Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


1

> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 Postbus 20018 2500 BJ Den Haag
2500 EA DEN HAAG www.minocw.nl

Onze referentie HO&S/SF/130824

Uw brief van
5 juni 2009

Uw referentie
2009Z10570

Datum 18 juni 2009
Betreft Vragen van het lid Dibi (GL)

Hierbij zend ik u de antwoorden van het lid Dibi (GL) van uw Kamer over wisselende rentepercentages van studieschulden.

De vragen zijn mij toegezonden met uw brief met kenmerk 2009Z0570 (ingezonden op 5 juni 2009).

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

a
na 1 van 3 Pagi






2009Z10570 Datum

Vragen van het lid Dibi (GroenLinks) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Onze referentie Wetenschap over de flink wisselende rentepercentages van studieschuld. HO&S/SF/130824

(Ingezonden 5 juni 2009)


1
Hebt u kennisgenomen van het bericht "Rentepercentage van studieschuld wisselt flink"? 1)

Ja.


2
Deelt u de mening dat het niet goed uit te leggen is dat de ene student veel meer rente moet betalen dan de andere?

Die mening deel ik niet. De verschillen zijn een logisch gevolg van het feit dat studieleningen met rentevaste perioden van vijf jaar moeten worden afgelost. Je ziet het ook terug bij tal van andere rentevaste leningen, zoals bijvoorbeeld een hypothecaire lening. Afhankelijk van de ingangsdatum en de dan geldende rente, betaalt de ene burger een andere rente dan de andere burger. Voor studieleningen is dat niet anders.


3
Waarop zijn de rentepercentages gebaseerd?

Sinds de invoering van de Wet op de studiefinanciering in 1986 wordt jaarlijks in december een rentepercentage vastgesteld dat gelijk is aan het over de maand oktober van dat jaar gemiddeld effectief rendement van openbare leningen, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaren (artikel 6.3 eerste lid van de Wet studiefinanciering
2000). Daarbij wordt bij de berekening van de rente voor elke periode van 5 kalenderjaren na aanvang van de terugbetalingsperiode, het rentepercentage gehanteerd dat in december van het aan die periode voorafgaande jaar is vastgesteld (artikel 6.4, derde lid).

Hiermee is het principe uitgewerkt dat de rente die aan studenten in rekening wordt gebracht, gebaseerd moet zijn op de vermogenskosten die de overheid zelf heeft bij de financiering van de leningen over de rentevaste periode van vijf jaar. Gegeven de kenmerken van staatsleningen ­ met couponrente, nominale waarde en koers ­ is daarvoor het in de wet genoemde rendement op staatsleningen relevant.

Dit roept de vraag op waarom niet is gekozen voor het rendement van staatsleningen met een resterende looptijd van exact 5 jaar per de eerste januari van de rentevaste periode. Het antwoord daarop luidt, dat dit zo goed mogelijk wordt benaderd met het meest actuele cijfer dat hierover jaarlijks door het CBS is gepubliceerd. Het CBS publiceerde tot 2004 het gemiddelde rendement voor staatsleningen met verschillende resterende looptijden: van 3 tot 5 jaar, van 5 tot
8 jaar en van 3 tot 8 jaar. De categorie van 3 tot 5 jaar leverde voor oud- studenten de laagste rente op, waarschijnlijk ook net iets lager dan wanneer het

Pagina 2 van 3





gemiddelde rendement over een resterende looptijd van exact 5 jaar gemeten zou Datum worden. Inmiddels is het CBS gestopt met de publicatie van dit cijfer. Vandaag de

dag wordt het cijfer jaarlijks berekend door het Agentschap van het Ministerie van Onze referentie Financiën dat de staatsleningen uitgeeft. HO&S/SF/130824


4
Wat is de reden dat de rentepercentages voor vijf jaar worden vastgelegd? Wat is de reden dat de rentepercentages niet jaarlijks worden vastgesteld of dat studenten zelf kunnen kiezen voor een termijn?

Het is vierentwintig jaar na dato niet meer goed te achterhalen wat destijds de exacte reden is geweest voor een rentevaste periode van vijf jaar. Destijds is volstaan met de uitleg van hoe de renteberekening werkte. Vermoedelijk werd een rentevaste periode van vijf jaar gezien als een vanzelfsprekende uitwerking met een relatief lage rente, voldoende zekerheid en eenvoud voor de student. Een langere rentevaste periode zou met zich meebrengen dat een hogere rente- vergoeding in rekening zou moeten worden gebracht. Een kortere rentevaste periode zou betekenen dat de maandelijkse lasten voor de oud-student ieder jaar zouden gaan fluctueren in plaats van een keer per vijf jaar. Een kortere rentevaste periode zou ook de uitvoering lastiger maken, onder meer omdat de rente en de bijbehorende termijnen dan ieder jaar herberekend en met oud-studenten gecommuniceerd zouden moeten worden. Extra keuzemogelijkheden voor oud-studenten zouden het stelsel ingewikkelder maken zonder dat het grote gevolgen heeft voor de in de eerste vraag bedoelde verschillen. Oud-studenten zouden dan moeten kiezen uit meerdere rentevaste perioden met bijbehorende rentepercentages. En wie in zo'n variant een lening met een rentevaste periode van vijf jaar zou kiezen, zou nog steeds een andere rente betalen dan wie dat een paar jaar eerder zou hebben gedaan.


5. en 6.

- Verdient de overheid geld aan de leningen aan studenten? Deelt u de mening dat dit niet wenselijk is? Zo ja, wat gaat u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
- Hoe kijkt u aan tegen het voorstel om de rente gelijk te stellen aan de rente die de overheid betaalt voor haar leningen op de kapitaalmarkt? Bent u bereid de Kamer een voorstel hieromtrent te doen toekomen?

Het is niet de bedoeling dat de overheid geld verdient aan studentenleningen. Dat is ook de achtergrond van de hierboven beschreven systematiek en de gedachte achter het in vraag 6 verwoorde voorstel. Met de hierboven beschreven systematiek worden alleen de vermogenskosten van de overheid voor studentenleningen doorberekend en dat tegen een relatief gunstig tarief voor de oud-student. Hierbij worden de behandelkosten en risico's van studentenleningen door de overheid gedragen zonder daarvoor een vergoeding of renteopslag in rekening te brengen. Het bovenstaande geeft mij geen aanleiding om daarin wijzigingen voor te stellen.


1) De Pers, 3 juni 2009

Pagina 3 van 3