Ministerraad
Kabinet grotendeels positief over aanbevelingen grondbeleid VROM-raad
Persbericht | 19-06-2009
De ministerraad heeft op voorstel van minister Cramer van
Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met
toezending aan de Tweede Kamer van de kabinetsreactie op het rapport
van de VROM-raad over het grondbeleid, getiteld 'Grond voor kwaliteit,
voorstellen voor verbetering van overheidsregie op (binnen)stedelijke
ontwikkeling'.
Het kabinet onderschrijft het advies op hoofdlijnen. Zo deelt het
kabinet de opvatting van de raad dat transparantie van wezenlijk
belang is voor het vertrouwen tussen partijen en hun onderlinge
samenwerking. Deze transparantie kan nog verbeteren. Ook kan de kennis
en kunde over de grondmarkt nog worden geprofessionaliseerd. Het
kabinet zal onderzoeken of, en in welke mate, sectoren of andere
rendabele bouwlocaties kunnen bijdragen aan de grondexploitatie.
Verder ziet het kabinet het belang van anticyclische investeringen
voor de continuïteit in de bouw en heeft het inmiddels maatregelen
genomen om de economische structuur te versterken. Het kabinet legt
daarbij wel een grote verantwoordelijkheid bij de marktpartijen. De
mogelijkheid van een uitkoopregeling voor cruciale locaties moet nader
worden onderzocht.
De VROM-raad veronderstelt mogelijk misbruik van monopolieposities en
adviseert om die reden het zelfrealisatierecht - het recht van een
eigenaar om bij onteigening zelf te ontwikkelen - te heroverwegen. Het
kabinet vindt echter dat met het instrumentarium van de nieuwe Wet op
de ruimtelijke ordening ook bij zelfrealisatie een goede ruimtelijke
kwaliteit kan worden afgedwongen. Daarnaast verhoudt deze gedachte van
de VROM-raad zich moeilijk met het Europese Verdrag voor de Rechten
van de Mens en de fundamentele vrijheden. Er is bovendien geen
onderzoek dat aantoont dat door afschaffing of beperking van het
zelfrealisatierecht meer woonkwaliteit zou worden gerealiseerd.
Het kabinet vindt dat bij onteigening de marktwaarde en niet de
gebruikswaarde van de huidige bestemming bepalend zou moeten zijn voor
de hoogte van de schadevergoeding. Er bestaat immers een
grondwettelijk recht van de eigenaar op volledige schadevergoeding.
Die schadeloosstelling wordt gebaseerd op de werkelijke waarde.
Bovendien zou een vergoeding van slechts de gebruikswaarde (en niet de
marktwaarde) ruimtelijke ontwikkelingen ontmoedigen.