Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


1

> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De voorzitter van de Eerste Kamer Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag Postbus 20017 www.minocw.nl
2500 EA Den Haag
Onze referentie MLB/M/132.332

Uw brief van
26 mei 2009

Uw referentie
143.644.u/GJH/eos

Datum 19 juni 2009
Betreft Lijst van vragen

Hierbij zend ik u, mede namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het antwoord op de vragen van het Kamerlid Yildirim van uw Kamer over de toegang tot debatten en publieksvoorlichting van nieuwe partijen in verkiezingstijd.

De vragen werden mij toegezonden bij uw bovenaangehaalde brief met kenmerk 143.644.u/GJH/eos.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

a
na 1 van 4 Pagi





Antwoorden op de schriftelijke vragen van het Kamerlid Yildirim van Datum de Eerste Kamer der Staten-Generaal

aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ingezonden d.d. 26 mei Onze referentie
2009, kenmerk 143.644.u/GJH/eos)

Vraag 1:
Is het de regering bekend dat de publieke media en maatschappelijke organisaties die met gelden van de belastingbetaler worden gefinancierd om belangstelling voor democratie en het deelnemen aan verkiezingen te bevorderen, voor debatten in verkiezingstijd vooral de gevestigde partijen uit de Tweede Kamer uitnodigen en nieuwe partijen daarvan uitsluiten? Zo ja, wat is daarover het oordeel van de regering?

Antwoord 1:
Ik ben bekend met het gegeven dat media en maatschappelijke organisaties die burgers in verkiezingstijd informeren over de standpunten van politieke partijen, naar verhouding meer aandacht geven aan partijen die reeds in het parlement vertegenwoordigd zijn, dan aan nieuwe partijen. Er is naar mijn oordeel echter geen sprake van systematische uitsluiting van nieuwe partijen. Ik hecht aan het breed informeren van burgers ook in het belang van het bevorderen van de opkomst bij verkiezingen. Media staan voor de opdracht om hun programma's over dit thema zo aantrekkelijk mogelijk te laten zijn. Het is ook om die reden de verantwoordelijkheid van media en maatschappelijke organisaties om hun eigen afwegingen te maken tussen breed informeren en het daadwerkelijk bereiken van het publiek. Ik kan en wil niet in treden in de invulling van die verantwoordelijkheid.

Vraag 2:
Is het de regering bekend dat diverse stem- en kieswijzers geen informatie bevatten over politieke partijen die voor het eerst meedoen aan de verkiezingen? Zo ja, wat is daarover het oordeel van de regering?

Antwoord 2:
Een aantal stem- en partijenwijzers is ontwikkeld door het Instituut voor Publiek en Politiek (IPP). Het IPP is een stichting zonder winstoogmerk en heeft als doel burgers te informeren over democratische besluitvorming en hen in staat te stellen daar zelf actief aan deel te nemen. Het IPP krijgt subsidie van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de diverse activiteiten die het verricht. Voor de recente Europese verkiezingen maakte het IPP de EénVandaag StemWijzer Europa. Daarin zijn alle 17 partijen vertegenwoordigd die aan deze verkiezingen hebben deelgenomen.

Vraag 3:
Deelt de regering de opvatting dat alle politieke partijen die voldoen aan de wettelijke voorschriften, zoals neergelegd in de Kieswet, en die zijn toegelaten om op gelijkwaardige basis mee te doen aan de verkiezingen, evenredig dienen te worden benaderd door de (niet commerciële) media en bedoelde maatschappelijke organisaties, zulks om te voorkomen dat politieke partijen worden uitgesloten van de kiezer en daarmee het publieke domein?

Pagina 2 van 4





Antwoord 3: Datum Ik onderken het belang van het informeren van alle burgers over de standpunten

van alle politieke partijen die aan een verkiezing deelnemen. De eerste Onze referentie verantwoordelijk ligt evenwel bij die politieke partijen zelf. Internet is daarbij een

krachtig en zeer toegankelijk medium. Ik zie bij de (publieke) media geen ruimte voor het hanteren van enig evenredigheidsbeginsel afgedwongen door de overheid. Het behoort zelfs tot de taak van de media om afwegingen te maken over het belang van de inbreng in het publieke en politieke debat van de verschillende partijen. Dat zulke afwegingen (achteraf) aan kritiek onderhevig zijn, mag in het licht van de vrijheid van meningsuiting nimmer een reden zijn voor de overheid om daarin (vooraf) sturend op te treden.

Vraag 4:
Deelt de regering de opvatting dat het toezicht op de onafhankelijkheid van de publieke media en bedoelde maatschappelijke organisaties ernstig tekort schiet, wanneer het systematische uitsluiting van nieuwe politieke partijen toelaat?

Vraag 5:
Kan de regering informatie verstrekken over de reikwijdte van het toezicht en de controle op een onafhankelijke taakuitoefening door de publieke media en maatschappelijke organisaties die publieke middelen ontvangen om geïnformeerde deelneming aan verkiezingen te bevorderen, en de wijze waarop het toezicht en de controle gestalte krijgen?

Antwoord 4 en 5:
Ik ben van oordeel dat er geen sprake is van systematische uitsluiting. De toezichthouder op het terrein van de media, het Commissariaat voor de Media, mag zich op grond van de Mediawet niet bemoeien met de inhoud van de programma's en de redactionele keuzes van de omroepen. Wel hecht ik aan debat over de onafhankelijkheid van de media en dat debat vindt ook plaats in de media, op veel andere plaatsen en in het bijzonder ook in de Eerste en Tweede kamer der Staten-Generaal. De Nieuwsmonitor1 levert met empirische gegevens een belangrijke en positieve bijdrage aan het publieke debat en de zelfreflectie binnen de media over de aard en diversiteit van de berichtgeving.

Vraag 6:
Wat is het standpunt van de regering inzake de gedachte om vertegenwoordigers van de publieke media jaarlijks te verplichten een korte cursus te volgen met betrekking tot het onafhankelijk omgaan met de publieke belangen?

Antwoord 6:
Ik acht het onjuist wanneer de overheid specifieke eisen gaat stellen aan de professionele bijscholing van journalisten en programmamakers. En dat geldt onverkort ook voor de publieke omroep. Overigens ben ik van oordeel dat de


1 Zie mijn brief over het persbeleid van 14 november 2008 (kamerstukken II, 31 777, nr. 1, in het bijzonder blz. 14) en de website www.nieuwsmonitor.net .

Pagina 3 van 4





professionele taakopvatting van journalisten en programmamakers in Nederland Datum op een hoog peil staat.

Onze referentie Vraag 7:

Deelt de regering de opvatting dat het uit democratisch oogpunt ongewenst is, dat, wanneer 17 partijen aan de Europese verkiezingen deelnemen, een aantal van deze partijen systematisch wordt uitgesloten van met publiek geld georganiseerde debatten met en voor de kiezer, als ook van andere publiek gefinancierde informatiekanalen?

Antwoord 7:
Zoals gezegd is er geen sprake van systematische uitsluiting van bepaalde partijen bij debat en informatievoorziening. Er bestaat overigens een voorziening die alle deelnemende partijen op gelijke basis toegang geeft tot een breed publiek, namelijk de toewijzing van zendtijd voor politieke partijen op de publieke radio- en televisienetten bij landelijke en Europese verkiezingen (artikel 6.1 van de Mediawet 2008).

Pagina 4 van 4