Nederlandse Politiebond


NPB: FEITEN GELDERLAND-MIDDEN NIET ZORGVULDIG ONDERZOCHT

In het officiële feitenonderzoek naar vermeende misstanden binnen de top van het politiekorps Gelderland-Midden in de jaren rond de eeuwwisseling is onvoldoende doorgevraagd naar het hoe en waarom van bepaalde zaken. Ook zijn in dat onderzoek in de herfst en winter van 2006/2007 uitgevoerd onder leiding van Clemens Cornielje, de commissaris van de koningin in Gelderland (foto) te royale normen gehanteerd bij de beoordeling van de integriteit van bepaalde gedragspatronen. Dat zijn de belangrijkste conclusies van het eigen onderzoek dat de Nederlandse Politiebond naar de gebeurtenissen in Gelderland-Midden heeft uitgevoerd.

Al met al is te weinig werk gemaakt van de doofpotcultuur die binnen het korps heerste en nog steeds heerst, afgaande op een slechts twee jaar oude uitspraak van de Nationale Ombudsman. Wat de NPB betreft toont het rapport-Cornielje aan dat de betrokkenheid van het openbaar bestuur bij integriteits- onderzoeken zo beperkt mogelijk moet worden gehouden om de gewenste onafhankelijkheid daarvan waar te maken.

Het door de NPB geformeerde onderzoeksteam van oud-rechecheurs heeft zich geconcenteerd op vijf onderdelen van het rapport-Cornielje (zie verderop). Het team heeft zo veel mogelijk betrokkenen gehoord en alle mogelijke archieven doorgespit om informatie te vinden, met name over de geruchtmakende sale-and-lease-backconstructie waartoe de korpsleiding van Gelderland-Midden eind jaren negentig besloot. Uiteraard moesten de oud-rechercheurs het daarbij stellen zonder opsporingsbevoegdheden; ze waren dus afhankelijk van ieders bereidheid tot vrijwillige medewerking en terbeschikkingstelling van stukken.

Een aantal documenten heeft de NPB te pakken proberen te krijgen met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur. Dat bleek niet in alle gevallen zonder slag of stoot mogelijk. Over de weigering om bepaalde informatie over de sale-en-leaseconstructie vrij te geven heeft de NPB een rechtbankprocedure aangespannen.

Met het oog op de waarheidsvinding heeft het onderzoeksteam de concept-versie en de uiteindelijke versie van het rapport-Cornielje minutieus vergeleken. Opmerkelijk genoeg heeft Cornielje de concept-versie namelijk voorgelegd aan een aantal betrokkenen, onder wie voormalig korpschef Bakker en zijn plaatsvervanger De Vries. De definitieve versie van het rapport wijkt op bepaalde punten af van de conceptversie.


1. Sale-and-lease-backconstructie
Op grond van een sale-and-lease-backconstructie kan een organisatie die onroerend goed in eigendom en in gebruik heeft dit vastgoed verkopen en vervolgens terughuren, bijvoorbeeld om aan liquide middelen te komen. Het politiekorps Gelderland-Midden heeft in de tweede helft van de jaren negentig zo'n constructie uitgevoerd met het pas aangeschafte Ohra-pand in Arnhem, samen met een aantal andere vastgoedobjecten.

Binnen het korps gonsde het van de geruchten dat de verkoop tegen een (te) lage prijs had plaatsgevonden, waardoor de koper (de Rozendaalse Vastgoedgroep oftewel RGV) het onroerend goed heel snel met winst had kunnen doorverkopen. Vaak werd daarbij gewezen op de banden tussen RGV en de voetbalclub Vitesse, die de korpsleiding regelmatig trakteerde op gratis kaarten voor business seats. Een en ander zou ervoor gezorgd hebben dat een andere kandidaatkoper, het
Politiehuisvestingsconsortium oftewel PHC, de deur was gewezen. Ook zouden aanbevelingen van de Rijksrecherche voor vervolgonderzoeken naar de gang van zaken niet zijn uitgevoerd.

Cornielje diende het waarheidsgehalte van deze geruchten te onderzoeken. Op basis van zijn onderzoek constateert hij dat aanbevelingen uit het Rijksrechercheonderzoek inderdaad niet zijn opgevolgd, maar hij verbindt daar geen consequenties aan. Verder stelt Cornielje dat de aankoop (let wel: dus niet de verkoop) van het Ohra-pand ondoordacht had plaatsgevonden. Voor de rest is hij niet op onregelmatigheden gestuit.

Opmerkelijke zaken
Het NPB-onderzoeksteam heeft geen frauduleuze praktijken aan het licht weten te brengen. Zorgvuldig dossieronderzoek wijst echter wel uit dat Cornielje niet heeft doorgevraagd als dat toch erg voor de hand lag en de feiten selectief heeft gepresenteerd. Daardoor wordt de gang van zaken rond de sale-and-lease-backconstructie eerder versluierd dan verhelderd. Met betrekking tot de keus voor het PHC of de RGV is het onderzoeksteam op de volgende opmerkelijke zaken gestuit.

Ontbrekende verklaringen
De concept-versie van het rapport-Cornielje vermeldt dat de betrokken personen uiteenlopende verklaringen hebben gegeven over het afbreken van de onderhandelingen met het PHC ten gunste van de RGV. In het concept-rapport staat dat Cornielje twee keer met de directeur van het PHC over de afwijzing heeft getelefoneerd. De directeur heeft in die gesprekken verklaard dat hij van de korpschef te horen had gekregen dat men betere biedingen had ontvangen en niet met het PHC verder wilde. Zowel de uiteenlopende verklaringen als de telefoongesprekken met de PHC-directeur zijn niet in het definitieve rapport opgenomen. Daarin wordt als enige reden voor het staken van de besprekingen genoemd dat één van de PHC-partners niet akkoord ging met de bieding.

Het NPB-onderzoeksteam vraagt zich af waarom Cornielje doet voorkomen alsof eenduidig is waarom de onderhandelingen met het PHC zijn afgeketst, terwijl daarover vele lezingen bestaan, waaronder die van de PHC-directeur.

Ontbrekende cijfers
Het Ohra-pand is op 2 september 1998 voor 15,5 miljoen gulden aan de RGV verkocht en nog diezelfde dag door de RGV aan Herbel Beleggingen B.V. doorverkocht voor een bedrag van 18,5 miljoen gulden. Een winst van 3 miljoen euro minus de kosten koper. Cornielje meldt daarover dat het in de vastgoedwereld niet ongebruikelijk is dat panden worden doorverkocht voor een hogere prijs dan de aankoopprijs, bijvoorbeeld als de (door)verkoper een huurder voor het betreffende pand heeft.

Cornielje had de opdracht om hetzij te bevestigen hetzij te ontzenuwen dat de RGV van de aankoop heeft kunnen profiteren. Het NPB-onderzoeksteam vraagt zich dan ook af waarom Cornielje niet heeft onderzocht of in het onderhavige geval de hogere doorverkoopprijs verklaard kan worden. Verbazingwekkend is daarnaast dat hij niet heeft uitgezocht op basis van welke taxatie(s) het verkoopbedrag van 15,5 miljoen gulden tot stand is gekomen.

De politiepanden te Ede (Breelaan), Lunteren (Reeënlaan) en Bennekom (Bergakkerplein) zijn in 1999 voor ruim 4 miljoen gulden verkocht aan de gemeente Ede. In september 2001 zijn die weer verkocht aan de OME (Ontwikkeling Maatschappij Ede) voor een bedrag van dik 15 miljoen gulden. Opvallend genoeg noemt Cornielje geen bedragen. Ook hier vraagt het NPB-onderzoeksteam zich af waarom Cornielje het verkoopbedrag niet vermeld heeft en de taxatiewaarde van de panden niet heeft onderzocht.

Ontbrekende gegevens
Het verloop van de onderhandelingen met het PHC is in documenten vastgelegd. Van de onderhandelingen met de RGV is slechts bekend dat half januari 1998 via makelaar Ensing een eerste bod is uitgebracht.

Door het openbaar bestuur gevoerde onderhandelingen moeten gekenmerkt worden door transparantie. Het NPB-team had dan ook verwacht dat Cornielje navraag zou hebben gedaan naar de tijdstippen waarop en de omstandigheden waaronder de onderhandelingen met de RGV hebben plaatsgevonden.

Volgens Cornielje heeft een in 1998 uitgevoerd integriteitsonderzoek naar de RGV geen beletsels opgeleverd om met de RGV in zee te gaan. Het NPB-onderzoeksteam is te weten gekomen dat een lopend onderzoek naar 'relevante subjecten' binnen de RGV door de Criminele Inlichtingen Eenheid (CIE) in de politieregio Gelderland-Midden op last van leidinggevenden is gestaakt en dat alle gegevens zijn opgeruimd dan wel vernietigd.


2. De Arnhemse connectie
Cornielje heeft bevestigd dat de korpsleiding veelvuldig bij voetbalwedstrijden van Vitesse aanwezig was (gratis plaatsen in de business seats op uitnodiging van de clubleiding) en dat er een concrete relatie bestond tussen een partner binnen de RGV en Vitesse. Cornielje verbindt daar echter nauwelijks consequenties aan en dat wekt verbazing, gelet op de strikte integriteitsnormen die voor de Nederlandse politie gelden.


3. De afhandeling van het rapport-Cohen
Over de inhoud en afhandeling van het zogenaamde rapport-Cohen zijn in de loop der tijd allerlei verhalen de ronde gaan doen. Het rapport was een inventarisatie van de problemen binnen de unit Noord van het district West-Veluwe Vallei, uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau. Het is vernietigd omdat de onderzoeksuitkomsten onder andere de voormalige districtschef niet bevielen.

Uit het door Cornielje ingestelde onderzoek is gebleken dat het rapport-Cohen in tegenstelling tot wat in de wandelgangen wel werd beweerd niet is herschreven en binnen de dienst geen vervolg heeft gekregen. De gegevens die Cornielje door het houden van interviews heeft verzameld duiden erop dat over de status van het rapport onvoldoende (duidelijk) gecommuniceerd is met het personeel. Aan de vraag waarom het rapport niet wereldkundig gemaakt mocht worden komt Cornielje niet of nauwelijks toe.

Zelfreinigend vermogen
Het NPB-onderzoeksteam heeft een aantal direct betrokkenen gehoord. Uit deze gesprekken rijst het beeld op van een korpsleiding die niet terugdeinst voor forse bedreigingen aan het adres van ingehuurde onderzoekers als ze weigeren onwelgevallige onderzoeksuitkomsten te veranderen. De bevindingen van de Nationale Ombudsman, die in zijn rapport uit 2007 onder meer spreekt over 'oneigenlijke beïnvloeding van de oordeelsvorming en een tekortschietend zelfreinigend vermogen', zijn moeiteloos toepasbaar op de wijze waarop binnen het korps met het rapport-Cohen is omgegaan.


4. Gunstige financiële regelingen
Het bestaan van gunstige financiële regelingen voor met name het hogere echelon (uitbetaling meeruren, promoties, autoregeling etcetera) was jarenlang veelvuldig onderwerp van gesprek onder de medewerkers van het politiekorps Gelderland-Midden. Cornielje bevestigt het bestaan ervan, maar volgens hem is van het onterecht verstrekken van vergoedingen, toelagen en faciliteiten niets gebleken. Wel had de interne communicatie over dit soort zaken beter gekund. Hij meldt dat het onderzoek door de Rijksrecherche naar de bewuste regelingen niet heeft geleid tot strafrechtelijke vervolging wegens het ontbreken van voldoende reële aanknopingspunten.

Schijn van begunstiging
Het onderzoeksteam stelt vast dat uit het rapport-Cornielje valt af te leiden dat er een tijd lang meerdere speciaal voor leidinggevenden gecreëerde financiële voorzieningen waren. Deels waren die tussen de werkgever en de vakbonden overeengekomen in het regionaal georganiseerd overleg (RGO), maar deels ook niet. Cornielje had moeten onderkennen dat de korpsleiding zich niet heeft gehouden aan de ijzeren wet dat bij het vaststellen van vergoedingen buiten de normale rechtspositie en het RGO om iedere schijn van begunstiging moet worden vermeden.

De gevoelens van willekeur en ongelijke behandeling die bij veel medewerkers leefden had Cornielje kunnen en moeten relateren aan de weinig integere handelwijze binnen de top van het korps. Het is tekenend voor de toonzetting van zijn rapport dat dit niet gebeurt en Cornielje de schuld vooral legt bij een handvol 'oproerkraaiers'.


5. Het P&O-beleid
Volgens Cornielje is binnen het korps Gelderland-Midden geen sprake geweest van systematisch machtsbruik dan wel intimidatie. De nadruk ligt hier blijkbaar op de term 'systematisch', want Cornielje ontkent niet dat er sprake was van een gevoel van wantrouwen, willekeur, intimidatie, machtsmisbruik en/of vriendjespolitiek onder een deel van de medewerkers. Deze werksfeer was volgens Cornielje echter te wijten aan twee specifieke districtschefs en het voormalige hoofd P&O in de periode 2000-2006.

Het onderzoeksteam heeft vele meldingen binnengekregen van medewerkers die onder de werksfeer te lijden hebben gehad en de gevolgen daarvan nog dagelijks met zich meedragen. Of de misstanden op P&O-gebied nu wel of niet als 'systematisch' getypeerd moeten worden is een kwestie van etikettering en leidt de aandacht af van waar het werkelijk om gaat: het feit dat door Cornielje wel degelijk is vastgesteld dat het P&O-beleid jarenlang gekenmerkt werd door gebrek aan transparantie en communicatie, waarbij een uiterst dubieuze rol voor de voornoemde districtschefs en het hoofd P&O was weggelegd.

CONCLUSIES


* Het NPB-onderzoeksteam heeft aangetoond dat in het rapport-Cornielje sprake is van gemiste kansen, met name waar het gaat om het feitenonderzoek naar de sale-and-lease-backconstructie en de integriteit van de korpsleiding. Naar de smaak van de NPB had Cornielje op onderdelen (veel) meer moeten doorvragen en de lat voor integer handelen een stuk hoger mogen leggen. Dat was niet alleen de kwaliteit van het rapport ten goede gekomen, maar ook de acceptatiegraad.


* Het onderzoeksteam heeft niet kunnen achterhalen waarom het door Cornielje uitgevoerde feitenonderzoek zo weinig diepgravend was en Cornielje zo ongeveer iedereen heeft gespaard, met uitzondering van de ondernemingsraad. Het is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk dat Cornielje er blijkbaar geen moeite mee had om de OR van een tunnelvisie te beschuldigen, terwijl hij zelf onmiskenbaar wegkijkt van integriteitskwesties als niet-gedocumenteerde onderhandelingen over onroerend goed, ontbrekende taxatierapporten en het zonder betaling bijwonen van voetbalwedstrijden.


* Het is tijd het boek te sluiten, maar niet zonder lessen voor de toekomst te trekken. De NPB constateert dat onderzoeken die onder verantwoordelijkheid van het openbaar bestuur worden uitgevoerd door een extern onderzoeksbureau weliswaar als 'onafhankelijk' te boek staan, maar in de praktijk vaak erg vatbaar zijn voor beïnvloeding en inkleuring van de kant van de opdrachtgever (de overheid). Met het oog op de transparantie en de aanvaardbaarheid van de onderzoeksresultaten is het beter de betrokkenheid van het openbaar bestuur voortaan te beperken tot de vraagstelling.


* Uit het onderzoek door de NPB is gebleken dat sommige medewerkers nog steeds nadelige gevolgen ondervinden van hun kritische opstelling in de kwestie Gelderland-Midden. Het is niet ondenkbeeldig dat dit veroorzaakt wordt door het feit dat degenen die in meer of mindere mate voor de geconstateerde misstanden op personeelsgebied verantwoordelijk worden geacht deels nog op hun post zitten. De NPB betreurt het dat Cornielje geen werk heeft gemaakt van de doofpotcultuur die binnen het korps heerste en nog heerst. De scherpe en amper twee jaar oude observaties van de Nationale Ombudsman zijn een teken aan de wand en voor de NPB reden om de omgangsvormen binnen Gelderland-Midden nauwlettend in de gaten te houden en als regulier onderwerp van bespreking op de agenda te plaatsen.

Gepubliceerd op 17 juni 2009 door Jos van Nieuwenhuizen.

Overname van dit nieuwsbericht is toegestaan, mits met bronvermelding: Nederlandse Politiebond - www.politiebond.nl ©2009.