VVD


23-6-2009

Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (sanctiestelsel)

De Eerste Kamercommissie voor Justitie heeft op 31 oktober 2008 een brief van de minister van Justitie ontvangen met de Kabinetsnota over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel

Kabinetsnota van de Minister van Justitie d.d. 31 oktober 2008 over de uitgangspunten bij de keuze van een sanctiestelsel (Kamerstukken 2008/2009, 31 700 VI, D)

Van: VVD-fractie (A. Broekers-Knol)

Datum: 23 juni 2009

Inbreng plenair debat


1. Mevrouw de voorzitter, tijdens onder meer de plenaire behandeling van de wetsvoorstellen Bestuurlijke boete overlast in de openbare ruimte en Bestuurlijke boete fout parkeren is door deze Kamer aan de minister van Justitie een nota gevraagd om nu eens helder uiteen te zetten welke uitgangspunten door het kabinet gehanteerd worden bij de keuze van een sanctiestelsel. Het gaat dan om de vraag wanneer voor de handhaving van een bepaalde wet het kabinet kiest voor strafrechtelijke handhaving en wanneer voor bestuursrechtelijke handhaving met de bestuurlijke boete.

Het verzoek van de Kamer werd ingegeven door de constatering dat de bestuursrechtelijke handhaving met de bestuurlijke boete inmiddels, sinds de jaren tachtig en negentig van de vorige eeuw, zo'n vlucht heeft genomen dat het gebruik ervan nauwelijks is bij te houden en dat er op zijn minst een visie moet zijn wanneer in een wetsvoorstel voor het ene dan wel voor het andere sanctiestelsel wordt gekozen.

Die nota is op 31 oktober j.l. verschenen. In de nota, die zich beperkt tot punitieve handhaving, worden de begrippen `besloten context' en `open context' gelanceerd. Grof gezegd komt het erop neer dat in de `besloten context' wordt gewerkt met bestuursrechtelijke sanctionering en in de `open context' met strafrechtelijke sanctionering.

Dat klinkt allemaal prachtig, maar hebben we er ook wat aan of moeten we toch vaststellen dat in de nota naar een bepaald resultaat wordt toegewerkt? Is het onderscheid wel helder en hanteerbaar? Of is het slechts een `aanvliegroute', zoals twee ambtenaren van het ministerie van Justitie in een artikel in het NJB van 20 maart j.l. schrijven, waarbij alleen gemotiveerd kan worden uitgekomen op een ander sanctiestelsel?


2. Uitgangspunt is dat in de `open context' gekozen wordt voor het strafrecht. Desalniettemin kan in die `open context' toch ruimte bestaan voor de bestuurlijke boete, schrijft de minister op p. 9 van de nota. Een voorbeeld daarvan is handhaving door een hooggespecialiseerde handhavingsorganisatie zoals de Nma en de AFM, binnen een afgebakend domein. En zo zijn er meer voorbeelden te noemen. Als we de nota goed lezen, is het eigenlijke, harde criterium voor de keuze tussen strafrechtelijke handhaving of bestuurlijke boete, de vraag of er sprake is van de mogelijkheid van vrijheidsbeneming. Die kan namelijk alleen door de rechter worden opgelegd, schrijft de minister op diezelfde pagina 9 van de nota. In hun artikel "Nieuwe keuzes tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke sancties" in het NJB van 20 maart schrijven de beide ambtenaren van het ministerie van Justitie als conclusie: "Principiële argumenten voor het strafrechtelijke of bestuursrechtelijke stelsel bestaan niet meer voor de sanctionering van normen waarmee bij overtreding de rechtsorde niet dusdanig ernstig kan worden verstoord dat vrijheidsbenemende straffen aan de orde zijn." Is deze opvatting ook de opvatting van de minister en gaat het dus alleen maar om doelmatigheid en doeltreffendheid bij de keuze van een sanctiestelsel en spelen juridische en mogelijk grondwettelijke criteria bij die keuze geen enkele rol? Is het strafrecht nog slechts ultimum remedium en wordt voor het overige gekozen voor bestuursrechtelijke handhaving met bestuurlijke boete? Dan is het een creatieve bocht, met de `besloten context' versus de `open context', om tot een bepaald resultaat te komen.


3. In dit verband is het overigens merkwaardig dat de keuze voor de bestuurlijke boete op verschillende plaatsen in de nota en in het antwoord van de minister op schriftelijke vragen naar aanleiding van de nota wordt gemotiveerd met de specifieke professionaliteit van het bestuursorgaan op een bepaald terrein. Het Openbaar Ministerie zou die specifieke professionaliteit op een bepaald terrein niet, of niet in voldoende mate bezitten, zo lijkt de gedachte. Die specifieke professionaliteit vormt een stevig argument om te kiezen voor de bestuurlijke boete. Maar wanneer het ernstiger wordt, wanneer er bijvoorbeeld ook sprake blijkt te zijn van fraude, komt het strafrecht weer in beeld. Kortom, voor het mindere heeft het Openbaar Ministerie kennelijk niet voldoende professionaliteit, maar voor het meerdere wél. Dat komt nogal tegenstrijdig over. Kan de minister dit nog eens toelichten?


4. Namens de VVD-fractie heb ik begin dit jaar schriftelijke vragen over de kabinetsnota gesteld. Ik heb onder meer vragen gesteld over de transparantie voor de burger, met name transparantie voor de burger over de vraag of bestuursrechtelijk dan wel strafrechtelijk zal worden gehandhaafd. De minister schrijft in zijn antwoord van 29 mei j.l. op de vragen dat `bij voorkeur' op het niveau van de wet helderheid verschaft dient te worden. Duale handhaving moet bij voorkeur vermeden worden, schrijft de minister. Indien daarvan sprake is, dient dit in de Memorie van Toelichting te worden onderbouwd. Maar, vervolgt de minister, dit is niet altijd mogelijk en dan moet een en ander worden uitgewerkt bij AMvB of ministeriële regeling. Hoe het in dergelijke gevallen staat met de rolverdeling tussen bestuursorgaan en Openbaar Ministerie, moet worden vastgelegd in afspraken, door de minister `spelregels' genoemd, tussen bestuursorgaan en OM. Dat kan door middel van richtlijnen van het OM en beleidsregels van het bestuursorgaan.

Is de minister niet met de leden van de VVD-fractie eens dat de keuze tussen bestuursrechtelijke dan wel strafrechtelijke handhaving altijd in de wet moet worden vastgelegd, juist om maximale transparantie voor de burger te bewerkstelligen? Wat zouden de redenen kunnen zijn om dat niet te doen? Deelt de minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat uitwerking bij AMvB nog acceptabel is, maar delegatie naar verdere lagere regelgeving niet met het oog op de transparantie voor de burger? "De wet voorziet in de rechtsbescherming", schrijft de minister in zijn antwoord op p. 10. " Zowel het bestuursrecht als het strafrecht voorziet in goede rechtsbescherming tegen het opleggen van een geldboete." Is dat zo? Is het niet zo dat bij strafrechtelijke handhaving in geval van verzet de betaling van de geldboete wordt opgeschort, terwijl bij bestuursrechtelijk handhaving dat niet het geval is? Is het niet zo dat in het bestuursrecht in de loop van de procedure de rechtsstrijd wordt `verdicht', in beroep door de zogenoemde `onderdelenfuik' (onderdelen van een besluit die in bezwaar niet zijn aangevochten, kunnen niet meer worden aangevochten in de beroepsprocedure) en in hoger beroep door de zogenoemde `grondenfuik' (gronden die pas in hoger beroep worden ingebracht, maar redelijkerwijs in een eerder stadium van de procedure naar voren hadden kunnen worden gebracht, worden niet beoordeeld)? Graag een reactie van de minister.


5. Voorzitter, in de nota komt op p. 10 de bestuurlijke strafbeschikking aan de orde. Die bestuurlijke strafbeschikking zou een prima mogelijkheid zijn om enerzijds strafrechtelijk te handhaven, waarbij het bestuursorgaan bevoegd is een strafrechtelijke boete op te leggen, terwijl tegelijkertijd het College van procureurs-generaal richtlijnen vaststelt met het oog op de bewaking van de juridische kwaliteit ervan. Komt de burger in verzet, dan wordt dit behandeld door het OM en kan de zaak als een `gewone' strafzaak worden voorgelegd aan de strafrechter. Met de leden van het CDA die daarover schriftelijk vragen stelden, vraagt mijn fractie de minister: waarom is niet voor die weg gekozen? Met de strafbeschikking is de rechtseenheid gewaarborgd en is de rechtsbescherming van de burger gewaarborgd door de strafprocesrechtelijke kaders. De minister schrijft daarover in zijn antwoord van 29 mei j.l.: "De nota kiest echter als centraal uitgangspunt dat in een open context strafrechtelijke handhaving is aangewezen en dat in een besloten context de bestuurlijke boete een passende sanctiemodaliteit is." Dit antwoord lijkt me nauwelijks een overtuigende argumentatie: we kiezen ervoor, dus kiezen we ervoor en niet voor andere mogelijkheden. Kan de minister nog eens met kracht van argumenten aangeven waarom hij niet opteert voor de strafbeschikking als enige buitengerechtelijke afdoeningsmodaliteit? Die keuze is positief voor de rechtsbescherming van de burger en de transparantie en consistentie van het sanctiestelsel. Ook voor extra belasting van de rechterlijke macht hoeft niet gevreesd te worden, want de zaken verschuiven van de bestuursrechter naar de strafrechter.


6. Tot slot, voorzitter. Wat is de status van de nota? Zitten we nu vast aan deze onderscheiding in `besloten context' en `open context'? Mijn fractie gaat ervan uit dat dat niet het geval is en dat het slechts een eerste proeve van een mogelijk onderscheid voor de keuze tussen bestuurlijke en strafrechtelijke handhaving betreft. Kortom, wordt vervolgd.

Wij wachten met belangstelling de beantwoording door de minister van onze vragen en opmerkingen af.