. Het is ook belangrijk
dat die samenwerking goed is. Ik wil de Kamer vragen om zichzelf
daarvan op de hoogte te stellen tijdens de hoorzitting.
Verder vroeg mevrouw Van Vroonhoven naar de status van het pamflet.
Dat is in discussie gegeven. Het is eigenlijk het eerste signaal van
de directie in welke richting men aan het denken is. Dat is bedoeld
als een discussiestuk en zal uiteindelijk leiden tot een definitief
plan.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):
De minister zegt dat het zal leiden tot een definitief plan. Wanneer
komt dat plan, dat geaccordeerd zal worden door de raad van toezicht?
Komt dat langs u? Komt dat ook langs ons?
Minister Plasterk:
Dan kom ik terug op het punt van de governance. Voortdurend komen de
plannen terug bij de raad van toezicht, want hij houdt daar toezicht
op. Ik denk dat het verstandig is dat ik mij voortdurend laat
informeren. Ik heb overigens om de week overleg met de directeur van
het Historisch Museum. Ik heb regelmatig contact met zowel de
directeur als met de voorzitter van de raad van toezicht. Het lijkt
mij verstandig dat de Kamer van alle ontwikkelingen op de hoogte
blijft. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik ervoor zal zorgen dat alle
informatie met haar gedeeld wordt. Ik denk dat wij allebei niet willen
dat alles iedere keer door ons geaccordeerd moet worden.
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):
Misschien moeten wij het daarover even hebben. Als het grote
definitieve plan er komt, laten wij zeggen na de zomer, dan ga ik
ervan uit dat dit wel degelijk door u geaccordeerd wordt, zodat wij u
daarop kunnen aanspreken. Graag een toezegging.
Minister Plasterk:
Ik zeg u toe dat dit door mijn handen zal gaan. Als daarin dingen
staan die niet kunnen, zal ik aan de bel trekken. Ik vind dat het
woord "accorderen" buiten de governance valt zoals wij die hebben
vastgesteld. Dat suggereert dat ik besluiten parafeer voor akkoord die
inhoudelijk door de directie worden genomen. Dan kom ik in een positie
waarin u mij niet wenst. Eerlijk gezegd, wens ik mijzelf daar ook niet
in.
Voorzitter. Mevrouw Van Vroonhoven heeft mij gevraagd, geen
onomkeerbare stappen te zetten voor 11 juni a.s. Er is een aantal
onomkeerbare stappen gezet: het budget, de locatie Arnhem en de raad
van toezicht, die een directie heeft aangesteld. Uiteindelijk is alles
omkeerbaar, maar in principe zijn dit onomkeerbare stappen. Het lijkt
mij inderdaad logisch dat er tussen nu en 11 juni a.s., de datum van
het algemeen overleg, geen nieuwe formele of juridische verplichtingen
worden aangegaan die op de locatie betrekking hebben. Dit laatste voeg
ik eraan toe omdat ik weet dat er ook allerlei andere plannen spelen,
zoals de portrettengalerij en andere zaken die daar los van staan.
De heer Van der Vlies gaf een uitstekende samenvatting van de ruimte
voor chronologie. Hij verwees naar de winnaar van de Librisprijs. Ik
denk dat ik hem een plezier doe door de titel van het boek niet te
herhalen. Ik vond het overigens terecht dat de schrijver ervan de
winnaar is geworden. Ik heb de zes boeken gelezen en vond dat het
beste boek. Vanuit de optiek van de heer Van der Vlies kan ik mij de
bezwaren tegen de titel voorstellen.
Het punt van de heer Anker heb ik in mijn algemene inleiding en bij
interruptie al besproken.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn beantwoording. Voordat wij overgaan naar
de tweede termijn, merk ik nog op dat er in de beantwoording van de
minister naar mijn gevoel een kleine onjuistheid is geslopen. Ik wil
die rechtzetten voor de Handelingen. Hij gaf aan dat Arnhem dichterbij
het geografisch midden van Nederland ligt. Toevallig woon ik in
Zeewolde en dat is het geografisch middelpunt van Nederland. Vanuit
Zeewolde is het naar Arnhem e+n Den Haag ongeveer even ver. Voordat
dit tot een historische onjuistheid leidt, vind ik het als voorzitter
belangrijk om dit even te melden!
Ik wijs de leden erop dat zij in tweede termijn één minuut spreektijd
hebben. Ik zal die handhaven en zal de leden afkappen als zij daar
overheen gaan. Ik adviseer de leden dan ook om moties meteen in te
dienen. Ik sta geen interrupties toe.
Het woord is aan de heer Van der Ham.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Als postmoderne yup maak ik mij grote zorgen over de
plannen in Arnhem. Ik heb daarover de volgende motie.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de minister heeft gekozen voor de ontwikkeling van een
Nationaal Historisch Museum in Arnhem op basis van een beleidsplan dat
de vestiging van dit museum naast het Openluchtmuseum centraal stelt;
constaterende dat het nieuwe beleidsplan voor het nieuwe Nationaal
Historisch Museum zodanig is veranderd dat deze vestiging naast het
openluchtmuseum is herzien;
spreekt uit dat er, tot er meer duidelijkheid komt over het nieuwe
beleidsplan en de Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken, geen
onomkeerbare stappen worden genomen ten aanzien van de realisatie van
het nieuwe Nationaal Historisch Museum in Arnhem,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Ham en Marijnissen.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 5 (31495).
De heer Van der Ham (D66):
De minister heeft zojuist een toezegging gedaan aan mevrouw Van
Vroonhoven, maar die ging alleen over de locatie. Het gaat ons ook om
alle andere plannen aangaande het museum gepland in Arnhem. Wij willen
dat die ook even on hold worden gezet. Wij maken ons grote zorgen.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter. Waar een historisch museum wordt ingericht en chronologie
aan de orde komt, is dat echt te weinig. Er zijn stromingen in
museumland -- dat moet de minister ook weten -- en ik zou niet weten
waarom een politieke partij daar niet een keuze in mag maken. Het is
niet voor niets dat veruit de meeste historische musea chronologische
musea zijn. Al die nieuwlichterij vind ik heel mooi, maar de minister
zou eerst eens in het Zuiderzeemuseum moeten gaan kijken en dan kijken
of hij tevreden is. Ik ben dat in ieder geval niet.
Verder vind ik de manier waarop de minister het curatorium terzijde
schuift onverstandig. Ik zal zeggen waarom. Er wordt hier terecht in
de Kamer, ook van de kant van GroenLinks, aangedrongen op
terughoudendheid als het gaat om de inhoudelijke keuzes in het museum.
Ik vind dat ook en de minister vindt dat ook. De kans is echter niet
gering -- daar hebben wij de afgelopen week al een voorproefje van
gezien -- dat het museum toch een prooi wordt voor politieke
profilering of iets dergelijks. Er zal altijd discussie zijn over wat
het museum zegt en er zal iemand tegen zijn, maar dat is prima. Dat
moet kunnen. Dat is echter iets anders dan met een curatorium zelf
draagvlak te organiseren.
Tot slot: ik blijf van mening dat Den Haag de voorkeur verdient.
De heer Bosma (PVV):
Voorzitter. Ik denk dat deze bijeenkomst vooral een leuk opwarmertje
is voor de hoorzitting en het AO dat daarop volgt. Mijn fractie is in
ieder geval niet gerust. Ik citeer de minister: de canon is niet
volledig verdwenen; er is nog steeds ruimte voor chronologie. De heer
Dijsselbloem zei: de canon is niet uit beeld. Wij slapen hier niet
beter door, ook al vanwege hetgeen wij hebben mogen aanschouwen in het
Zuiderzeemuseum. Laten wij eerlijk zijn: Arnhem heeft gewonnen met een
verhaal dat er niet meer is. Dat is de kernzin van vandaag, die door
meerdere mensen is uitgesproken. Dat geldt niet alleen voor de canon,
maar ook voor de locatie. De eerste reactie van de minister destijds,
is nog steeds de reactie van mijn partij: jongens, wat krijgen wij
nou?
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Voorzitter. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat een deel van
de Kamer eigenlijk als centrale punt heeft: het moet Den Haag worden
en het had Den Haag al moeten worden. Nu wordt een discussie over de
canon en een verschuiving binnen Arnhem aangegrepen om dat punt
opnieuw te maken. Dat mag, maar ik ga er niet in mee. Ik vind een
discussie over de canon en hoe die een plek krijgt, interessant. Ik
vind de canon zeer relevant. Ik vind ook de volgtijdelijkheid, de
chronologie, de samenhang onmisbaar in een historisch museum. Daarover
geen misverstand. Die discussie moeten wij ook zeker aangaan met de
heer Schilp en anderen die bij ons komen, maar wij moeten die
discussie niet misbruiken om een ander punt te maken, namelijk: Arnhem
had niet gemoeten. Daar is mijn fractie het niet mee eens.
De heer Van der Ham (D66):
Voorzitter. Een punt van orde. Ik meen dat maar één fractie iets heeft
gezegd over een andere locatie en dat het daarop uit zou moeten
draaien. De rest is puur ingegaan op het argument Arnhem.
De voorzitter:
Dit is geen echt punt van orde. Ik sta de heer Dijsselbloem dan ook
niet toe om daarop te reageren.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb gezegd dat ik mij niet aan de indruk kon onttrekken en die
indruk kan de heer Van der Ham mij niet ontnemen.
Dan het punt van het curatorium. Ik vind dat de minister daar
inhoudelijk nog wel wat meer over mag zeggen. Ik vind het namelijk een
serieus punt. Als de Kamer veel terughoudender zou blijven als het
gaat om discussies over de inrichting van dit museum, zou dat
curatorium interessant kunnen zijn. Ik ben wel van mening -- ik meen
dat Jan Marijnissen daar ook voor pleit -- dat dat veel breder moet
zijn dan alleen maar enkele Kamerleden. Dit nog los van de vraag wie
van ons op dat moment... etc. Ik hecht er zeer aan dat wij erg veel
afstand houden van het inhoudelijke en museale beleid dat daar gevormd
moet worden.
De voorzitter:
Nee, mijnheer Marijnissen. U had kunnen proberen om er een punt van
orde van te maken, maar dat lijkt mij niet juist.
De heer Marijnissen (SP):
Wij zijn ook voor historici en andere wetenschappers.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb ook gezegd dat u dat ook bedoelde.
De voorzitter:
Mijnheer Dijsselbloem, uw tijd is om.
De heer Dijsselbloem (PvdA):
Ik heb echter uw vraag onderstreept, mijnheer Marijnissen, dat ik
graag van de minister iets meer wil horen van het hoe en waarom.
De voorzitter:
Als u nu ook de voorzitter wilt respecteren, zou ik dat zeer
waarderen.
Mevrouw Peters (GroenLinks):
Voorzitter. Volgens mij verdient de gang van zaken tot nu toe niet de
schoonheidsprijs. Eigenlijk had dit debat van ons niet gehoeven als de
brief van de minister met de argumentatie waarom hij de keuze voor de
nieuwe locatie binnen Arnhem omarmde, uitgebreider was geweest. Ik
vind de argumentatie die ik nu hoor, flinterdun. Ik heb een beetje het
gevoel dat dit raakt aan de eerlijke kansen die andere steden ook
moeten hebben. Tegelijkertijd aarzelt mijn fractie om weer helemaal
opnieuw te beginnen. Als je opnieuw begint, zal dat weer allemaal tijd
en geld kosten. Als wij een definitieve keuze willen maken, zullen wij
eerst de hoorzitting en het debat dat daarop volgt, moeten afwachten.
De heer Ten Broeke (VVD):
Voorzitter. Ik dank de minister voor de beantwoording waarin wij
echter niet hebben kunnen vaststellen dat de canon volledig zou zijn
losgelaten. Over de keuze voor de locatie hebben wij gehoord dat daar
meerdere overwegingen aan ten grondslag hebben gelegen. Wij zullen bij
de hoorzitting heel kritisch en heel scherp bekijken of die argumenten
ons vervolgens ook overtuigen.
Over de canon is veel gezegd. Het is een onderwijsdidactiek en geen
museumdirectief. De canon is voor het onderwijs ontzettend belangrijk,
ook vanwege de discussie over wat er juist niet in staat en wat ons
allemaal wel raakt. Fortuyn staat er tot mijn spijt en wellicht die
van de heer Bosma niet in. Domela Nieuwenhuis staat er wellicht tot
spijt van de heer Marijnissen niet in. Het Tweede Vaticaans Concilie
staat er niet in. Willem Drees staat er wel in, maar het poldermodel
weer niet, mijnheer Dijsselbloem. Het homohuwelijk staat er niet in en
het verbod op verkrachting in het huwelijk ook niet. Dat geeft maar
aan dat een letterlijke interpretatie misschien ook niet het meest
verstandige is, maar de canon helemaal loslaten zouden wij niet
willen.
Wij willen ook niet dat de chronologie verdwijnt. Daarover vond ik de
beantwoording van de minister te vrijblijvend en daarom dien ik de
volgende motie in. Het is mij een eer en een genoegen te kunnen melden
dat deze motie mede is ondertekend door de vader van het museum van de
vaderlandse geschiedenis, de heer Jan Marijnissen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat bij het opzetten van een Nederlands Historisch Museum
een goed begrip van de volgorde en samenhang van de Nederlandse
geschiedenis bij de bezoekers van groot belang wordt geacht;
verzoekt de regering, aan de Stichting Nederlands Historisch Museum
over te brengen dat de Kamer eraan hecht dat de directie van het
museum deze overweging op een overtuigende manier tot uitdrukking laat
komen in de door haar te bepalen opzet van het museum,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Ten Broeke en Marijnissen.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 6 (31495).
Mevrouw Van Vroonhoven-Kok (CDA):
Voorzitter. Ik heb me vandaag met heel veel moeite willen weghouden
van de inhoudelijke afweging die speelt. Ik heb niets gezegd over de
canon, de chronologie of de locatie. Daar wil ik ook niets over
zeggen. In die zin wordt de hoorzitting spannend en wordt het AO
spannend. Ik heb dit debat met name willen gebruiken om de verhouding
tussen de Tweede Kamer, de minister en het Nationaal Historisch Museum
helder te krijgen. Ik wil niet de indruk wekken dat ik hier in detail
wil treden, maar ik wil wel uitdrukkelijk aangeven -- en ik geloof dat
de hele Kamer het daarmee eens is -- dat wij wel degelijk een
betrokkenheid en verantwoordelijkheid voelen om dit tot een goed einde
te brengen. Laat ik hier zeggen dat wij de hoorzitting afwachten. Daar
worden straks de grote slagen gemaakt. Daarna krijgen wij het
definitieve plan. De minister wil ons niet formeel de mogelijkheid
gunnen om daarin in te grijpen, maar ik zeg hem: dan nemen wij die
verantwoordelijkheid gewoon.
De heer Van der Vlies (SGP):
Voorzitter. Ik wil de minister dankzeggen voor zijn beantwoording. Er
zijn eigenlijk twee discussiepunten: de locatie en de formule van het
museum, als ik dat zo even mag samenvatten. Dan gaat het over de
inrichting en de inhoudelijke kant ervan. Over dat laatste heb ik mijn
oordeel gegeven. De minister was het daar in hoge mate mee eens,
begreep ik. Ik wacht de resultaten en de invulling daarvan af en daar
komen wij nog over te spreken.
Dat is dus voor later, met de kanttekening dat de Kamer er in de ogen
van de SGP-fractie op behoorlijk grote afstand van staat.
Dan de locatie. Ik heb in eerste termijn gezegd dat ik het bevreemdend
vind dat het erop lijkt dat er wordt teruggekomen op de genomen
beslissing, die wij hebben verankerd in documenten die constituerend
zijn voor de verdere loop der dingen. Is het echt een schelmse streek
om van de Schelmseweg in Arnhem, waaraan het Openluchtmuseum is
gevestigd, een paar kilometertjes verder naar de Rijnkade te gaan, als
in de formule is voorzien in de synergie? Dat laatste moet het
toetsingspunt zijn. Als die synergie er is en als het
vertrouwenwekkend is, zie ik geen reden om de zaak nu overhoop te
gooien en om andere locaties, buiten Arnhem, in discussie te brengen.
Wij weten immers wat er dan gaat gebeuren: dan zijn wij echt terug bij
af.
De heer Anker (ChristenUnie):
Voorzitter. Ik blijf erbij dat de bouw van het Nationaal Historisch
Museum de uitvoering is van een wens van de Kamer. De betrokkenheid
van de Kamer is dus meer dan logisch; zij wil hierbij betrokken zijn.
Arnhem kwam twee jaar geleden met een plan naar ons toe dat ons het
vertrouwen gaf dat het allemaal in orde zou komen. Onder dat gesternte
wil je ook best naar een constructie gaan met een raad van toezicht,
onder het mom van: ons werk is gedaan; het komt er goed uit te zien en
we hoeven ons er niet al te veel mee te bemoeien. Dat vertrouwen is nu
wel een beetje weg, want het gaat een bepaalde kant op. Ik vind het
eigenlijk heel jammer dat de minister zegt dat wij het een beetje uit
handen hebben gegeven met die raad van toezicht, want wie zegt mij dat
het er over een paar maanden niet weer heel anders uit gaat zien en
dat we, als we in juni gerustgesteld zijn en toch enthousiast worden,
later niet toch weer een nieuw plan horen?
Wij moeten het in juni dus ook hebben over de vormgeving van deze hele
zaak en over de manier waarop de Kamer kan meekijken. Wij hebben
altijd het voorbehoud van Thorbecke dat wij ons niet te veel met de
inhoud moeten bemoeien, maar wij moeten wel de geruststelling krijgen
dat wat er in Arnhem komt, echt recht doet aan de motie van de heren
Marijnissen en Verhagen, waardoor wij dit Nationaal Historisch Museum
gaan bouwen. Daar moeten wij het op 11 juni ook over hebben. Misschien
kan de minister nu in tweede termijn al zeggen welke alternatieven hij
ziet. Anders moeten die misschien vanuit de Kamer komen.
De voorzitter:
Ik verzoek de minister om niet weer nieuwe discussies op te roepen,
maar de resterende vragen feitelijk te beantwoorden en zijn oordeel
over de moties te geven.
Minister Plasterk:
: Voorzitter. Ik zal mijn uiterste best doen. Ik zal mijzelf eerst op
één punt aanvullen. Ik heb zojuist de samenstelling van de raad van
toezicht gegeven. Ik vergat daarbij te melden dat ook mevrouw Jos
Leenhouts, die directeur is van ROC Mondriaan, voor het specifieke
aspect van de koppeling met het onderwijs lid is van de raad van
toezicht.
De heer Van der Ham heeft een motie ingediend die ik ontraad, al was
het maar omdat in de eerste considerans staat dat de keuze voor Arnhem
plaatsvond op basis van het plan dat de vestiging naast het
Openluchtmuseum centraal stelt. Ik heb al aangegeven -- en ik heb de
woorden van de heer Ten Broeke daarover bevestigd -- dat dit weliswaar
een onderdeel was van het totaalplaatje, maar in feite een
verbijzondering was van de eerste van drie argumenten. Ik ben het dus
niet eens met de considerans. Ik heb in eerste termijn overigens al
een toezegging gedaan en daar verwijs ik naar.
De voorzitter:
Mijnheer Van der Ham, u mag alleen iets vragen als er iets onduidelijk
is. Geen discussie.
De heer Van der Ham (D66):
In de Handelingen van de verschillende debatten staat dat het op
loopafstand is en dat dit een springend punt is en een voordeel boven
Amsterdam en Den Haag. Het is mij volstrekt onduidelijk waarom de
minister dat hier ontkent.
De voorzitter:
Dat punt is gemaakt.
Minister Plasterk:
Ik heb er niets aan toe te voegen. Ik ontraad de motie op basis van de
zojuist gegeven overweging.
Mijnheer Marijnissen bracht twee punten naar voren, allereerst over
het curatorium. Ik proef in de discussie de grote betrokkenheid van de
Kamer; mevrouw Van Vroonhoven en de heer Anker hebben daarnaar
verwezen. Ik ben het ermee eens dat het geen win-winsituatie is als
dit ertoe leidt dat wij elke keer dat een ontwikkeling plaatsvindt
waarbij vraagtekens worden gezet, hier plenair bijeenkomen omdat wij
ons enerzijds gebonden voelen aan de regels van de governance die wij
zelf hebben vastgesteld en anderzijds toch de behoefte hebben om op de
een of andere manier input te leveren op wat daar gebeurt.
Ik heb er dus nog eens over nagedacht. Als u mij toestaat, zal ik het
voorstel over het curatorium bij de directie en de raad van toezicht
lanceren met het verzoek om daar serieus naar te kijken en om met een
voorstel daarover te komen. Uit de nadere toelichting van de heer
Marijnissen in tweede termijn maakte ik op dat hij ook niet primair
een politiek orgaan voor ogen heeft. Als dat primair een orgaan wordt
met een wetenschappelijke en een maatschappelijke verankering -- het
is best mogelijk dat daarin enkele mensen zitting nemen die door het
parlement worden voorgedragen -- is dat misschien toch wel een
verstandige oplossing.
De opvatting over het Zuiderzeemuseum deel ik niet met de heer
Marijnissen. Ik ben daar ook geweest en heb geconstateerd dat een en
ander op een ongebruikelijke manier is aangepakt, maar ik vond het
niet oninteressant en wel spannend. Daarover hebben wij dus een ander
oordeel.
Tegen de heer Ten Broeke zeg ik dat ik als katholieke jongen het
herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1857 in de canon mis.
Daarmee is het katholieke geloof immers gelijk getrokken.
De heer Bosma (PVV):
Dat was in 1853.
Minister Plasterk:
Ja, 1853. Zei ik 1857? Ziet u wel dat die datum in de canon moet
worden opgenomen! En ik weet dat de minister-president Abraham Kuypers
in de canon mist. Wij hebben daarover dus allemaal wel een opvatting.
De heer Ten Broeke heeft daarover een motie ingediend. Ik beschouw die
als ondersteuning van het beleid. Ik waardeer het zeer dat hij het
aspect van de governance nadrukkelijk heeft aangedragen. Niet de Kamer
besluit wat de rol van de chronologie moet zijn. Het is goed dat de
heer Ten Broeke de bevoegdheid laat bij wie die ligt. Ik laat het aan
de Kamer over om haar oordeel over de motie uit te spreken.
Mevrouw Van Vroonhoven sprak over de grote mate van betrokkenheid en
de verantwoordelijkheid die de Kamer voelt. Ook de heer Anker deed
dat. Ik realiseer mij dat en begrijp dat. Als wij met een curatorium
in zee gaan, kan daaraan misschien iets meer invulling worden gegeven.
Dat laat onverlet dat, alle governance ten spijt, de politieke
realiteit natuurlijk is dat diegenen die dat museum oprichten, zich
ervan bewust moeten zijn dat dit met gemeenschapsgeld gebeurt. Het
budget wordt door de Tweede Kamer verschaft. Het besef dat in het
algemeen wordt gedacht dat de directie daar goed bezig is, is
belangrijk.
In reactie op het betoog van de heer Van der Vlies kan ik alleen
"amen" zeggen, als hij mij toestaat om dat woord te gebruiken.
De heer Anker zei dat hij in juni op het punt van de aansturing wil
terugkomen. Laten wij die discussie inderdaad op dat moment voeren.
De voorzitter heeft mij verzocht om geen nieuwe discussie op te roepen
over de woorden die ik tegenkom en waarbij ik vraagtekens kan
plaatsen. Ik denk dat wij die discussie in juni moeten herpakken.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
De minister heeft toegezegd om de Kamer voor 27 mei een overzicht te
sturen van de verschillende vestigingskosten van de locaties naast het
Openluchtmuseum en naast de John Frostbrug. Aanstaande dinsdag zal
over de moties worden gestemd.
De vergadering wordt van 18.50 uur tot 19.55 uur geschorst.
Voorzitter: Ten Hoopen
Brand in Catshuis
Aan de orde is het debat over de brand in het Catshuis.
De heer Ulenbelt (SP):
Voorzitter. Het is onverteerbaar dat de onderste steen bij de
Catshuisbrand nog steeds niet boven is. Die brand is aanstaande
vrijdag precies vijf jaar geleden ontstaan. De vraagtekens bij de
weduwe van de omgekomen schilder zijn nog niet weggenomen. Er liggen
al jaren tientallen onbeantwoorde Kamervragen.
In februari 2008 zegde het kabinet een onderzoek toe door de
rijksrecherche. De verwachting toen was dat het onderzoek in de zomer
van 2008 afgerond zou zijn. Later werd dat het voorjaar van 2009. Mijn
vraag is: waarom deze vertraging. Kan de minister uitleggen waarom dit
onderzoek zoveel langer heeft geduurd dan oorspronkelijk verwacht? Was
het moeilijk zoeken? Zijn er dingen ontdekt? Wat zijn de redenen?
Tijdens het debat in 2008 heb ik een motie ingediend die ondertekend
was door een meerderheid van de Kamer. Tijdens het debat kreeg die de
steun van de gehele Kamer. Daarin is het kabinet verzocht, de
resultaten van het onderzoek van de rijksrecherche zo spoedig mogelijk
aan de Kamer te sturen. Op verzoek van de minister-president en de
minister van Justitie heb ik die motie ingetrokken. Zij hebben daarop
toegezegd aan het verzoek van de Kamer te zullen voldoen.
Begin dit jaar, op 13 januari, heeft de minister van Justitie in
antwoord op de zoveelste vraag over dit onderwerp gezegd dat de Kamer
de informatie krijgt zodra die beschikbaar is. Ik begrijp dat het
onderzoek is afgerond. De minister beschikt over de resultaten. Ik
neem aan dat het proces-verbaal op het ministerie ligt. Mijn vraag is
wat de minister ervan weerhoudt om zijn eerdere belofte na te komen.
Wat is zijn argument om de Kamer niet op dit moment in te lichten?
Waarom zouden wij weer tot de zomer wachten? De minister wil een brief
bij het onderzoek van de rijksrecherche voegen. Waarom kunnen wij het
onderzoek van de rijksrecherche niet alvast inzien? Als er niks te
verdoezelen valt, kan de minister toch gewoon de Kamer inlichten? Kan
de minister alvast iets vertellen over de resultaten van het
onderzoek? Is de rijksrecherche iets op het spoor gekomen? Blijkt waar
te zijn wat de rechter in 2006 schreef, dat ambtenaren van de
Rijksgebouwendienst en het ministerie van Algemene Zaken van het
gebruik van thinner op de hoogte moeten zijn geweest? Leidt het
oriënterende onderzoek van de rijksrecherche tot het inzicht dat er
wellicht toch strafbare feiten zijn begaan? Is er misschien een
verdachte naar voren gekomen? Is dat wellicht de reden dat de minister
de Kamer nog niet inlicht? Of zijn er wellicht disciplinaire
maatregelen in voorbereiding genomen? Of moet de minister nog een
afweging maken, gezien de resultaten van het onderzoek van de
rijksrecherche, over vervolgstappen, vervolgonderzoek of wat dan ook?
De resultaten van het onderzoek zijn er. Mijn vraag is of de minister
alsnog binnen een week het proces-verbaal, inclusief de bijlagen,
desnoods vertrouwelijk aan de Kamer ter inzage wil geven. De vaste
commissie voor Justitie heeft daar ook om verzocht. Met dat
proces-verbaal zijn wij misschien in staat om al die vragen die er
liggen te beantwoorden.
Mevrouw Joldersma (CDA):
De heer Ulenbelt sprak over het beantwoorden van vragen. In het debat
van een tijdje terug heeft hij daarover met de minister van gedachten
gewisseld: wie gaat die vragen van de Kamer beantwoorden? De minister
heeft toen gezegd: dat zit niet in het rapport van de Rijksrecherche,
ik zal dat doen. Wil de heer Ulenbelt nu het rapport hebben en later
de antwoorden op de vragen?
De heer Ulenbelt (SP):
Eerder hebben wij vertrouwelijk van het kabinet de resultaten gekregen
van het onderzoek van de Arbeidsinspectie. Dat was heel erg welkom;
het leidde tot een grote serie vragen. Ik kan mij dus voorstellen dat
het onderzoek van de Rijksrecherche door ons gestelde vragen
beantwoordt of nieuwe vragen oproept. Formeel is het echter zo dat het
kabinet vragen hoort te beantwoorden.
Ik heb nog één opmerking. De boodschap die ik heb uitgedragen, was
mede namens de heer Pechtold omdat hij hier vanavond niet aanwezig kon
zijn.
De heer De Roon (PVV):
Voorzitter. De tijdens het debat op 26 februari van het vorig jaar
mede door mij ondertekende motie behelsde onder meer het verzoek de
resultaten van het in te stellen rijksrechercheonderzoek naar de
Catshuisbrand zo spoedig mogelijk naar de Kamer te zenden. De
minister-president verklaarde in dat debat dat de motie een
ondersteuning was van wat hij en de minister van Justitie tijdens dat
debat hadden gezegd. Dat mocht worden opgevat als een toezegging om
die resultaten van het in te stellen rijksrechercheonderzoek inderdaad
zo spoedig mogelijk aan de Kamer toe te zenden. In zijn beantwoording
van schriftelijke vragen op 12 januari van dit jaar bevestigde de
minister van Justitie de Kamer nog eens dat hij de Kamer over de
resultaten van het rijksrechercheonderzoek zou informeren zodra deze
beschikbaar zijn. Dan zouden ook de nog openstaande schriftelijke
Kamervragen van 20 december 2007 en 15 januari 2008 worden beantwoord.
Inmiddels is het dan al april 2009 geworden en de Kamer heeft nog
steeds niets ontvangen. Zij vraagt op 29 april dan nog maar eens via
de vaste commissie voor Justitie aan de minister om de uitkomsten van
het rijksrechercheonderzoek voor het einde van het meireces, dus voor
gisteren, aan de Kamer te doen toekomen. Precies op de allerlaatste
dag, op de valreep van die termijn, komt er dan een brief van de
minister dat wij voor het zomerreces, dus voor 3 juli aanstaande, een
rapportage van het OM, een kabinetsreactie en de beantwoording van de
nog openstaande Kamervragen zullen ontvangen.
In zijn laatste brief zegt de minister ons een rapportage van het OM
toe. Dat is in mijn ogen toch iets anders dan waarom is gevraagd. De
Kamer heeft namelijk gevraagd om toezending van de resultaten van het
onderzoek, dus een volledig dossier van het rijksrechercheonderzoek en
niet alleen een rapportage van het OM over dat
rijksrechercheonderzoek. Ik vraag de minister daarom nu om ons
klip-en-klaar toe te zeggen dat hij ons het volledige dossier van het
rijksrechercheonderzoek zo spoedig mogelijk zal doen toekomen. De
termijn die de heer Ulenbelt net heeft genoemd, spreekt mij zeer aan.
Ik wil verder van de minister weten wanneer het
rijksrechercheonderzoek nu precies was afgerond. Ik wil dus een datum
horen. Waarom zijn de resultaten van dat onderzoek toen niet terstond
aan de Kamer toegezonden, zoals wel was beloofd? Waarom heeft de
minister de Kamer niet in ieder geval eerder bericht dat het onderzoek
was afgerond?
Ten slotte, waarom moet het tot juli duren -- als het aan de minister
ligt -- voordat wij die resultaten ontvangen? Als dat gebeurt, zal een
eventueel debat daarover pas na het zomerreces kunnen plaatsvinden.
Dat is rijkelijk, en naar mijn mening ook onwenselijk, laat.
Mevrouw Timmer (PvdA):
Voorzitter. Wij spreken met de minister over het onderzoek naar de
brand in het Catshuis. Over dit onderzoek is inmiddels veel gesproken
en geschreven. Over de inhoud van het onderzoek kunnen wij vanavond
niet spreken. Dat zullen wij doen na de ontvangst van alle stukken en
de kabinetsreactie, in een debat waarbij ook zeker andere
bewindspersonen zullen worden uitgenodigd.
Het debat van vanavond gaat over de procedure en het onderzoek van de
Rijksrecherche. Het instellen van dit onderzoek kreeg Kamerbrede steun
omdat iedereen afwil van het doofpotbeeld dat leek te ontstaan.
De brand ontstond inmiddels bijna vijf jaar geleden en de onderste
steen is nog steeds niet boven. De uitkomst van het onderzoek van de
Rijksrecherche en de kabinetsreactie daarop zijn nog altijd niet naar
de Kamer gestuurd, waardoor wij niet kunnen praten over de inhoud van
dit onderzoek. Wel heb ik vragen over de traagheid. Uiteraard deel ik
de mening van de regering dat een dergelijk onderzoek zorgvuldig moet
plaatsvinden. Met name de nabestaanden van de overleden schilder
hebben er recht op dat alle feiten boven tafel komen. Waarom moet het
echter zo lang duren? Het onderzoek van de Rijksrecherche is inmiddels
toch afgerond? De vertraging lijkt te worden veroorzaakt door het
uitblijven van de kabinetsreactie. Is deze zo moeilijk te formuleren
en, zo ja, waarom?
Het moet mij van het hart dat het briefje dat wij op 11 mei kregen
waarin werd gemeld dat wij de uitkomsten niet voor het eind van het
meireces, maar voor de zomer zouden krijgen geen recht doet aan een
commissiebreed verzoek. Eerlijk gezegd realiseer ik mij dat in dit
stukje tekst een chagrijnige reactie zit die eigenlijk deze minister
niet verdient, maar die alles te maken heeft met de lange
voorgeschiedenis.
RTL Nieuws berichtte over het onderzoek van het OM naar de mogelijke
strafrechtelijke vervolging van ambtenaren. Omdat er mogelijk sprake
zou zijn van verwijtbaar gedrag of strafbare handelingen van
ambtenaren, werd een WOB-verzoek van RTL afgewezen. Openbaarmaking zou
de opsporing en vervolging belemmeren. Dat is allemaal ruis en zijn
allemaal mogelijkheden die de duidelijkheid niet bevorderen. De
PvdA-fractie wil inzage in het rapport van de Rijksrecherche, zo snel
mogelijk. En dan niet een gekuiste versie of een samenvatting. Ik wil
in staat zijn om een oordeel te vellen op grond van alle beschikbare
informatie. Hoewel het niet mijn voorkeur heeft, wil ik desnoods
genoegen nemen met het vertrouwelijk inzien van het volledige rapport
van de Rijksrecherche. De PvdA-fractie wil bovendien weten of iedereen
van wie de Kamer vond dat het nodig was ook daadwerkelijk door de
Rijksrecherche is gehoord, inclusief de bewindspersonen die in 2004
verantwoordelijk waren voor de betrokken diensten, zoals de
Arbeidsinspectie en de Rijksgebouwendienst, en de toenmalige
burgemeester van Den Haag, de heer Deetman.
De PvdA-fractie wil nog steeds dat alle vragen worden beantwoord en
dat de onderste steen boven komt. De resultaten van het onderzoek van
de Rijksrecherche moeten snel en volledig beschikbaar komen voor de
Kamer. Met name de nabestaanden van de overleden schilder hebben er na
vijf jaar recht op de feiten te kennen en te weten.
De heer Teeven (VVD):
Voorzitter. Er zijn maar zelden debatten waaraan zo weinig mensen
deelnemen en waarbij zo veel ambtenaren in de ambtenarenloge zitten
die de minister voor een simpel debat als dat van vanavond moeten
assisteren. Bij het gemiddelde debat over een wetsvoorstel inzake een
ingewikkelde wet, zitten er twee of drie ambtenaren die de minister
assisteren. Die redt zich er meestal wel uit. Vanavond hebben wij een
loge vol met ambtenaren die de minister assisteren en wij hebben een
brief van de minister waarin hij zegt: "Kamer, in juli komen de
resultaten, dan bent u twee maanden onder zeil, dan komt Prinsjesdag
en dan gaan wij er in oktober eens over praten." Dat is een beetje een
beeld dat bij de VVD-fractie oprijst.
Het is een beeld, zoals de heer Ulenbelt ook al zei, dat de vraag
oproept wat er nu eigenlijk te verbergen is. Ik heb er vandaag over
nagedacht en ik zat er net nog over te denken om onze
oud-staatssecretaris Henk van Hoof eens te bellen om hem te vragen of
hij mij kan vertellen wat er nu eigenlijk met dit dossier aan de hand
is. Is er nu zo veel te verbergen? Is er überhaupt wel iets te
verbergen? Het is allemaal mist wat er naar boven lijkt te komen. Wij
moeten uiteraard de antwoorden van de minister rustig afwachten. Het
kan allemaal nog meevallen. Misschien zegt de minister wel dat de
Kamer eind deze week een keurig Rijksrechercherapport ontvangt.
Dit brengt mij tot een aantal vragen over zaken die een aantal
sprekers voor mij al aan de orde heeft gesteld, maar waarover wij
misschien nog net een tandje dieper moeten gaan.
De eerste vraag die mijn fractie aan de minister heeft is of het
onderzoek van de Rijksrecherche is afgerond. Dat is immers de eerste
vraag die wij moeten stellen. De tweede vraag die wij moeten stellen
is: als het is afgerond, is er dan voor het Openbaar Ministerie
aanleiding om te gaan denken over de vervolging van een of meer
personen?
Als het Openbaar Ministerie dat namelijk zou moeten overwegen naar
aanleiding van het rijksrechercheonderzoek, dan kan dat de reden zijn
waarom deze Kamer het rijksrechercheonderzoek niet in de openbaarheid
kan krijgen, maar slechts vertrouwelijk. Bestaat überhaupt de kans dat
het OM overweegt, iemand te gaan vervolgen? Dat is mijn tweede vraag
aan de minister.
Mijn derde vraag aan de minister is iets anders. Aangezien de minister
de Kamer eerst royaal heeft toegezegd dat hij haar zou laten
beschikken over het rijksrechercheonderzoek, lijkt mij dat hij in
tweede instantie niet moet terugkomen met een brief van het OM en een
beleidsreactie daarop. Dat past niet bij zijn statuur, zou ik bijna
willen zeggen tegen deze minister. Ik ben dit niet van hem gewend. Hij
zou dit vanavond dan ook eigenlijk niet moeten doen. De minister mag
wel niet interrumperen, maar eigenlijk zou hij tegen de sprekers na
mij moeten zeggen: ik ga er niet aan beginnen; ik geef het
rijksrechercheonderzoek gewoon vertrouwelijk ter inzage.
Eigenlijk is het een beetje zielig dat wij hierover staan te praten.
Ik weet dat de minister heel groots kan zijn, op andere momenten, als
het over andere onderwerpen gaat. In plaats van de Kamer een brief in
juli te beloven zou hij moeten besluiten om haar vertrouwelijk te
informeren over het rijksrechercheonderzoek en over de overweging van
het OM om al dan niet tot vervolging over te gaan. Met alle respect
voor de ambtelijke ondersteuning die hij heeft meegebracht, maar dit
is een beetje rijksvoorlichtingsgedrag: wij brengen het begin juli,
zodat wij er in oktober over praten en iedereen het is vergeten. Mij
lijkt dat wij dat niet moeten doen.
Mevrouw Joldersma (CDA):
Voorzitter. De CDA-fractie heeft van harte ingestemd met een
alomvattend onderzoek en met waarheidsvinding door de rijksrecherche.
Het onderzoek moet duidelijk maken of ambtenaren al dan niet op de
hoogte zijn geweest van het feit dat er thinner werd gebruikt en of
die zich al dan niet schuldig hebben gemaakt aan strafbare feiten.
Blijkbaar heeft de rijksrecherche dit onderzoek inmiddels afgerond.
Graag hoort de CDA-fractie dan ook net als de heer De Roon wanneer de
minister dat onderzoek precies heeft ontvangen. Ik vind het op
zichzelf terecht dat de regering heeft besloten, dat onderzoek met een
kabinetsreactie naar de Kamer te sturen -- in het vorige debat is
gezegd dat de regering de Kamervragen erover moest beantwoorden en ik
vind dat op zichzelf een gebruikelijke gang van zaken -- maar ik heb
wel de indruk dat het kabinet heel veel tijd probeert te kopen
alvorens een reactie te geven. Dat doet inderdaad vermoeden dat er
iets te verbergen valt. Daarom hoor ik graag van de minister of er een
reden is waarom de reactie zo lang op zich laat wachten. Mijn fractie
kan zich niet voorstellen dat het zo ingewikkeld is om na een
onderzoek een kabinetsreactie te presenteren. Daarom stelt zij voor
dat de minister rond 1 juli aanstaande zowel een brief als het
onderzoek als de vertrouwelijke stukken naar de Kamer stuurt, zodat
zij daarover nog voor het zomerreces kan debatteren.
De heer Heemelaar (GroenLinks):
Voorzitter. De Catshuisbrand is tot op de dag van vandaag een
schokkende kwestie, allereerst natuurlijk omdat er een dode valt te
betreuren, ten tweede omdat het de officiële residentie van de
minister-president is die voor heel veel geld opgeknapt is en ten
derde niet in het minst omdat de betrokken overheidsdiensten nog voor
de brand weet hadden van op handen zijnde misstanden. Het lijkt -- dit
is een cliché -- dat er nog wat luchtjes aan het Catshuis zitten. Ook
lijkt het dat dat potdicht zit. Wat de fractie van GroenLinks betreft,
is het de hoogste tijd voor openheid. Ik denk dat alle hier aanwezige
Kamerleden de zelfde mening is toegedaan. Daarom houd ik het kort.
Een van de conclusies van de Haagse strafrechter was -- ik citeer:
"het kan haast ook niet anders zijn geweest dan dat naast de verdachte
ook de betrokken ambtenaren van de Rijksgebouwendienst en het
ministerie van Algemene Zaken van het gebruik van thinner door
verdachte op de hoogte moeten zijn geweest". Dit is een van de
vergaande beweringen die overigens in het hoger beroep niet door het
gerechtshof is overgenomen. In elk geval heeft de Haagse rechtbank wel
publiekelijk en terecht kwesties opgeroepen die serieus, diepgravend
onderzoek vereisen. Daarover verschillen wij niet van mening, wel over
het feit dat het vijf jaar moet duren voordat er iets komt. De Kamer
gaat daarover, want het gaat om het functioneren van ambtenaren van
diensten. De Kamer heeft het vermoeden dat er dingen in doofpotten
zijn gestopt.
Daarom wordt het de hoogste tijd dat openheid geboden wordt. Ik ben
net als de heer Teeven optimistisch. Ik herinner mij een avond dat ik
hier samen met collega Mariko Peters zat, volgens mij was het op een
donderdagavond, een week of drie geleden. Opeens draaide de minister
en kwam er licht in de zaak, toen over ontvoeringen van kinderen naar
het buitenland. Wie weet gaat dit vanavond weer gebeuren. Ik hoop erop
en hoop ook dat we daarmee een korte vergadering kunnen hebben. Hier
moet namelijk snel openheid over komen.
Minister Hirsch Ballin:
: Voorzitter. Ik dank de leden van de Kamer voor de wijze waarop zij
over dit onderwerp hebben gesproken. De heer Ulenbelt riep zo-even
terecht in herinnering hoe diep ingrijpend het is voor de meest
betrokkenen, zeker voor de weduwe van de schilder die de dood heeft
gevonden bij deze brand en voor andere nabestaanden en andere mensen
die hebben meegeleefd en tot op de dag vandaag meeleven, dat deze
tragedie zolang de gemoederen heeft beziggehouden. Ik ben het met de
heer Ulenbelt en de andere sprekers erover eens dat we zo snel
mogelijk helderheid moeten geven. Ik verzeker de Kamer graag dat het
onderzoek dat het Openbaar Ministerie heeft doen uitvoeren door de
Rijksrecherche erop gericht was om de onderste steen boven te brengen.
Het onderzoek is grondig en uitgebreid geweest. Daarom heeft het ook
tijd genomen. Er is geen andere verklaring voor dan deze, zeg ik naar
aanleiding van de daarover gestelde vragen.
Het onderzoek is nu afgerond. Het onderzoek is door het College van
procureurs-generaal op 27 april aan mij toegestuurd. Daarbij behoort
het minder dan een week daarvoor opgestelde bericht van het Openbaar
Ministerie, gebaseerd op het feitenonderzoek door de Rijksrecherche.
Ik heb daarvan maandag, onmiddellijk na terugkomst uit het buitenland
kennis genomen. Ik heb er vanmiddag over gesproken met de voorzitter
van het College van procureurs-generaal. Ik heb geconcludeerd dat het
inderdaad zaak is dat de Kamer eerder inzage krijgt in de resultaten
van het onderzoek en van de conclusies die mijn betrokken collega's
eraan zullen verbinden. Tot vlak voor het zomerreces duurt te lang, is
mijn conclusie, die wordt gedeeld door de collega's die wat betreft de
inhoud van de geschiedenis bij de zaak betrokken zijn. Dit heeft mij
en de betrokken collega's tot de conclusie gebracht dat de bevindingen
waartoe dit onderzoek mijn collega's op hun terreinen zal leiden op
een veel kortere termijn aan de Kamer zullen worden toegezonden. Ik
heb kennisgenomen van de resultaten van het onderzoek in opdracht van
het Openbaar Ministerie. Deze heb ik vanmiddag besproken met de
voorzitter van het College van procureurs-generaal. We zullen het
vervolg aanzienlijk versnellen. Ik stel mij voor dat de Kamer in de
eerste week van juni met de conclusies erbij wordt geïnformeerd over
wat dit onderzoek heeft opgeleverd en welke inzichten er zijn.
Ik zeg er alvast bij dat er niets te verdoezelen valt. Ik gebruik maar
de formulering die zo-even is gebruikt. Er is geen verdachte in beeld
gekomen. Wel willen wij de vervolgstappen waartoe zal moeten worden
geconcludeerd naar aanleiding van de bevindingen uit het onderzoek
helder hebben. Wij zullen dit drastisch versnellen, zodat de Kamer
daarover in de eerste week van juni door het kabinet wordt
geïnformeerd.
De heer Ulenbelt (SP):
Ik stel op prijs dat dit versneld wordt. Maar betekent dit nu ook dat
de Kamer het proces-verbaal van de Rijksrecherche integraal kan
inzien? Dat is mijn eerste vraag.
Mijn tweede vraag is of de minister alvast een tipje van de sluier kan
optillen wat betreft mogelijke resultaten. De minister kent sinds 27
april de uitkomsten. Hij heeft al gesproken met het College van
procureurs-generaal. Er moeten toch eerste gedachten bij hem zijn
opgekomen over de richting waarin de conclusies zullen gaan?
Minister Hirsch Ballin:
Ik was nog niet helemaal aan het einde van mijn antwoord gekomen. In
de eerste week van juni zal de Kamer de toezending door mij geworden
van het rapport dat het Openbaar Ministerie heeft gebaseerd op het
feitenonderzoek door de rijksrecherche. De verslaggeving van dat
feitenonderzoek is een zeer omvangrijke set documenten, deels van zeer
vertrouwelijke aard, waarbij ook de persoonlijke levenssfeer van de
betrokkene is betrokken. Dat soort onderzoeken pleegt in de normale
gang van zaken niet aan de Kamer te worden overlegd. Gelet op de
bijzondere aard van deze geschiedenis, ben ik tot de conclusie gekomen
dat vertrouwelijke inzage van dat rapport door de vaste commissie voor
Justitie, met inachtneming van alle eisen die daaraan worden gesteld
uit oogpunt van bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de
andere gegevens die erin vervat zijn, in deze bijzondere situatie
aangewezen en aanvaardbaar is, in afwijking van de hoofdregel. Dit
stelt de vaste commissie voor Justitie ook in staat, met inachtneming
van alle waarborgen voor de vertrouwelijkheid, om zich zelf een
oordeel te vormen over de adequatie van de rapportage die het Openbaar
Ministerie op dat feitenonderzoek heeft gebaseerd. Dat is mijn
verantwoordelijkheid, als verantwoordelijke voor het OM en daarmee ook
voor het in opdracht van het OM door de rijksrecherche uitgevoerde
onderzoek.
Op dat onderzoek zullen mijn collega's, die daarin worden ondersteund
door de ministeries van VROM, SZW en AZ, hun beleidsconclusies, naar
aanleiding van wat ik net omschreef, voor de vervolgstappen moeten
baseren. Intussen zal het OM er uiteraard ook voor zorg dragen dat de
weduwe en het betrokken bedrijf worden geïnformeerd, zodat zij, gelet
ook op alles wat dit voor hem heeft betekend, niet uit de kranten
zullen vernemen wat hier is gebeurd.
Ik hecht eraan om zorgvuldigheid als mijn aandeel in deze zaak te
nemen. Ik heb dus met mijn collega's overeenstemming erover. Zij
zetten zich ervoor in dat de toezegging wordt nagekomen dat de Kamer
in de eerste week van juni door mij zal geworden de bevindingen van
het OM, met ter vertrouwelijke kennisneming door de vaste commissie
voor Justitie het onderliggende materiaal, hetgeen zeer uitzonderlijk
is maar naar mijn inzicht gerechtvaardigd door de bijzondere aard van
deze geschiedenis, en de conclusies die daaraan door mijn collega's
worden verbonden voor vervolgstappen.
De heer Ulenbelt (SP):
Daarvoor wil ik u in ieder geval hartelijk danken en daarvoor bent u
ook te prijzen. Ik vroeg echter ook naar de resultaten. Komt u daar
nog op terug of moet ik daar nu op doorvragen? U zegt namelijk dat er
gen verdachte in beeld is maar dat er nog wel allerlei conclusies
getrokken moeten worden. Moeten we daar nog veertien dagen op wachten
of kunt u een tip van de sluier oplichten?
Minister Hirsch Ballin:
Ik denk dat het, juist gelet op de bijzondere aard van deze
geschiedenis, niet passend zou zijn om nu als het ware brokstukjes
hier uit te spreken. Echter, op de pertinente vraag die u stelde of
dit tot een verdachte heeft geleid, wil ik u het antwoord "nee" geven.
Op uw andere heldere vraag, of het tot conclusies heeft geleid en tot
vervolgstappen zal leiden, is het antwoord "ja, daar zal het wel toe
leiden".
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Is er behoefte aan een tweede termijn?
Mevrouw Timmer (PvdA):
Ik heb geen behoefte aan een tweede termijn, maar ik wil de minister
hier wel danken voor de toezeggingen die hij zojuist heeft gedaan.
De voorzitter:
Ik zie dat er bij de andere Kamerleden ook geen behoefte is aan een
tweede termijn.
Ik dank de minister. Hij heeft de toezegging gedaan dat de brief met
de kabinetsreactie in de eerste week van juni komt en dat de stukken
vertrouwelijk ter inzage zullen zijn.