College van Beroep voor het bedrijfsleven

Gelet op de problematische thuissituatie had de ontheffing van de arbeidsverplichting tijdelijk moeten worden gecontinueerd

De Raad stelt vast dat appellante ten tijde in geding als hoofd van een eenoudergezin was belast met de zorg voor vier minderjarige kinderen. Uit de stukken blijkt dat het hier een problematisch gezin betreft met twee zeer jonge kinderen. De kinderen zijn, zo begrijpt de Raad uit het verhandelde ter zitting, allen onder toezicht gesteld en de oudste is doordeweeks (tot vrijdagmiddag 14.00 uur) uithuisgeplaatst. De een na oudste zit op een school voor kinderen met ernstige gedragsproblemen. Appellante zelf spreekt nauwelijks Nederlands. De Raad is van oordeel dat het onder deze omstandigheden van weinig realiteitszin getuigt om appellante een arbeidsverplichting, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, op te leggen van 16 uur per week. Dit klemt temeer nu het College het kennelijk zelf nodig heeft geacht dat appellante in het kader van een trajectplan eerst een intensieve taalcursus gaat volgen waarna de nodige vervolgstappen worden bezien. Het standpunt van het College dat de arbeidsplicht van appellante, zolang zij de intensieve taalcursus volgt, slechts latent aanwezig is, kan de Raad niet volgen. De rechtszekerheid brengt immers met zich mee dat appellante moet kunnen afgaan op wat haar van officiële zijde via een besluit wordt meegedeeld. Dat het blijkbaar informeel beleid is om in situaties als deze de betrokkene niet daadwerkelijk op een opgelegde arbeidsverplichting aan te spreken of haar daarop af te rekenen, kan hier niet aan afdoen. Los van de vraag of de gezinssituatie een arbeidsplicht toelaat, ligt het naar het oordeel van de Raad minst genomen in de rede de arbeidsplicht tijdens het volgen van een, met het oog op arbeidsinschakeling noodzakelijk geachte opleiding formeel op te schorten. Gelet op een en ander, in onderlinge samenhang bezien, kon naar het oordeel van de Raad ten tijde hier van belang het voor 16 uur per week nakomen van de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB genoemde verplichtingen niet van appellante worden gevergd. Het College had in het geval van appellante de ontheffing van die verplichtingen tijdelijk moeten continueren en zich vooralsnog - hooguit - moeten beperken tot het opleggen van de verplichting om gebruik te maken van de op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB aangeboden voorziening in de vorm van het volgen van een taalcursus, een en ander voor zover de thuissituatie dit redelijkerwijs toeliet. De Raad acht het voorts aangewezen dat het College, anders dan tot nu toe kennelijk is gebeurd, tevens de visie van de aangestelde gezinsvoogd bij zijn besluitvorming ter zake van de arbeidsplicht betrekt.

LJ Nummer:

BI6001

Bron: Centrale Raad van Beroep
Datum actualiteit: 3 juni 2009