Seminar 'Water en Brood' van de Eduardo Frei Stichting
Hartelijk dank Piet (Bukman), goedemiddag dames en heren,
Het is mij een groot genoegen hier vanmiddag te kunnen zijn. Ik ben er van
overtuigd dat u een aantal fascinerende sessies achter de rug heeft. Aan het
programma kan het in ieder geval niet gelegen hebben. Met experts als mijn
gewaardeerde voorganger Piet (Bukman), Albert Jan Maat en Hans Eenhoorn is hier
een schat aan kennis en ervaring bijeen over de onderwerpen waarover wij vandaag
spreken: ontwikkelingssamenwerking en de voedselcrisis.
De naam van uw seminar doet mij denken aan seminars die in mijn studententijd
aan de Vrije Universiteit gingen over landbouwontwikkeling en internationaal
rentmeesterschap.
Voordat ik met u over deze thema's in debat ga wil ik de Eduardo Frei
Stichting hartelijk danken voor het organiseren van deze middag. Vernoemd naar
een christen-democraat en democraat in hart en nieren, de voormalig president
van Chili Eduardo Frei Montalva, vervult de stichting al meer dan 18 jaar een
cruciale rol in het bevorderen van het christen-democratische gedachtegoed en de
kennis hierover in internationaal verband. Dit is juist in deze tijd meer van
belang dan ooit. Met name in de debatten over mensenrechten en
ontwikkelingssamenwerking is zij toonaangevend, zowel binnen het CDA als
daarbuiten. Dat is een positie waarop u met recht trots kunt zijn en die moet
worden gekoesterd.
Ik heb met grote interesse uw debatten over ontwikkelingssamenwerking gevolgd
op afstand. Bijeenkomsten als deze zijn van belang, omdat
zij ons in staat stellen ons te bezinnen op ons handelen. Dat is geen overbodige
luxe in een wereld die in veel opzichten niet meer lijkt op die van in twintig,
dertig jaar geleden. Een wereld waarin klimaatverandering, instabiliteit van
markten, hoge voedselprijzen, drugscriminaliteit, terrorisme en conflicten die
de energieprijzen opstuwen, de welvaart en vrede van velen bedreigen. Een wereld
ook waarin de kwetsbaarheid van Oost-Congo en de Hoorn van Afrika ook onze zorg
is. Of we dat nu leuk vinden, of niet.
Investeren in werkbare oplossingen voor mondiale problemen (soms mooi
'internationaal publieke goederen genoemd), met maximaal rendement voor burgers
in ontwikkelingslanden, dat is waar ontwikkelingssamenwerking wat mij betreft
over moet gaan. En dan gaat het om méér dan solidariteit alleen.
Ontwikkelingssamenwerking is één van de meest zinvolle investeringen die we
samen kunnen doen voor een stabielere wereld. Het is een investering in de meest
risicovolle omstandigheden. Daar waar de private sector de risico's nog niet
aandurft, waar dus in nieuwe partnerschappen aan moet worden gewerkt. De grote
actualiteit van OS in een risicovolle samenleving zet ons allen op scherp. Dat
bewijst nog eens het debat in de samenleving. Globalisering zet OS op scherp.
Ons ontwikkelingsbeleid moet dan ook constant getoetst worden aan een wereld die
sinds het ontstaan van ontwikkelingssamenwerking fundamenteel veranderd is.
Voor OS betekent dit dat scherpe keuzes gemaakt moeten worden. Voor landen,
voor groepen en voor werkwijzen. Twee jaar geleden heb ik deze keuzes gemaakt.
Voor de thema's: groei en verdeling, vrede en veiligheid, betere kansen voor
vrouwen en meisjes, en klimaat en duurzame energie, bijvoorbeeld. Maar ook voor
het invoeren van 3 landenprofielen, waardoor duidelijk wordt met welke landen
wij onze ontwikkelingsrelatie binnen afzienbare tijd zullen afbouwen. Ook heb ik
een ambitieuze moderniseringsagenda gelanceerd, die volledig is gericht op het
maximaliseren van de effectiviteit van onze inspanningen. Onderdeel van deze
agenda is bijvoorbeeld het opvoeren van de strijd tegen corruptie, het
openbreken van de verkalkte hulpindustrie en het verminderen waarr mogelijk
van de bureaucratie door meer oog te hebben voor complexiteit en maatwerk. Ook
zijn wij sinds enige tijd nadrukkelijker op zoek naar partners uit het
bedrijfsleven, het belangrijke - maatschappelijk middenveld en veernieuwers op
het terrein van kennis, groei en ontwikkeling. Om de krachten te bundelen, om
onze impact te vergroten.
Naast vernieuwing, heb ik in mijn beleid ook ruimte gelaten voor
continuïteit. Zo heb ik de lijst van landen waarin wij werken die was
vastgesteld door mijn zeer gewaardeerde collega Agnes van Ardenne overgenomen.
Ook blijven de millennium ontwikkelingsdoelen een belangrijke plaats innemen in
het beleid. Zaken als onderwijs, gezondheid, HIV/Aids, toegang tot schoon water,
een duurzaam leefmilieu, ontwikkeling van de private sector en goed bestuur: ze
stonden centraal in het beleid, en ze staan het nog steeds.
Dames en heren,
De ondertitel van deze reeks is 'dilemma's in ontwikkelingssamenwerking'. Als
minister voor OS kan ik deze titel als geen ander waarderen. Dagelijks word ik
immers met deze dilemma's geconfronteerd:
Soms zijn de keuzes die moeten worden gemaakt verdraaid lastig. Neem de
bezuinigingen. Ik denk dat het niemand onberoerd zou laten om goedlopende
projecten te schrappen vanwege de economische krimp in Nederland. Zeker niet als
je weet dat vele duizenden mensen daardoor worden getroffen in een tijd waarin
de wereldhandel is ingestort, kapitaalstromen naar ontwikkelingslanden opdrogen
en hulpbudgetten wereldwijd onder grote druk staan. Een tijd waarin de
financiële, klimaat-, energie- én voedselcrisis ten nauwste aan elkaar verbonden
zijn en een nieuwe Global Green Deal hard nodig is.
In dit land hebben wij met elkaar afgesproken dat het OS-budget automatisch
meebeweegt met het Bruto Nationaal Product. In tijden van economische voorspoed
betekent dat dat het budget groeit. Maar het betekent ook dat het budget in
tijden van tegenspoed krimpt. Hoe wrang dit soms ook is. Op dit moment gaan wij
uit van een daling van het budget van 385 miljoen dit jaar, oplopend tot 524
miljoen in 2010. Dat is echt een ongekende daling, die het maken van pijnlijke
keuzes onvermijdelijk maakt.
Dames en heren,
Dan kom ik nu op de crisis waar u vandaag vooral aandacht voor vraagt: de
voedselcrisis.
Laat ik heel concreet beginnen...
Eerder dit jaar bezocht ik tijdens een werkbezoek aan Mali het
irrigatiegebied Office du Niger. Een succesverhaal met Nederlandse wortels. Het
verhaal van het Office begint kort voor de Tweede Wereldoorlog, toen het Franse
koloniale bestuur besloot ongeveer een miljoen hectare Sahel te cultiveren. De
bedoeling was dat de katoen die het gebied op zou leveren direct zou worden
verscheept naar Frankrijk voor gebruik in de textielindustrie. De geproduceerde
rijst moest de precaire voedselsituatie in de hele Sahel-regio verbeteren.
Maar het liep anders. Eind jaren zeventig, veertig jaar nadat men begonnen
was het gebied te cultiveren, leidde het Office een zieltogend bestaan. Van de
geplande miljoen hectare landbouwgrond was slechts 60 duizend daadwerkelijk
gecultiveerd. De infrastructuur was slecht onderhouden, de boeren leefden en
werkten onder erbarmelijke omstandigheden en de katoenproductie bleek zo
onrendabel dat men in 1970 besloot om de productie te staken.
Kortom: het gebied was op sterven na dood.
Totdat de Malinese regering Nederland en een aantal andere donoren eind jaren
zeventig om hulp vroeg. Onderzoekers van deze universiteit trokken er op uit om
polshoogte te nemen. Zij constateerden dat er niet zozeer een behoefte was aan
geld of water, maar vooral aan professionalisering en emancipatie van de
boerenbevolking. Terwijl andere donoren zich een-voor-een terugtrokken uit het
project wist Nederland door middel van kleine toezeggingen de terughoudende
Malinese regering voor zijn ideeën te winnen. Met behulp van Nederlands geld en
Nederlandse expertise werd het achterstallig onderhoud van het irrigatiesysteem
aangepakt en werd een agrarisch voorlichtingscentrum geopend waar boeren
informatie konden halen over zaaien, oogsten en bevloeiing. Ook hielp Nederland
met de oprichting van boerenorganisaties om zo boeren in staat te stellen beter
voor hun eigen belangen op te komen.
De Nederlandse projecten waren zo succesvol dat ook andere donoren het
aandurfden om weer geld in het Office du Niger te steken. Frankrijk kwam terug,
Duitsland startte weer een project en ook de Wereldbank ging weer in het gebied
investeren. Het Office knapte zienderogen op. De rijstproductie steeg met een
factor zes, van 60 duizend ton in 1982 tot 332 duizend ton in 2002. Nieuwe
teelten als maïs, uien en wortels werden geïntroduceerd, waardoor het inkomen
van de boeren spectaculair steeg: in minder dan twintig jaar verzesvoudigde hun
inkomen!Ook verwierven zij meer rechten, organiseerden zij zich en leerden ze
lezen en schrijven. Een middenstand van handelaren, rijstpellers en metaalsmeden
verrees en er kwam zelfs een migratie op gang van Malinezen die in het gebied
wilden werken. Het lot van vrouwen, tot slot, verbeterde sterk doordat zij zich
voor het eerst een zelfstandige economische positie konden verwerven.
Dertig jaar na de - in eerste instantie bescheiden maar succesvolle -
Nederlandse interventie, is het project Office du Niger een voorbeeld van een
geslaagd ontwikkelingsproject dat door belangrijke partijen als de Wereldbank
gekopieerd is elders in Afrika. Het is een verhaal om trots op te zijn en dat
ben ik ook. Maar ik vertel u dit verhaal vooral omdat de geschiedenis van het
Office bewijst dat lef, doorzettingsvermogen, uitgaan van eigen kracht en
expertise en lokaal ownership het schijnbaar onmogelijke mogelijk kunnen maken.
Het Office du Niger is een inspirerend voorbeeld van goede Nederlandse
landbouw-OS. Hulp die hard nodig is om de allerarmsten te beschermen tegen de
gevolgen van de voedselcrisis waarmee wij nu geconfronteerd worden. Een crisis
waarvan de ernst amper kan worden overdreven.
Ik geef u drie feiten:
Wij staan voor de immense opgave om het hardnekkige probleem van honger
structureel op te lossen en tegelijkertijd de stijgende bevolking te blijven
voeden. De kunst daarbij is het zo eerlijk mogelijk verdelen van de schaarse
middelen: het gaat hier namelijk ook om een koopkrachtprobleem! Slagen wij er
niet in aan dit probleem iets te doen, dan voorspel ik u dat de pastaprotesten
die wij vorig jaar hebben gezien in Italië en de volksopstanden in Haïti en
Egypte slechts een voorbode waren van een veel bredere golf van sociale onrust
en conflicten. Conflicten die onherroepelijk gevolgen zullen hebben voor
Nederland en Europa. Via hogere prijzen in de supermarkt bij u en mij op de
hoek, maar waarschijnlijker via vele duizenden vluchteltelingen die in gammele
bootjes de oversteek wagen naar Europa.
Dit seminar komt dus geen moment te vroeg. En de vraag die wij vandaag met
elkaar trachten te beantwoorden moet het Nederlandse OS-beleid ziich meer
richten op de ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden? -- is mijns
inzien dan ook de juiste.
Wat het antwoord op die vraag betreft kan ik kort zijn. Als wij met elkaar
afspreken 'landbouw' te interpreteren als 'landbouw, rurale bedrijvigheid en
voedselzekerheid', dan is het antwoord een volmondig ja. Ik sta hierin gelukkig
niet alleen. Wereldwijd zien we op dit punt een kentering ontstaan in het
ontwikkelingsdenken. Na jaren van relatieve verwaarlozing door donoren, staat
landbouw weer volop in de spotlights. Vorig jaar wijdde de Wereldbank het
volledige World Development Report aan het belang van de agrarische sector voor
ontwikkeling. Uit dit rapport bleek duidelijk dat extra investeringen in de
landbouw niet alleen van belang zijn om de groeiende wereldbevolking te voeden.
Zij zijn ook cruciaal om in 2015 de Millennium Ontwikkelingsdoelen te halen, in
het bijzonder MDG1 gericht op het halveren van de armoede en honger.
Ook het Nederlandse kabinet heeft bij haar aantreden de urgentie van deze
zaak onderkend. Niet alleen in woorden, maar vooral ook in daden. Werd in 2006
385 miljoen euro van het OS-budget besteed aan wat zo mooi heet
'landbouw-brede' activiteiten, vorig jaar was dit bedrag gestegen tot 475
miljoen euro. Voor de goede orde: ik heb het dan over de optelsom van alle
activiteiten die met Nederlands geld worden uitgevoerd door internationale
financiële instellingen als de Wereldbank, de Europese Unie en de Verenigde
Naties. Maar ook over het geld dat wij besteden via onze
bedrijfslevenprogramma's, medefinancieringsorganisaties en onze ambassades.
474,7 miljoen euro, dames en heren, dat is bijna een half miljard!
Maar wij doen meer. In het kader van de landbouwnotitie die collega Verburg
en ik vorig jaar hebben gepresenteerd zullen wij de komende periode jaarlijks
een bedrag oplopend tot 50 miljoen euro extra uittrekken voor de bevordering van
economische groei in ontwikkelingslanden, de verbetering van de productiviteit
en verduurzaming van de landbouw, de bestrijding van de armoede op het
platteland, en de vergroting van de voedselzekerheid. Wij zullen dat doen langs
vijf sporen:
Op dit moment wordt hard gewerkt aan de uitvoering van de nota. Staat u mij u
een voorbeeld te geven van de zaken waar wij op dit moment mee bezig zijn.
In Afghanistan gaan wij op verzoek van de regering een programma voor
landbouwonderwijs leiden en coördineren. Hiertoe is twee maanden geleden een
overeenkomst getekend met de Afghaanse ministeries van Onderwijs en Landbouw.
Als lead donor zal Nederlandse agrarische expertise, onder andere afkomstig van
deze universiteit, worden ingezet om te helpen de Afghaanse landbouwsector te
hervormen. Ook zal een nationaal agrarisch onderwijscentrum in Kaboel worden
opgezet waar leerkrachten zullen worden opgeleid. Deze leerkrachten zullen deze
kennis vervolgens verspreiden op regionaal niveau. Zo wordt de landbouw, ooit
een van de belangrijkste pijler van de Afghaanse economie, geholpen. Cruciaal in
onze inzet om het land er weer bovenop te helpen. Maar de potentiële effecten
van dit project strekken verder: een verbetering van de landbouw leidt tot meer
banen en meer export van agrarische producten. Ook biedt het een alternatief
voor de illegale papaverteelt.
Dames en heren,
Het voorbeeld dat ik zojuist heb genoemd is van belang, omdat het " net als
het Office du Niger getuigt van lef, uitgaan van onze eigen krachht en
expertise en van lokaal ownership. Maar ik realiseer mij ten volle dat het maar
een druppel op de gloeiende plaat is bezien vanuit het perspectief van de
immense uitdagingen waarvoor wij ons gesteld zien. Uitdagingen waarvan duidelijk
is dat de oplossing niet van één land, één bevolkingsgroep, één bedrijf of
instelling kan komen. Wat nodig is is een wereldomvattend plan om de
problematiek van nieuwe schaarsten en oude problemen voorgoed de baas te worden.
Zeker in het licht van de huidige economische crisis, die het voor veel
ontwikkelingslanden nog moeilijker maakt om voedselschokken, inflatie en
prijsschommelingen op te vangen.
Van belang is voorts dat wij alert blijven voor nieuwe ontwikkelingen die de
voedselzekerheid van de armste landen bedreigen. Ik doel dan op zaken als
grondspeculatie, veranderingen in het systeem van landrechten en de gevolgen van
de grootschalige teelt van biomassa. Op mijn departement wordt all dan niet in
nauwe samenwerking met multilaterale instellingen als de Wereldbank en het
International Fund for Agricultural Development, IFAD hard gewerkkt aan deze
onderwerpen.
Een ander fenomeen waar we goed op moeten letten is dat van 'land-grabbing'.
Deze ietwat ongelukkig gekozen term, die suggereert dat er sprake is van
onbehoorlijk gedrag, verwijst naar de volstrekt legale aankoop van landbouwgrond
in ontwikkelingslanden door landen die hun voedselzekerheid willen verbeteren.
Sinds twee jaar hebben deze aankopen een enorme vlucht genomen. Rijke,
voedselimporterende landen, hoofdzakelijk uit de Arabisch Golf, lopen hierin
voorop. Zij hebben inmiddels duizenden hectaren vruchtbare grond verworven in
landen als Tanzania, Soedan en de Kenia. Maar ook andere landen, zoals China,
Zuid-Korea en India, doen er aan mee. Geschat wordt dat het inmiddels 15 tot 20
miljoen hectaren land in ontwikkelingslanden opgekocht is door buitenlandse
multinationals. Dat is een gebied zo groot als het totale Duitse landbouwareaal.
De investeringen die met deze aankopen gemoeid zijn bedragen een veelvoud van de
budgetten die jaarlijks beschikbaar zijn voor landbouw-OS: 20 tot 30 miljard
dollar.
Als minister voor OS juich ik investeringen in ontwikkelingslanden natuurlijk
toe. Zeker in deze tijd van economische crisis is iedere cent mooi meegenomen.
Maar toch maak ik mij zorgen over het land-grabbing fenomeen. Over de snelheid
en omvang van deze aankopen, bijvoorbeeld. Over de transparantie waarmee dit
gebeurt. En over de wijze waarop sommige van deze projecten vormgegeven en
gemanaged worden. Zo vraag ik mij af hoe het zit met de duurzaamheid? En met de
werkomstandigheden. En houden buitenlandse investeerders zich wel in alle
gevallen aan de geldende nationale regels? Je moet er toch niet aan denken dat
in het geval van een lokaal voedseltekort buitenlandse investeerders voedsel
blijven exporteren, alleen omdat zij daar het recht toe hebben.
Regeringen van ontwikkelingslanden dragen een grote verantwoordelijkheid daar
waar het gaat om het handhaven nationale wet- en regelgeving en daarmee voor het
voorkomen van doemscenario's. Maar wat mij betreft dragen investeerders ook een
grote verantwoordelijkheid. Ik voel dan ook wel voor de code of conduct voor
buitenlandse landaankopen die recentelijk is bepleit door het International Food
Policy Research Institute. Deze code zou er op toe moeten zien dat de
onderhandelingen transparant zijn, bestaande landrechten gerespecteerd worden,
de opbrengsten gedeeld worden, de duurzaamheid in acht wordt genomen, de
arbeidsomstandigheden, ook voor landarbeiders goed zijn en dat multinationals
zich houden aan nationale regels, zeker in tijden van nood. Worden deze
basisregels in acht genomen, dan ben ik er van overtuigd dat buitenlandse
investeringen in de landbouw in ontwikkelingslanden in goede banen wordt geleid.
Dames en heren, ik rond af,
In mijn inleiding heb ik u mijn visie geschetst op de enorme uitdagingen
waarvoor wij ons gesteld zien in relatie tot voedsel. Ik heb aangegeven wat wij
als Nederland proberen te doen om ons steentje bij te dragen. Maar ik heb ook
aangegeven dat de oplossing niet van één land, bedrijf of bevolkingsgroep kan
komen. Goed gecoördineerde actie op internationaal niveau zal nodig zijn om deze
uitdaging écht aan te kunnen. U kunt er van op aan dat de Nederlandse regering
er alles aan zal doen om die actie te stimuleren. Ik doe dat tijdens mijn
gesprekken in binnen- en buitenland. Gerda Verburg doet dat, onder andere in
haar hoedanigheid als voorzitter van de VN-commissie voor duurzame ontwikkeling.
En het bondgenootschap met het CDA is voor mij heel belangrijk omdat jullie je
al zoveel jaren bezighouden met OS.
Ik dank u hartelijk voor uw aandacht en ben graag bereid een aantal vragen te
beantwoorden.
Ministerie van Buitenlandse Zaken