Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Valkuilen en springplanken

in het onderwijs

Tweede generatie Turkse jongeren in Europa vergeleken




Nicis Institute - 2009








ISBN/EAN: 978-90-77389-73-7

NUR: 740
Uitgave:
Nicis Institute
Laan van Nieuw Oost Indië 300
2593 CE Den Haag
Postbus 90750
2509 LT Den Haag
info@nicis.nl
www.nicis.nl
T 070 344 09 66
F 070 344 09 67
Auteurs: Maurice Crul, Adel Pasztor, Frans Lelie, Jonathan Mijs en Philipp Schnell (Eind)redactie: Nicis Institute
Opmaak en beeldredactie: www.az-gsb.nl, Den Haag
Drukwerk: Senz grafische media
Vormgeving: www.kruit.nl
Oplage: 1000
Mei 2009
© Nicis Institute




Valkuilen en springplanken

in het onderwijs

Tweede generatie Turkse jongeren in Europa vergeleken

Maurice Crul, Adel Pasztor, Frans Lelie, Jonathan Mijs en Philipp Schnell





4 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Inhoud

Valkuilen en springplanken in het onderwijs
1. Introductie en samenvatting 7
1.1 Inleiding 7
1.2 Samenvatting 8
2. Onderwijspositie van de tweede generatie in Nederland 15
2.1. Het TIES survey in Amsterdam en Rotterdam 15
2.2 Schooluitkomsten voor de tweede generatie Turkse jongeren en de vergelijkingsgroep 17
2.3 Uitval in het hoger onderwijs 22
3. Het Internationale TIES onderzoek in zeven Europese landen 25
3.1 Het TIES survey in Zweden, Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland 25 3.2 Achtergrond karakteristieken van de tweede generatie Turken in de zeven landen 27
4. De eerste opleiding in het middelbaar onderwijs. 31
4.1 Schoolsystemen en eerste selectie 31 4.2 Aanvangs- en selectieleeftijd 36 4.3 Conclusie 38
5. Drop-outs en voortijdige schoolverlaters 41
5.1 Inleiding 41 5.2 Drop-out 41 5.3 Voortijdige schoolverlaters 42 5.4 Conclusies 45
6. Hoog opgeleide jongeren in internationaal vergelijkend perspectief 47
6.1 Instroom in het hoger onderwijs 47 6.2 Uitval in het hoger onderwijs 52 6.3 Hoger onderwijs studenten 53 6.4 Conclusie 54 Literatuurlijst 56 Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 5




6 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs





1. Introductie en samenvatting


1.1 Inleiding
In 2005 is een groot internationaal onderzoek naar de positie van de tweede generatie van Turkse en Marokkaanse afkomst in Europa gestart met het acroniem TIES (The Integration of the European Second generation).1 Het TIES survey vormt de basis voor deze publicatie van het Nicis Institute.2 Het TIES onderzoek is opgezet door het Instituut voor Migratie en Etnische Studies (IMES) van de Universiteit van Amsterdam in samenwerking met het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) in Den Haag.3 Het onderzoek is uitgevoerd in acht Europese landen: Zweden, Duits- land, Nederland, België, Frankrijk, Oostenrijk, Zwitserland en Spanje. In totaal zijn er 10.000 inter- views verricht onder jongeren in vijftien Europese steden. In Nederland heeft het onderzoek plaats gevonden in Amsterdam en Rotterdam, waar in totaal 1000 tweede generatie respondenten in de leeftijd van 18 tot en met 35 jaar zijn geïnterviewd en 500 respondenten van een vergelijkingsgroep in dezelfde leeftijdscategorie. De vergelijkinggroep bestaat uit jongeren waarvan beide ouders in Nederland geboren zijn. Dit is het eerste grote onderzoek naar tweede generatie jongeren in Neder- landse steden (Crul en Heering 2008).
Het centrale doel van het internationale onderzoek is om de invloed van de integratie-context op de positie van de tweede generatie te onderzoeken. Daarvoor is een uniek onderzoeksdesign ontwikkeld. Door te kijken naar jongeren van dezelfde etnische afkomst met dezelfde startpositie (allen geboren in de survey-landen) kunnen verschillen in uitkomsten van het onderzoek gerelateerd worden aan verschillen in de integratie-context.
De 10.000 `face to face' interviews zijn gedaan in 2006 en 2007. In de meeste onderzoeken naar inte- gratie worden gegevens verzameld over de huidige positie op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt of in het onderwijs. In het TIES survey zijn de gehele onderwijs- en arbeidsmarktloopbanen minutieus gere- construeerd. Hierdoor is het mogelijk om de diverse selectie- en beslissingsmomenten zichtbaar te maken en het gehele verloop van de onderwijsloopbanen in kaart te brengen.4 De steden Amsterdam en Rotterdam huisvesten een groot deel van de arbeidsmigranten uit de jaren zestig en zeventig. Hun in Nederland geboren kinderen, de tweede generatie Turken en Marokkanen, maken een steeds groter deel uit van de stedelijke jeugd. Er is dan ook een groeiend besef dat de toekomst van de grote steden in Nederland nauw verbonden is met de integratie van de tweede gene- ratie. Het beeld over die tweede generatie is tweeledig. Er is een aanzienlijke succesvolle groep, maar er is ook een groep die achterblijft. De vorige Nicis publicatie De tweede generatie. Uitdagingen en kansen voor de stad bracht dit duidelijk in beeld (Crul e.a. 2008).
1 Jongeren met één of twee in Turkije of Marokko geboren ouders werden tot deze groep gerekend. Nadere informatie over het TIES project kan gevonden worden op: http://www.tiesproject.eu/.
2 Het TIES project in Nederland is gefinancierd door de Volkswagen Stiftung, NWO -investering middelgroot, ESF-ECRP, het Ministerie van Justitie en de gemeenten Amsterdam en Rotterdam.
3 Het TIES survey in de andere zes landen is uitgevoerd door survey bureaus onder supervisie van zes partner onderzoeksinsti- tuten: ISPO in België, INED in Frankrijk, FSM in Zwitserland, CEIFO in Zweden, IMIS in Duitsland en OAS in Oostenrijk.
4 Het TIES onderzoek bestrijkt naast de onderwerpen onderwijs en arbeidsmarkt ook thema's als religie, sociale relaties, identiteit, huisvesting, man/vrouw verhoudingen en partnerkeuzes. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 7




De nu voorliggende publicatie richt zich met name op de onderwijspositie van Turkse tweede genera- tie jongeren in een internationaal vergelijkend perspectief. We concentreren ons, evenals in de eerste publicatie, op de hoogopgeleide jongeren aan de ene kant en voortijdige schoolverlaters aan de andere kant. In het TIES onderzoek zijn de schoolloopbanen van Turkse tweede generatie jongeren in Nederland en zes andere Europese landen opgetekend. De Turkse tweede generatie vormt daarom een ideale vergelijkingsgroep voor deze studie. De andere landen zijn Zweden, Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland.

1.2 Samenvatting
De vergelijking tussen de zeven landen laat uiteenlopende resultaten en schoolroutes zien voor de tweede generatie Turkse jongeren. Deze soms zeer verschillende uitkomsten kunnen niet of nauwe- lijks verklaard worden door de achtergrondkenmerken van de ouders. Ten eerste blijken de ouders in alle landen overwegend laag geschoold en afkomstig van het platteland. Ten tweede doen de Turkse tweede generatie jongeren in twee van de drie landen waarvan de ouders iets hoger zijn opgeleid (Oostenrijk en Zwitserland) het juist slechter in het onderwijs in plaats van beter. De onderwijscontext daarentegen lijkt wel een belangrijke rol te spelen. In het bijzonder de instituti- onele arrangementen in het onderwijs, zoals aanvangsleeftijd, selectieleeftijd en de mogelijkheid om te stapelen via de beroepsonderwijskolom.5 Voor de eerste opleiding in het voortgezet onderwijs zijn de eerste twee elementen van belang. Voor de gerealiseerde eindopleiding speelt ook de al dan niet aanwezige mogelijkheid tot het stapelen van opleidingen een belangrijke rol. Drop-outs en voortijdige schoolverlaters
Nederland kent, ook internationaal gezien, een hoog aantal drop-outs en vroege schoolverlaters. Drop-outs zijn in onze definitie jongeren die alleen een lagere school diploma hebben behaald en voortijdig schoolverlaters zijn jongeren die ten hoogste een diploma hebben van lager middelbaar onderwijs. Zowel het percentage drop-outs als het percentage vroege schoolverlaters onder de Turkse tweede generatie jongeren is, vergeleken met de andere zes landen, in Nederland zeer hoog. Op basis van een vergelijking van de schoolloopbanen zien we dat drop-out in Nederland vaker het gevolg is van uitval in het lager beroepsonderwijs. Andere landen zijn blijkbaar beter in staat om hun kwets- bare groep in het lager beroepsonderwijs binnenboord te houden. Eén van de redenen waarom dit beter lukt in de Duitstalige landen is omdat het lager beroepsonderwijs daar reeds op veertienjarige leeftijd met een diploma wordt afgesloten. Kenmerkend voor Nederland is dat je pas op zestienjarige leeftijd een lager middelbaar onderwijs diploma (Vmbo) kan behalen. Dit is één of twee jaar later dan in de andere landen. Dit betekent dat jongeren die een keer blijven zitten in het eindexamenjaar al niet meer volledig leerplichtig zijn. Dit blijkt midden in de puberteit een risico volle situatie op te leveren. Een ander facet dat van belang lijkt, is de rigide scheiding van de leerlingen door de selectie op twaalfjarige leeftijd zoals wij die in Nederland kennen. Hierdoor ontstaan er klassen met alleen maar leerlingen met gedrag- en/of leerproblemen wat tot een negatieve leersituatie leidt (zie Crul
5 Zie voor de institutionele benadering Crul en Schneider 2008; Crul en Vermeulen 2006; Reitz 2002
8 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




e.a. 2007). In een aantal andere landen, zoals Frankrijk en Zweden, zitten alle jongeren tot hun vijf- tiende bij elkaar in de klas, ongeacht hun gedrag of leerpotentieel.

De situatie van voortijdige schoolverlaters brengt weer een ander aspect van het Nederlandse school- systeem prominent in beeld. Het systeem van post-secondair beroepsonderwijs (het Mbo) in Neder- land heeft een aantal kenmerken dat uniek is in Europa en dat zowel positieve als negatieve conse- quenties met zich meebrengt. Positief is dat men in Nederland via Mbo 3 en 4 kan opstromen naar het Hbo. Bijzonder veel tweede generatie Turkse jongeren maken hiervan gebruik. Negatief is dat nergens in Europa de uitval in post secondair onderwijs zo hoog is. Bij uitval uit het Mbo komen deze jongeren automatisch in de categorie voortijdig schoolverlaters terecht. Als we de schoolloopbanen van de vroege uitvallers in Nederland vergelijken met die in andere landen vallen er een aantal din- gen op. In België is het vervolgonderwijs op het lager beroepsonderwijs georganiseerd op dezelfde school. In feite vormen het lager en hoger middelbaar onderwijs een doorlopend traject van zes jaar. Dit voorkomt de risicovolle overgang naar een nieuwe school op zestienjarige leeftijd. Zwitserland heeft wel een dergelijke overgang van lager beroeps naar middelbaar beroepsonderwijs, maar het verzacht de landing met een zogenaamd Brücken Angebot. Daarin worden leerlingen geplaatst die nog niet geschikt zijn om het leer-werk traject in te stromen. Pas als zij een Brücken Angebot diploma hebben behaald, mogen zij doorstromen naar het leer-werk traject. Dit lijkt enerzijds te voorkomen dat leerlingen al na het lager beroepsonderwijs van school verdwijnen (zoals in Duitsland en Oostenrijk het geval is) en anderzijds lijkt het de grote uitval zoals wij die in Nederland kennen in het middelbaar beroeps onderwijs te voorkomen.
De praktijk van de andere landen schildert ons een aantal aantrekkelijke alternatieven voor, met betrekking tot de drop-out en uitval problematiek in Nederland. Duidelijk is dat de combinatie van het behalen van een diploma en de overgang naar een nieuwe school op zestienjarige leeftijd aan- zienlijke risico's meebrengt. In sommige landen komt deze overgang eerder, namelijk op veertienja- rige leeftijd en dus nog voor de puberteit. In andere landen bestaat er geen overgang, omdat lager en middelbaar beroepsonderwijs een ondeelbaar traject vormen. Het eerste model met de vervroegde overgang lijkt geen alternatief. Jongeren vallen weliswaar minder uit in een lager beroepsonderwijs voor hun veertiende, maar ook in Duitsland en Oostenrijk is er veel uitval bij de overgang naar het middelbaar beroepsonderwijs. Het tweede model, zoals het in België bestaat, waarin er geen overgang is, lijkt voor Nederland het beste alternatief om de kwetsbare pubers een bekende en beschermde leeromgeving te bieden.
Interessant is ook het model van Zwitserland, waar de meest kwetsbare groep in één of twee jaar expliciet wordt voorbereid op een leer-werk traject. De Nederlandse praktijk leert dat jongeren op het Mbo-1 en 2 vaak niet goed zijn voorbereid op de werksituatie in het leer-werk traject en daardoor voortijdig uitvallen.
Hoogopgeleide Jongeren
Als we kijken naar de instroom van Turkse tweede generatie jongeren in het hoger onderwijs (een derde), dan zit Nederland in vergelijking tot de zes andere landen in de middenmoot. In Frankrijk stroomt de helft van de Turkse tweede generatie jongeren het hoger onderwijs in. In Duitsland is dat nog minder dan 1 op de 10 jongeren. Wij vinden in onze TIES studie een vergelijkbare rangorde van landen als in de PISA studie `Where do immigrant students succeed?' (OECD 2006). Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 9




Het verloop van de schoolloopbanen van de hoogopgeleide Turkse jongeren in Nederland is sterk afwijkend ten opzichte van dat in de andere landen. In de meeste landen neemt in de loop van het schooltraject van middelbaar naar hoger onderwijs het aandeel Turkse tweede generatie jongeren af. In Zweden bijvoorbeeld zit de helft van de Turkse tweede generatie jongeren op een academische vooropleiding, maar haalt slechts de helft van hen de eindstreep in het hoger onderwijs. Nederland heeft relatief een kleine groep Turkse tweede generatie jongeren (een kwart) die op een academische vooropleiding (Havo of Vwo) zit maar de instroom in het hoger onderwijs is met een derde van de jongeren juist veel hoger.
De relatief lage instroom in Nederland in academische vooropleidingen in vergelijking met andere landen kan worden verklaard door een combinatie van een latere start in het onderwijs en een relatief vroege selectie voor het secondair onderwijs. De OECD wees hier al eerder op (zie Marginson e.a
2007; Schleicher 2006). In Nederland zit er gemiddeld acht jaar tussen de start en de selectie. In Frankrijk en Zweden is dit gemiddeld twaalf jaar. In Nederland beginnen Turkse tweede generatie jongeren een jaar later met het leren van de taal in een educatieve omgeving dan in Frankrijk, België en Zweden en hebben zij voor de selectie drie jaar korter om een aanvankelijke leerachterstand in te halen. Dit vertaalt zich zichtbaar in een lagere instroom in academische vooropleidingen. De vroege selectie wordt enigszins gerepareerd door de lange route via het Mbo naar het Hbo en door de indirecte route via Mavo naar Havo en Hbo. De helft van de Turkse tweede generatie jongeren in Nederland die instroomt in het hoger onderwijs volgt deze lange of indirecte route.6 Nederland is met zijn systeem van stapelen uniek in Europa. Nergens in Europa wordt er zoveel gestapeld als in Nederland. Dit is duidelijk een positief aspect van het Nederlandse onderwijssysteem. Er kleven ech- ter ook nadelen aan. Jongeren zijn drie jaar langer onderweg naar het hoger onderwijs. Naast het feit dat de lange route een lange adem vergt, zijn er ook hogere kosten verbonden aan de lange route. Het overgrote deel van de stapelaars is afkomstig van het Vmbo-theoretisch of de oude Mavo. Vmbo- kader of basis leerlingen bereiken nauwelijks het Hbo. Uit het grote aantal tweede generatie jongeren in Nederland op de lange route en daartegenover de praktijk van late selectie en hogere directe doorstroming naar hoger onderwijs in andere landen, kunnen we concluderen dat de selectie op twaalfjarige leeftijd te vroeg komt. Het is duidelijk dat we nu niet goed in staat zijn de potentie onder twaalfjarige allochtone jongeren vast te stellen. Er bestaat bij een groot deel van deze jongeren veel ontwikkelingspotentieel dat op twaalfjarige leeftijd nog niet zichtbaar wordt in de CITO score. Dit is ook niet verwonderlijk, aangezien zij de basisschool in komen met een achterstand en zij die maar langzaam inhalen. Een oplossing zou kunnen zijn om ook de ontwikkeling van de jongeren, die immers een inhaalslag aan het maken zijn, mee te wegen in het advies. De bestaande tussentijdse metingen op de basisschool maken dit mogelijk. De veelge- hoorde kritiek dat de CITO toets slechts een momentopname is, kan hiermee ook worden gepareerd. De jongeren op de lange route hebben een ongekend doorzettingsvermogen. Zij moeten niet alleen drie jaar langer over hun studie doen, maar gaan bovendien via de moeilijkste weg. Velen zijn begon- nen op sterk gesegregeerde scholen. Zij zijn vervolgens het Vmbo ingestroomd, waar de uitval het hoogst is van alle middelbare schoolsoorten. Daarna zijn zij het Mbo ingestroomd, waar wederom de
6 Vmbo-t jongeren bereiken minder vaak het Hbo via de lange route via het Mbo, dan via de indirecte route via de Havo (McDa- niel, O., M. Watts-Jones 2009; Rijken e.a. 2007).
10 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




uitval zeer hoog is. Jongeren die op deze route volharden in hun studie, bezitten een uitzonderlijke ambitie en grote motivatie. In de VS wordt in recent onderzoek gerefereerd aan de zogenaamde `second generation advantage', waarmee gedoeld wordt op de uitzonderlijke drang van zowel de ouders als de kinderen om sociaal te stijgen (Kasinitz e.a. 2008). De internationale vergelijking laat zien dat in sommige andere landen waar de lange route op papier wel bestaat (zoals in Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk), er in de praktijk nauwelijks gebruik van wordt gemaakt. Nederland komt er in vergelijking met deze landen dan ook veel voordeliger uit als we kijken naar de bereikte eindopleiding.
De Franse en de Zweedse casus laten zien hoe hun beroepskolom zonder vertraging toegang kan geven tot het hoger onderwijs. Dit is een voor Nederland interessant model om nader te bekijken. Ideaal lijkt een model waar in de vertraging wordt verminderd en de kans om het hoger onderwijs te bereiken groot is. De echte lange route zou beperkt moeten blijven tot de echte laatbloeiers. Jongeren die pas op een iets latere leeftijd tot wasdom komen en hun talenten ontwikkelen. De grote omvang van de groep die nu in Nederland van de lange route gebruik maakt, maakt duidelijk dat hier geen sprake kan zijn van louter laatbloeiers, maar dat er kritisch gekeken moet worden naar de selectie van deze jongeren voor de eerste opleiding in het middelbaar onderwijs. Belangrijk in relatie tot de voorbereiding voor het hoger onderwijs is de academische vorming in Havo en Vwo. Via de lange route lopen de jongeren deze academische vooropleiding in het studiehuis mis. Deze voorbereiding begint officieel in de bovenbouw van de Havo en het Vwo. Maar door de praktijk van de gesplitste brugklassen begint die onofficieel al eerder. Belangrijk is daarom om die jongeren die de potentie hebben om een Hbo opleiding te volgen zo vroeg mogelijk in een Havo klas te krijgen. Omdat stapelaars vooral Vmbo-t jongeren zijn (één derde van hen stapelt uiteindelijk!) zouden zij vaker in een gemengde brugklas Vmbo-t / Havo geplaatst moeten worden en eenvoudiger via Vmbo-t door moeten kunnen doorstromen naar Havo. De tussen- tijdse opstroom van Vmbo-t naar Havo is momenteel nihil (McDaniel, O., M. Watts-Jones 2009). Door het opzetten van meer zogenaamde Havo-kansklassen, kan de doorstroom ook verder worden ver- hoogd (zie ook aanbevelingen Onderwijsraad 2007)
Een andere manier om de lange route in te korten, is verkorte Mbo trajecten aan te bieden aan Mavo of Vmbo-t leerlingen die in het Mbo instromen met de ambitie door te stromen naar Hbo (McDaniel, O., M. Watts-Jones 2009). De vraag is gerechtvaardigd waarom jongeren die na het Vmbo-t naar de Havo gaan twee jaar nodig hebben voor hun overstap naar Hbo en jongeren die naar het Mbo gaan vier jaar. Is het werkelijk nodig om jongeren met dezelfde uitgangssituatie (een vierjarige Vmbo- theoretisch opleiding) twee keer zolang te scholen? Uitgangspunt zou moeten zijn dat voor Mavo of Vmbo-t leerlingen de weg naar het Hbo via Havo of Mbo even lang is. Een klein aantal Turkse tweede generatie jongeren in ons onderzoek heeft met succes twee- of driejarige Mbo opleidingen doorlopen waarna zij instroomden in het Hbo. De wenselijkheid van verkorte Mbo trajecten zou moeten verder worden onderzocht.
Met bovenstaande aanpassingen wordt het stapelen via de beroepskolom gecombineerd met door- laatbaarheid in het middelbaar onderwijs waardoor toegang mogelijk wordt tot de academische route. Door de invoering van het studiehuis en de feitelijke afschaffing van de brede brugklas is de nadruk te sterk komen liggen op stapelen en is de doorlaatbaarheid onder druk komen staan. Door Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 11




de doorlaatbaarheid tussen de verschillende opleidingsniveaus weer te vergroten kan het evenwicht worden terug gevonden en worden de talenten van kwetsbare groepen beter ontwikkeld in ons onder- wijssysteem (zie ook de aanbevelingen van Onderwijsraad 2005 en Werfhorst en Mijs 2007). Tweedeling
De eerste Nicis publicatie over de tweede generatie in Nederland belichtte de opvallende tweedeling binnen de tweede generatie: aan de ene kant zien we een succesvolle groep in het hoger onderwijs en aan de andere kant een even grote risico groep die het onderwijs zonder startkwalificatie verlaat. In geen van de andere onderzochte landen is die tweedeling zo groot als in Nederland. Dit lijkt de uitkomst van de specifieke Nederlandse integratie context. Dit is voor een groot deel terug te voeren op de specifieke rol van het Mbo in ons ondersysteem. Het Mbo vormt enerzijds een extra springplank naar het Hbo, waardoor ondanks de vroege selectie toch veel jongeren het Hbo bereiken. Aan de andere kant is de uitval op het postsecondair onderwijs (Mbo) nergens zo groot als in Nederland. Daardoor zijn er ook zoveel jongeren zonder startkwalifica- tie.
Daar waar in andere landen de onderwijspositie van de tweede generatie duidelijk als zorgwekkend kan worden bestempeld (zoals in de Duitstalige landen) of juist als hoopgevend (zoals in Frankrijk of Zweden) ligt het in Nederland niet zo eenduidig en kan men zich afvragen of het glas half vol is of half leeg. Cruciaal is of Nederland in staat is om de grote uitval terug te dringen door een beroepsko- lom in te richten met een beschermde leeromgeving. De zwakste leerlingen zitten in Nederland nu juist in de meest risicovolle leeromgeving. De sterkste leerlingen zitten daarentegen tot hun zeven- tiende of achttiende in de vertrouwde en beschermde leeromgeving van de middelbare school. Een dergelijke situatie is ook voor de jongeren in de beroepskolom wenselijk. De andere uitdaging is om het aanwezige talent onder de tweede generatie volledig te benutten. De tweede generatie jongeren op de lange route laten zien dat er veel doorzettingsvermogen en ambitie schuil gaat onder deze groep. Het is de vraag of die motivatie en ambitie er bij de derde generatie ook nog is. Wellicht zijn zij zover `vernederlandst' dat zij de extra inspanning van de lange route niet meer willen leveren.


12 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Nicis Institute -Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 13





14 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs





2. Onderwijspositie van de tweede generatie in Nederland


2.1. Het TIES survey in Amsterdam en Rotterdam Voor het TIES survey in Nederland is een steekproef getrokken uit het GBA van de twee participerende steden (zie Groenewold 2008). In totaal zijn vijfduizend namen en adressen getrokken. De trekking van de adressen heeft plaats gevonden op wijkniveau. In Amsterdam zijn adressen getrokken in 23 van de 90 buurten en in Rotterdam in 24 van de 77 buurten. De buurten zijn gekozen omdat zij repre- sentatief zijn voor de buurten waar tweede generatie jongeren woonachtig zijn. Het buurtsample bevat zowel wijken met een hoge concentratie jongeren van de tweede generatie, als ook wijken met (zeer) lage concentraties. De tweede generatie jongeren zijn naar gelang de concentratie in de buurten in grotere of kleinere aantallen getrokken uit de buurten. De jongeren van de vergelijkingsgroep zijn getrokken in dezelfde wijken waar de tweede generatie jongeren woonachtig zijn en in dezelfde aan- tallen. Het doel hiervan was om de invloed van dezelfde wijk- en stadscontext te kunnen onderzoeken voor de drie groepen. Het onderstaande schema geeft de steekproeftrekking schematisch weer.
Tabel 1        Vergelijkingsgroep (VGL), sample design en implementation statistics van de
doelgroepen in Amsterdam en Rotterdam
Amsterdam                                  Rotterdam                  Totaal
TT         MT       VGL        Totaal       TT           MT          VGL       Totaal
Bevolking:
Populatie stad 743.024 588.718 1.331.742 Populatie doelgroe- 38.337 65.426 382.746 486.509 45.415 36.831 317.943 400.189 886.698 pen
2e generatie, alle 16.539 30.588 22.562 14.560 leeftijden
2e generatie, 18-35 5.088 8.649 102.491 116.228 6.941 4.117 71.288 82.346 198.574 (=level stat.repres.)
2e generatie 18-35 in 3.266 5.398 29.351 38.015 4.772 2.655 24.003 31.430 69.445 gesampelde buurten
Sample:
Beoogd aantal 250 250 250 750 250 250 250 750 1.500 respondenten
Gesampelde buurten 23 uit 90 24 uit 77 47 uit 167 Gross effective 792 935 646 2.373 863 1.036 727 2.626 4.999 aantal gesampelde
adressen
Gerealiseerde inter- 237 242 259 738 263 251 253 767 1.505 views
Respons 29,9% 25,9% 40,1% 31,1% 30,5% 24,2% 34,8% 29,2% 30,1% Bron: Groenewold 2008, TIES survey in Amsterdam en Rotterdam Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 15




Zoals het schema aangeeft zijn de response rates laag en voor de tweede generatie jongeren nog lager dan voor de vergelijkingsgroep. De redenen voor de non-respons zijn divers. Een deel van de jongeren (15%) bleek niet woonachtig op het aangegeven adres. Hiernaast bleken veel jongeren (ongeveer een derde) ook na vijf bezoeken aan het adres niet aanwezig. Vervolgens konden de interviewers, vooral bij portiekwoningen, vaak geen toegang krijgen tot de woningen van de respondenten. De overige groep (ongeveer een derde) bestaat uit mensen die daadwerkelijk niet deel wilden nemen aan het onderzoek.
De verwachting is dat de non-respons onder laag opgeleide jongeren hoger is dan onder hoog opge- leide jongeren, omdat dit doorgaans het geval is. Tegelijkertijd zijn de hoog opgeleide jongeren vaker niet thuis omdat zij werken, studeren of een druk sociaal leven hebben. Echter, beide groepen, zowel de zeer laag opgeleiden als de hoog opgeleiden, zijn goed vertegenwoordigd. We hebben ons sample op basis van een aantal kenmerken kunnen vergelijken met de GBA gege- vens. Het overzicht laat zien dat ons sample nergens sterk afwijkt. Tabel 2 Verschillen tussen respondenten (R.) en niet-respondenten (NR.) in de kenmerken opgenomen in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) TT MT VGL Totaal R. N.R. Totaal R. N.R. Totaal R. N.R. Totaal Populatie Sekse Man 48,4 54,4 52,6 41,4 49,4 47,4 49,2 51,6 50,7 50,2 Vrouw 51,6 45,6 47,4 58,6 50,6 52,6 50,8 48,4 49,3 49,8 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Leeftijd 18-19 17,8 17,9 17,9 26,9 21,8 23,0 7,8 7,2 7,4 16,7 20-24 39,0 42,0 41,1 43,3 46,5 45,7 25,6 24,9 25,1 38,0 25-29 32,0 29,7 30,4 21,7 24,1 23,5 30,1 33,3 32,1 28,5 30-34 11,2 10,4 10,6 8,1 7,6 7,8 36,5 34,6 35,4 16,8 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Gemiddeld 24,4 24,2 24,3 23,3 23,5 23,5 27,5 27,5 27,5 24,9 Standaard 0,2 0,1 0,1 0,2 0,1 0,1 0,2 0,2 0,1 0,1 Error
Huwelijkse Nooit 56,6 68,5 64,9 77,6 78,2 78,1 86,3 88,5 87,7 76,2 gehuwd
status Gehuwd 40,6 27,8 31,7 20,5 19,0 19,3 11,9 9,5 10,4 21,1 Gescheiden 2,8 3,6 3,4 1,9 2,7 2,5 1,8 2,0 1,9 2,6 t&b
Gescheiden 0,1 0,1 0,2 0,1 0,1 Totaal 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 100,0 Totaal N 500 1.155 1.655 420 1240 1.660 512 861 1373 4.688 Bron: Groenewold 2008, TIES in Amsterdam en Rotterdam 16 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




2.2 Schooluitkomsten voor de tweede generatie Turkse jongeren en de vergelijkingsgroep

De tweede generatie Turken in Nederland zit voor een deel nog op school en is voor een bijna gelijk deel reeds van school af (zie onderstaande tabel). De cijfers voor de schoolverlaters onthullen een grote groep (bijna de helft) die geen startkwalificatie heeft behaald. In de vergelijkingsgroep is deze groep twee keer zo klein. Aan de ander kant van de onderwijsladder scoort de vergelijkingsgroep met ruim de helft met een hoger onderwijs diploma vele malen beter dan de Turkse tweede generatie groep.
Dat beeld verandert enigszins als we alleen naar de schoolgaanden kijken. Op het Hbo overtreffen de tweede generatie Turken de vergelijkingsgroep dan zelfs in aantal. Het is dus belangrijk om beide categorieën samen, schoolgaanden en zij die hun opleiding hebben afgesloten, in de bepaling van de positie van de tweede generatie mee te nemen.
Tabel 3 Turkse tweede generatie en vergelijkingroep: hoogste school niveau schoolgaanden en hoogst behaalde schooldiploma van hen die schoolloopbaan hebben beëindigd Turkse tweede generatie Vergelijkingsgroep schoolgaand schoolloopbaan schoolgaand schoolloopbaan beëindigd beëindigd Basisschool 0 11,5 0,6 2,1 Proo/special onderwijs 0 2,3 0 0,6 Vbo/Lhno/ Lts/Vmbo 2,6 14,8 1,2 7,1 basis,kader
Vmbo gemengd 0,5 2,3 0 0,6 Mavo/Vmbo-theoretisch 4,6 12,5 0 4,7 Kmbo, Mbo1-2 9,7 11,2 2,9 7,1 Mbo 3 6,6 4,9 1,7 2,1 Mbo, Mbo4 & Havo 25,5 24,3 9,9 18,5 Vwo/Gymnasium 2 0,7 6,4 2,4 Hbo 32,7 11,5 23,8 30,3 Universiteit 15,8 3,9 53,4 24,7 Totaal 100 100 100 100 N 196 304 172 340 Bron: TIES survey 2007
In de onderstaande tabel worden de schooluitkomsten van de schoolgaande jongeren en de jongeren die hun school loopbaan reeds hebben beëindigd gezamenlijk weergegeven. Van de schoolgaanden is het huidige schoolniveau weergegeven en van diegene die het onderwijs reeds hebben verlaten het hoogst behaalde diploma. Bij de waardering van de cijfers moet men er vanuit gaan dat de school- gaanden nog uit kunnen vallen en dus lager kunnen eindigen. Tegelijkertijd bestaat de mogelijkheid dat zij nog verder kunnen doorstromen. Bij de schoolgaanden is er dus potentieel een vorm van onder en overschatting van hun positie. De gezamenlijke weergave van schoolgaanden en diegenen Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 17




die de schoolloopbaan reeds hebben beëindigd doet naar ons idee het meest recht aan de situatie van de tweede generatie. Veel jongeren tussen 18 en 35 zitten nog op school. Door alleen het hoogst behaald diploma weer te geven zouden wij bijvoorbeeld de hoge Hbo deelname van de schoolgaan- den missen.
Tabel 4 Turkse tweede generatie en vergelijkingroep: hoogste school niveau schoolgaande en hoogst behaalde schooldiploma van die gene die schoolloopbaan hebben beëindigd Turkse 2de generatie Vergelijkingsgroep Basisschool 7,0% 1,6% Spec.onderw.: IVBO,Pro 1,4% 0,4% Vbo/ Vmbo-b, Vmbo-k 10,0% 5,1% Vmbo gemengd 1,6% 0,4% Vmbo-theoretisch/ Mavo 9,4% 3,1% Havo/Vwo 0 0 Mbo-1, Mbo-2, 10,6% 5,7% Mbo-3 5,6% 2,0% Mbo-4 en Havo 24,8% 15,6% Vwo 1,2% 3,7% HBO 19,8% 28,1% Universiteit 8,6% 33,4% Totaal 500 512 Bron: TIES survey 2007
Uit de uitkomsten blijkt dat ruim een kwart van de Turkse tweede generatie jongeren zich in het hoger onderwijs bevindt of reeds een onderwijsdiploma in het hoger onderwijs heeft behaald. De groep hoogopgeleiden in de vergelijkingsgroep is ruim twee keer zo groot. De groep hoog opgeleide tweede generatie Turkse jongeren is ongeveer gelijk aan de groep jongeren zonder startkwalificatie (minder dan Mbo 2). Dat is opmerkelijk, gezien de bestaande beelden van de groep: meestal worden Turkse en Marokkaanse jongeren in één adem genoemd met problemen en zelden met succes.
We kijken in deze publicatie apart naar de hoogopgeleide jongeren en naar de drop-outs en voortij- dig schoolverlaters. We starten ons overzicht met de voortijdige schoolverlaters. Voortijdige Schoolverlaters
Er heeft zich in de afgelopen jaren in het Nederlandse beleid een verschuiving voorgedaan van de aandacht voor school `drop-outs' naar de aandacht voor de grotere groep jongeren zonder startkwali- ficatie. De verbreding van deze categorie is in lijn met de aandacht op Europees niveau voor voortij- dige schoolverlaters. In Europa wordt de term nu gereserveerd voor jongeren met hoogstens een diploma van het lager secondair onderwijs. Nederland heeft relatief veel voortijdige schoolverlaters vergeleken met andere Europese landen (OECD 2008). 18 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




In Amsterdam en Rotterdam verlaat een kwart van de tweede generatie Turkse en Marokkaanse jon- geren de school zonder startkwalificatie. Er zijn iets meer jongens dan meisjes zonder startkwalifica- tie. Het aandeel jongeren zonder startkwalificatie neemt in de loop van de tijd langzaam af. Onder meisjes van Turkse afkomst is de afname het sterkst. Dit is in lijn met de algemene ontwikkeling dat de positie van meisjes van Turkse afkomst gestaag verbetert. Als we in het TIES survey kijken naar de redenen voor het voortijdig stoppen met de opleiding, zien we een groot verschil tussen mannen en vrouwen. Bij de vrouwen geeft één op vijf zelf aan dat ze niet door is gegaan omdat ze ging trouwen. Bij de mannen is dit nauwelijks een reden. De helft van de mannen wilde geld gaan verdienen en is daarom gestopt. Voor de vrouwen is dit veel minder vaak (twee keer zo weinig) een reden. Eén op de vijf mannen had "geen zin" meer om naar school te gaan. Naast de redenen die de respondenten geven voor het verlaten van school, kunnen we ook kijken naar indicatoren die voortijdig schoolverlaten voorspellen. Dit doen we op twee manieren. Een deel van de informatie halen we uit de analyse van de schoolloopbanen van de jongeren. Een ander deel van de informatie halen we uit het onderzoeken van mogelijke invloedrijke factoren zowel binnen als buiten het onderwijs.
Het TIES onderzoek biedt de unieke mogelijkheid om de gehele schoolloopbanen van de responden- ten te reconstrueren. Het belangrijkste kenmerk van de schoolcarrières van risicojongeren is dat hun schoolloopbanen kort zijn. Maar het is een vergissing om te denken dat er dus ook weinig verschillen zijn in deze schoolloopbanen. Het stereotype beeld is dat deze jongeren zijn blijven zitten, zeer lage schooladviezen kregen, naar de laagste vormen van het Vmbo gaan en daarna stoppen of eventueel doorgaan naar Mbo-1 of Mbo-2, om daar uit te vallen. De voortijdige schoolverlaters vormen echter een diverse groep.
Tabel 5 Schoolniveau waarop of waarna jongeren zonder startkwalificatie de school verlaten naar etnische groep en sekse
Turkse 2e generatie Vergelijkingsgroep man vrouw man vrouw speciaal onderwijs 16 11 13 15 Vmbo 34 50 58 45 havo, vwo 2 0 0 10 Kmbo, Mbo1-2 24 21 25 20 Mbo, Mbo3-4 24 18 4 10 Totaal 100% 100% 100% 100% Bron: TIES survey 2007
Driekwart van de tweede generatie Turkse jongeren die voortijdig het onderwijs heeft verlaten is niet blijven zitten. Iets meer dan de helft heeft een Mavo advies of hoger gekregen en bijna de helft (44%) heeft een Vmbo-kader of theoretisch diploma of de Mavo afgerond. Een deel heeft een Mbo-3 of Mbo- 4 opleiding gedaan. Zij hebben dus de intellectuele capaciteiten voor een opleiding op het midden niveau. Je zou hen de `kansrijke groep' onder de voortijdige schoolverlaters kunnen noemen. De vrouwen zijn meer te vinden in de kansrijke groep. Blijkbaar spelen bij hen andere dan schoolse Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 19




redenen een grotere rol bij het voortijdig schoolverlaten. Bij de Turkse meisjes lijkt trouwen de belangrijkste reden, naast geen zin meer in school. In de vergelijkingsgroep is de `kansrijke groep' flink kleiner met 32%. Het laat zien dat meer `kansrijke' tweede Turkse generatie jongeren uit vallen dan in de vergelijkingsgroep. De andere helft van de groep past wel in het profiel van een `risico jon- gere'. Zij moeten vaak een jaar overdoen op de basisschool, krijgen een laag advies, stromen door naar Vmbo-basis of het oude Vbo en stoppen daarna of stromen in op Mbo-1 of Mbo-2. Hoogopgeleide Jongeren
We kijken in deze publicatie ook speciaal naar de groep hoogopgeleide jongeren. Jongeren die op een Hbo of universiteit zitten of die reeds een diploma in hoger onderwijs hebben behaald. Tabel 6 Turkse tweede generatie jongeren en de vergelijkingsgroep in het hoger onderwijs Turkse 2de generatie Vergelijkingsgroep Hbo 19,8% 28,1% Universiteit 8,6% 33,4% Totaal 500 512 Bron: TIES survey 2007
Het grootste deel van de hoogopgeleide Turkse tweede generatie jongeren is te vinden op het hoger beroepsonderwijs:19,8% van de respondenten gaat naar het Hbo, 8,6% naar de universiteit. Interge- nerationeel gezien is de mobiliteit van Turkse vrouwen het sterkst. Als we hen vergelijken met hun moeders, die veelal nauwelijks of geen scholing hebben gevolgd, hebben de zij de grootste sprong gemaakt.
Als we naar de schoolroutes van hoogopgeleide jongeren kijken is er een opvallend verschil tussen de Turkse jongeren van de tweede generatie en de jongeren van de vergelijkingsgroep. Naar verhouding zijn veel meer Turkse tweede generatie jongeren die aanvankelijk zijn begonnen op het Vmbo-theore- tisch of de Mavo, het hoger onderwijs ingestroomd. Tabel 7 In het hoger onderwijs ingestroomde jongeren en hun eerste opleiding in het voortgezet onderwijs
Vmbo-b, Vmbo-k of Vmbo-t of Havo Vwo Totaal Vmbo gemengd Mavo Turkse 2de generatie 13 58 49 46 166 (7,8%) (34,9%) (29,5%) (27,7%) (100%) Vergelijkingsgroep 9 60 94 181 344 (2,6%) (17,4%) (27,3) (52,6%) (100%) Bron: TIES survey 2007
Bijna de helft van de in het hoger onderwijs ingestroomde Turkse tweede generatie jongeren begint op het Vmbo. Dit is twee keer zoveel als bij de vergelijkingsgroep. 20 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




De meeste Turkse tweede generatie jongeren die uiteindelijk zijn ingestroomd in het hoger onderwijs zijn gestart op de Mavo of het Vmbo-t, hebben een Mbo of een Mbo-4 diploma gehaald en zijn vervol- gens het Hbo ingestroomd. Het TIES survey biedt ook de mogelijkheid de leeftijd van deze jongeren na te gaan bij het behalen van het diploma. De Turkse tweede generatie jongeren op deze route zijn gemiddeld 20 jaar als zij het Mbo verlaten. Gemiddeld doen zij vier jaar over het Mbo. In principe kan een leerling van de Mavo of het Vmbo-t een Mbo toegang diploma tot het hoger onderwijs halen in een kortere tijd. Er is inderdaad een kleine groep Turkse tweede generatie jongeren die slechts twee of drie jaar doen over deze route.
De andere indirecte route loopt via Mavo naar Havo. Negen procent van de Turkse Mavo of Vmbo-t leerlingen in ons sample stroomt door naar de Havo. Van alle Turkse respondenten die hun school- carrière op de Mavo of het Vmbo-t begonnen stroomt ruim een derde via de langere route het Hbo in. De groep uit het Vbo of het Vmbo-gemengd, Vmbo-kader of Vmbo-basis die het Hbo bereikt is veel kleiner (7.8%). Het overzicht laat duidelijk de scheidslijn zien tussen Vmbo-t en de rest van de Vmbo opleidingen.
Van de Turkse leerlingen die Havo of Vwo als eerste opleiding hebben gevolgd, gaat 57% direct door naar Hbo of Universiteit. Bijna de helft (43%) stroomt door naar een andere opleiding dan Hbo of Universiteit. Een klein deel van hen (5%) stroomt af van het Vwo naar de Havo. Later stromen zij als- nog door naar het Hbo, dus we zullen hen niet rekenen tot de jongeren die een indirecte route vol- gen. Onder de groep Havo jongeren vinden we een aanzienlijke groep (bijna een kwart) die de Havo zonder diploma verlaten. Zij gaan vervolgens door op verschillende Mbo richtingen. Op het Vwo zien we een soortgelijk fenomeen. Ook daar verlaat een kwart van de Turkse respondenten het Vwo zonder diploma.
Voegen we alle resultaten samen dan heeft ruim de helft van de in het hoger onderwijs ingestroomde Turkse tweede generatie jongeren een lange of indirecte route gevolgd. Hiervan volgt de meerderheid de route via het Mbo en een kleiner deel de Mavo ­ Havo route. Opvallend is dat meer meisjes dan jongens de lange route hebben gevolgd.
Van alle jongeren uit de vergelijkingsgroep die het hoger onderwijs bereiken komt er een kwart via de lange of indirecte route op het hoger onderwijs terecht, 18% via de Mbo route en 7% via de Mavo ­ Havo route. Driekwart bereikt het hoger onderwijs via de directe route. De Turkse tweede generatie jongeren nemen in verhouding tot de vergelijkingsgroep dus twee keer zo vaak de lange of indirecte route.
2.3 Uitval in het hoger onderwijs
De cijfers in de vorige paragrafen gingen over de toegang tot het hoger onderwijs. Toegang is nog geen garantie voor succes. In de onderstaande tabel zien we de studie status van de ingestroomde studenten.
Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 21




Tabel 8 Studie status van in het hoger onderwijs ingestroomde Turkse tweede generatie

Nederland Hoger onderwijs diploma 28,3 Hoger onderwijs student 57,2 Uitval uit het hoger onderwijs 14,5 Totaal % 100 N 166 Bron: TIES survey 2007
Van alle Hbo studenten die het hoger onderwijs reeds hebben verlaten heeft 41% geen diploma behaald. Eerder onderzoek heeft laten zien dat vooral allochtone jongeren vaak uitvallen in het Hbo (Crul en Wolff 2002 en Wolff en Crul 2003). We hebben geen verschil kunnen vinden in drop-out percentages tussen de jongeren op de lange route en de jongeren op de directe route.

22 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Nicis Institute -Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 23




24 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs





3. Het Internationale TIES onderzoek in zeven

Europese landen


3.1 Het TIES survey in Zweden, Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland
In Hoofdstuk 2 hebben we uitgebreid het Nederlandse TIES survey besproken. Iets beknopter zullen we nu het TIES survey in de andere Europese landen belichten. Het principe van het TIES project is dat wij in elk land in twee steden respondenten face to face heb- ben geïnterviewd. Alleen in Zweden is het survey maar in één stad uitgevoerd. Tabel 9 TIES respondenten in acht landen naar etnische groep7 INTERVIEWS per stad en Turkse Ex Joegoslavi- Marokkaanse Vergelij- Totaal groep (Nov. 2008) 2e generatie sche 2e gen. 2e generatie kings groep Duitsland: Berlijn 255 202 - 250 707 Frankfurt 250 204 - 253 707 Frankrijk: Parijs 248 - - 174 422 Straatsburg 252 - - 177 429 Nederland: Amsterdam 237 - 242 259 738 Rotterdam 263 - 251 253 767 Zwitserland: Zürich 206 235 - 202 643 Basel 248 191 - 266 705 Oostenrijk: Wenen 252 253 - 250 755 Linz 206 242 - 234 682 België: Brussel 250 - 257 271 778 Antwerpen 358 - 312 303 973 Zweden: Stockholm 250 - - 250 500 Spanje: Madrid - - 250 250 500 Barcelona - - 250 250 500 TOTAAL 3.286 1.353 1.540 3.642 9.806 Bron: TIES survey 2007
7 Het TIES survey is uitgevoerd door survey bureaus onder supervisie van de zes TIES partner onderzoeksinstituten: Institute for Social and Political Opinion Research , University of Leuven in België, National Institute for Demographic Studies in Frankrijk, Swiss Forum for Migration and Population Studies , University of Neuchâtel in Zwitserland, Centre for Research in international migration and ethinic relations , University of Stockholm in Zweden, Institute for Migration Research and Intercultural Studies University of Osnabrueck,in Duitsland en Institute for European Integration Research , Austrian Academy of Sciences in Oostenrijk. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 25




In de vijftien steden is steeds dezelfde definitie van de tweede generatie gebruikt; namelijk tenminste één ouder geboren in Turkije, Marokko of Joegoslavië. Alle respondenten zijn geboren in de acht Europese survey landen. De jongeren van de vergelijkingsgroep zijn gekozen op het criterium dat beide ouders in het survey land zijn geboren. Verder zijn zij geselecteerd in dezelfde buurten waar wij de tweede generatie jongeren hebben geïnterviewd.
Door dezelfde criteria te gebruiken in alle acht landen wordt het mogelijk om dezelfde etnische groep (jongeren van bijvoorbeeld Turkse afkomst) met de dezelfde startpositie (geboren in het survey land) te vergelijken. De gebruikte vragenlijst was identiek in alle landen. Belangrijk voor dit rapport is, dat we in alle landen naar de hele schoolloopbaan vanaf de crèche of de peuterspeelzaal hebben gevraagd. We hebben hierbij de landenspecifieke schoolsystemen opgetekend in de reconstructie van de gehele schoolcarrière van de respondenten. Dit onderscheidt ons onderzoek van internationaal onderzoek dat gebruik heeft gemaakt van ISCED codering. Het grote voordeel is dat we precies kun- nen volgen welke landenspecifieke schoolsoorten een respondent heeft gevolgd. De steekproef in Nederland is gedaan op basis van de gegevens in het GBA. Het is een representa- tieve steekproef, hoewel de non-respons, zoals gebruikelijk bij deze categorie respondenten (jong en allochtoon), hoog is. Stockholm en Antwerpen zijn de enige twee andere steden waar ook sampling op basis van administratieve gegevens kon plaats vinden. In de andere steden kon op basis van de register informatie de tweede generatie niet worden geïden- tificeerd, omdat het geboorteland van de ouders niet bekend is. We hebben daarom een alternatieve methode moeten volgen. In Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland geven de administratieve registers alleen uitsluitsel over de nationaliteit van de persoon. Dit zou de genaturaliseerde tweede generatie jongeren uitsluiten van ons survey. We hebben daarom in deze landen additioneel gebruik gemaakt van de zogenaamde onomastische (naamherkenning) steekproef.8 De stadregisters in de drie landen bevatten alle namen van de personen die in de steden verblijven. Een specialistisch bureau heeft op basis van naamherkenning (combinatie van voor en achternaam) mensen met een Turkse en Joego- slavische naam geïdentificeerd (96% dekking). Uit deze namenlijst is een representatieve steekproef getrokken.
De onomastische steekproef is ook toegepast in de twee Franse steden en in Brussel. De sampling is hier gebaseerd op voor en achternamen uit de telefoonregisters. In Frankrijk zijn in een volgende stap door telefonische screening jongeren die aan onze definitie van de tweede generatie voldoen geselec- teerd. In Brussel zijn in overeenstemming met de spreiding van de Turkse bevolking over de verschil- lende Brusselse buurten straat segmenten geselecteerd om vervolgens met behulp van naamherken- ning adressen te selecteren. Op de adressen is met behulp van screening de beoogde doelgroep geïdentificeerd.
De sampling in Parijs, Strasburg en Brussel was bijzonder omslachtig en kostbaar maar het was de enige manier om een aanzienlijke groep (vooral de genaturaliseerde tweede generatie jongeren) niet bij voorbaat uit te sluiten van de steekproef. Het resultaat is een unieke dataset. Nog nooit eerder is de tweede generatie in Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Frankrijk op deze wijze geïdentificeerd. 8 In Nederland is eerder met succes gebruik gemaakt van deze methode in het onderzoek De Joden in Nederland anno 2000 (NIDI/IMES 2001). Deze methode wordt vaker gebruikt als administratieve gegevens niet voldoende zijn om een bepaalde groep te identificeren.
26 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




In deze landen bestaan er dan ook geen vergelijkbare nationale data-sets die een zelfde vergelijkbare categorie, dus inclusief de genaturaliseerde tweede generatie, onderscheiden. Belangrijk is te onderstrepen dat de TIES data is gebaseerd op een stedelijke data-set. Met 250 res- pondenten uit de categorie Turkse tweede generatie jongeren in de leeftijd tussen 18 en 35 jaar inter- viewden wij in veel steden een aanzienlijk deel van de totale categorie. In Amsterdam is dat bijvoor- beeld één op de 20 Turkse tweede generatie jongeren in die leeftijdscategorie. Vooral in de kleinere onderzochte steden zoals Linz, Basel en Straatsburg wordt een groot deel van de totale doelgroep met het survey bereikt. De meeste nationale survey dekken een veel kleiner percentage van de totale groep.
Binnen de mogelijkheden die er zijn, is de TIES data-set voor onderzoek naar de tweede generatie Turken de beste data-set in Europa van dit moment. Maar representativiteit voor het hele sample kunnen we, net zo min als andere onderzoekers in Europa, niet claimen. Enige voorzichtigheid met de interpretatie van schoolresultaten blijft dan ook geboden. 3.2 Achtergrond karakteristieken van de tweede generatie Turken in de zeven landen
Een belangrijk uitgangspunt van het onderzoeksdesign van het TIES project is dat we vergelijkbare Turkse jongeren in verschillende Europese landen met elkaar vergelijken. De eerste check voor een dergelijke vergelijking is dan ook of de Turkse ouders van de tweede generatie jongeren ook werkelijk vergelijkbaar zijn. We kijken hieronder naar de vier belangrijkste achtergrond kenmerken van de ouders (1) migratie reden, (2) stedelijke of rurale achtergrond, (3) opleiding van de vader en (4) oplei- ding van de moeder.
De eerste tabel geeft zeer vergelijkbare resultaten voor zes van de zeven landen. De meeste vaders zijn gekomen als arbeidsmigrant. De tweede genoemde reden is gezinshereniging en de derde huwelijk. Alleen in Zweden wijken de redenen van migratie af. De redenen zijn meer divers en vooral asiel is een veel belangrijker reden.
Tabel 10 Tweede generatie Turken. Belangrijkste reden voor migratie van de vader Migratie reden Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Huwelijk 5,8 6,3 0,4 1,6 14,2 6,9 2,2 Gezinshereniging 17,4 18,1 2,0 10,9 15,8 11,8 10,9 Gezinsvorming 3,0 2,3 0,2 1,2 3,6 1,3 1,1 Werk 62,2 63,5 33,2 54,1 34,0 43,7 57,4 Studie 0,8 2,0 1,6 0,8 2,0 2,2 3,1 Gevlucht en asiel 1,8 1,0 0,6 5,7 16,6 3,9 2,2 aangevraagd
Anders 5,4 4,5 0,8 5,3 9,5 3,9 2,0 Geen antwoord 3,6 2,3 61,2 20,4 4,3 26,5 21,2 N 500 602 500 505 253 465 458 Bron: TIES survey 2007
Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 27




De tweede tabel bevestigt het algemene beeld van Turkse arbeidsmigranten afkomstig van het plat- teland. Interessant is hier dat de verdeling in Zweden nauwelijks afwijkt van die in de andere landen. De asielzoekers zijn niet vaker afkomstig uit de stad. Bij nadere beschouwing komen zij vaak uit Oost Turkije. Het gaat vooral om Koerdische vluchtelingen. Tabel 11 Tweede generatie Turken. Woonplaats van de vader tot zijn 15e levensjaar Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Dorp 49,6 43.5 46,6 39,6 53,4 43,2 35,8 Middelgrote stad 24,4 24,8 26,8 38,4 24,5 34,6 46,5 Grote stad 25,2 22,1 26 18,4 20,2 21,1 17,0 Missing 0,8 9,6 0,6 3,6 2,0 1,1 0,7 N 500 602 500 505 253 465 458 Bron: TIES survey 2007
Het beeld van de arbeidsmigrant van het platteland wordt verder aangevuld als we naar de opleiding van de vaders kijken. Een zeer groot deel heeft alleen de lagere school bezocht of een koranschool. De Turkse vaders in Oostenrijk en Zwitserland vallen op door een hoger percentage dat middelbaar of hoger onderwijs bezocht, gevolgd door België en Zweden. De Turkse vaders in Duitsland zijn het laagst opgeleid, gevolgd door Nederland en Frankrijk. Tabel 12 Tweede generatie Turken. Hoogste opleiding die de vader gevolgd heeft Onderwijs niveau Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Lagere school 46,2 43,5 47,0 60,2 47,8 34,0 29,1 Middelbaar 35,0 40,6 39,5 20,2 30,6 46,7 50,2 onderwijs
Postsec. en tertiair 6,2 7,1 9,2 1,0 13,6 10,1 15,9 Missing 12,6 8,8 4,4 18,6 8,0 9,2 4,8 N 500 602 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2007
Het beeld van de moeders is in lijn met het beeld van de vaders in de diverse landen. De Turkse moe- ders in Zweden zijn het hoogst opgeleid en die in Duitsland wederom het laagst. 28 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Tabel 13 Tweede generatie Turken. Hoogste opleiding die de moeder gevolgd heeft

Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Lagere school 61,2 54,1 57,0 64,3 34,2 48,4 50,0 Middelbaar onder- 24,2 36,8 33,6 22,0 53,0 43,7 38,0 wijs
Postsec. en tertiair 3,6 2,5 5,8 0,4 8,4 4,7 6,1 Geen antwoord 11,2 6,5 3,6 13,3 4,4 3,2 5,9 N 500 602 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2007
Hoewel er duidelijke verschillen zijn tussen de landen is de algemene trend dezelfde, met uitzonde- ring van Zweden. Resumerend: over het algemeen zijn de ouders van de tweede generatie jongeren laag opgeleid en afkomstig van het platteland. De ouders in Zweden, Zwitserland en Oostenrijk zijn over het algemeen wat hoger opgeleid en die in Frankrijk en Duitsland lager.

Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 29




30 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs





4. De eerste opleiding in het middelbaar onderwijs. Een internationale vergelijking
4.1 Schoolsystemen en eerste selectie
Als eerste stap in de analyse van schoolloopbanen in de verschillende landen kijken we naar de eerste opleiding die Turkse jongeren in de verschillende landen hebben gevolgd op de middelbare school. We beginnen ons overzicht met Nederland en nemen het als de standaard van de vergelijking met de andere landen.
Tabel 14 Eerste opleiding TT in het middelbaar onderwijs (Nederland) Proo of IVBO 4,4 Vbo, Vmbo-basis, -kader, Vmbo-gemengd 29,8 Mavo en Vmbo-theoretisch 36,6 Havo 14,6 Vwo 11,0 Weet niet 3,6 N= 500 100 Bron: TIES survey 2007
In Nederland gaat een kwart (25.6%) van de Turkse tweede generatie jongeren naar een academische vooropleiding, een derde van de jongeren volgde een opleiding in het midden (36.6%) en nog een derde volgde een lagere beroepsopleiding (34.2%).

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 KINDERGARDEN GRUNDSCHULE ORIENTIE- GYMNASIUM GYMNASIALE UNIVERSITÄT / KUNSTHOCHSCHULE / RUNGSSTUFE OBERSTUFE MUSIKHOCHSCHULE VORKLASSE / SCHULKINDERGATEN
GESAMSCHULE BERUFSAKADEMIE REALSCHULE FACHHOCHSCHULE FACHOBER- SCHULARTEN MIT SCHULE VERWALTUNGSFACHHOCHSCHULE MEHREREN BILDUNDSGÄNGEN BERUFSFACHSCHULE HAUPTSCHULE BERUFSSCHULE+BETRIEB BERUFSSCHULE+BETRIEB ABENDGYMNASIUM / KOLLEG FACHSCHULE SCHULEN DES GESUNDHEITSWESENS Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 31




Het Duitse onderwijs systeem kent eveneens een driedeling: het lager beroepsonderwijs (Haupt- schule), een midden niveau (Realschule) en een academische vooropleiding (Unterstufe Gymna- sium). Deze opleidingen duren allemaal zes jaar. Waarbij men vanaf het vijftiende levensjaar in de Hauptschule een duaal traject kan volgen met een aantal dagen school en een aantal werken in een bedrijf. De bovenbouw (Oberstufe) van het Gymnasium neemt nog eens drie jaar in beslag waarna men op negentien jarige leeftijd aan de universiteit kan beginnen. Hauptschule en Realschule leiden beiden in principe op tot vervolgberoepsonderwijs. Maar zoals we verderop zullen zien stoppen veel Hauptschule leerlingen na het behalen van hun diploma. Tabel 15 Eerste opleiding Turkse tweede generatie in het middelbaar onderwijs (Duitsland) Sonderschule 0,8 Hauptschule 37,4 Verbundene Haupt- und Realschule 2,8 Realschule 31,7 Gesamtschule 14,6 Gymnasium 12,7 N= 505 100 Bron: TIES survey 2007
In Duitsland gaat slechts 12,7% naar een academische vooropleiding. De verdeling tussen lager beroepsonderwijs (37.4%) en de middencategorie (31.7%) is vergelijkbaar met Nederland. De Gesamtschule omvat kinderen die nog geen richting hebben gekozen. Het onderwijssysteem in Oostenrijk kent evenals in Duitsland de Hauptschule. Ook hier gaan de jongeren van de Hauptschule op veertien jarige leeftijd het duale traject in. De andere belangrijke richting is de Algemeine Bildende Hohere Schule (AHS). De AHS Unterstufe bereidt voor op alle schoolrichtingen (maar iets vaker komen kinderen vanuit deze schoolsoort ook op de academische route terecht).

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 KINDERGARDEN VOLKSSCHULE ALLGEMEINBILDENDE HÖHERE SCHULE UNIVERSITÄTEN HAUPTSCHULE FACHHOCHSCHULEN OBERSTUFENREAL- GYMNASIUM AKADEMIEN POLYTECHNISCHE SCHULE BERUFSCHULE UND LEHRE BERUFSBILDENDE MITTLERE SCHULE AUSBILDUNGEN IM GESUNDHEIDSBEREICH BERUFSBILDENDE HÖHERE SCHULE SCHULE FÜR GESUNDHEITS- UND KRANKENPFLEGE KOLLEGS
32 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




De situatie in Oostenrijk verschilt zeer van zowel Nederland als Duitsland. Tweederde van de Turkse tweede generatie gaat naar de Hauptschule (het lager beroepsonderwijs). Een kwart van de jongeren komt terecht op de brede AHS Unterstufe waar jongeren op het midden en hoogste niveau samen toegang toe hebben.
Tabel 16 Eerste opleiding Turkse tweede generatie in het middelbaar onderwijs (Oostenrijk) Sonderschule 0,7 Hauptschule 65,5 Mittelschule 7,2 AHS-unterstufe 26,6 N=458 100 Bron: TIES survey 2007
Het onderwijssysteem in Zwitserland is Kantonaal georganiseerd. Dit betekent dat elk Kanton in principe een eigen onderwijssysteem heeft. We presenteren de resultaten voor de drie Kantons (Zurich, Basel en Basel land) waar het survey heeft plaats gevonden. De situatie is in feite nog gecom- pliceerder omdat tijdens de periode dat onze doelgroep op de middelbare school zat het school- systeem is veranderd. In Zurich is, anders dan in Duitsland, de voormalige Realschule niet een mid- den opleiding maar een lager beroepsopleiding. Ook de Oberschule en Stammklasse G zijn lagere beroepsopleidingen.
Tabel 17 Eerste opleiding Turkse tweede generatie in het middelbaar onderwijs (Zurich) Oberschule (nu: Dreiteilige Sekundarschule Abteilung C) 7,9 Realschule (nu: Dreiteilige Sekundarschule Abteilung B) 45,8 Sekundarschule (nu: Dreiteilige Sekundarschule Abteilung A) 35,3 AVO Stammklasse G (nu: Dreiteilige Sekundarschule Stammklasse G) 4,2 AVO Stammklasse E (nu: Dreiteilige Sekundarschule Stammklasse E) 1,1 Langgymnasium 4,2 Andere opleidingen 1,6 Totaal N=190 100 Bron: TIES survey 2007
Meer dan de helft van de Turkse tweede generatie bezoekt de lagere beroepsopleidingen. Langgym- nasium is de naam van de academische vooropleiding op de middelbare school. Slechts 4,2% van de Turkse tweede generatie heeft die opleiding bezocht. Net zoals in Nederland en Duitsland bezoekt ook hier een derde van de leerlingen een school op het midden niveau. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 33




Tabel 18 Eerste opleiding Turkse tweede generatie in het middelbaar onderwijs (Kanton Basel Land)

Realschule inkl. Berufswahlklasse (nu Sekundarschule Niveau A) 55,4 Sekundarschule allgemeine Abteilung (nu Sekundarschule Niveau E) 38,4 Sekundarschule progymnasiale Abteilung (nu Sekundarschule Niveau P) 5,4 Andere opleidingen 0,9 Totaal N=112 100 Bron: TIES survey 2007
Ook in Basel land gaat bijna de helft van de jongeren naar een lagere beroepsopleiding (Realschule inclusief Berufswahlklasse). Een derde gaat naar een midden opleiding en wederom weet maar een zeer kleine groep het gymnasium in te stromen.

Tabel 19 Eerste opleiding Turkse tweede generatie in het middelbaar onderwijs (Kanton Basel) Weiterbildungsschule (Gesamtklassen) 69,7 Progymnasium 14,7 Andere opleidingen 15,6 Totaal N=109 100 Bron: TIES survey 2007
In het kanton Basel gaan de meeste leerlingen naar een Gesamtklasse waar kinderen van het midden en lagere niveau gezamenlijk les krijgen. Aanzienlijk meer jongeren dan in Zurich gaan hier echter naar het Gymnasium. Het percentage in Basel is meer in overeenstemming met het percentage in Duitsland.
Het onderwijssysteem van Vlaanderen is verschillend van de vorige systemen omdat alle schoolrich- tingen op de middelbare school even lang duren en in principe toegang bieden tot het hoger onder- wijs. De opleidingen Algemeen Secondair Onderwijs (ASO) en Technisch Secondair Onderwijs (TSO) zijn min of meer vergelijkbaar met respectievelijk Vwo en Havo in Nederland. Beroeps Secondair Onderwijs (BSO) is meer direct gericht op de arbeidsmarkt maar geeft met een extra jaar in principe ook toegang tot het Hoge Scholen Onderwijs.

34 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs





1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27

ÉCOLE MATERNELLE ENSEIGNEMENT PRIMAIRE SECONDAIRE DE TRANSITION GÉNÉRAL / TECHNIQUE / ARTISTIQUE SECONDAIRE DE QUALIFICATION TECHNIQUE / ARTISTIQUE
1° B 2°pro- fession- nelle SECONDAIRE PROFESSIONNEL UNIVERSITÉ NON UNIVERSITAIRE LONG NON UNIVERSITAIRE COURT
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 KLEUTERONDERWIJS LAGER ONDERWIJS SECUNDAIR ALGEMEEN UNIVERSITEIT ONDERWIJS SECUNDAIR ONDERWIJS HOGESCHOLENONDERWIJS VAN 2 CYCLI HOGESCHOLENONDERWIJS VAN 1 CYCLUS TECHNISCHE / KUNST SECUNDAIR ONDERWIJS BEROEPSSECUNDAIR ONDERWIJS DBSO Tabel 20 Eerste opleiding TT in het middelbaar onderwijs (Vlaanderen) ASO 28,6 TSO 22,7 BSO 37,4 Speciaal onderwijs 1,5 Drop-outs 9,3 N=602 100 Bron: TIES survey 2007
De helft van de Turkse tweede generatie jongeren gaat naar ASO en TSO, de voorbereidende academi- sche richtingen. Een derde van de jongeren gaat richting de beroepsopleiding (BSO). Het Franse onderwijssysteem is zeer vergelijkbaar met het Vlaamse onderwijssysteem. Men kan na drie jaar algemeen vormend College naar een algemene (Lyceum General) of een technische (Lyceum Technologique) academische vooropleiding. Daarnaast bestaat er een apart beroeps lyceum (Lyceum Professionnel) dat met een extra jaar ook toegang verschaft tot het hoger beroepsonderwijs. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 35




Tabel 21 Eerste opleiding TT in het middelbaar onderwijs (Frankrijk)

Lyceum générale or technologique 53,2 Lyceum Professionnel 37,8 Anders 1,4 Drop-outs 7,6 N=602 100 Bron: TIES survey 2007
Net zoals in België gaat hier meer dan de helft van de jongeren naar een academische vooropleiding. Het Franse Lyceum Professionnel is vergelijkbaar met BSO in België. Het Zweedse onderwijssysteem selecteert niet tot aan de leeftijd van vijftien jaar, evenals het Franse systeem. In Zweden zijn de lagere school en de onderbouw van de middelbare school een school waarin alle leerlingen bij elkaar zitten. In de bovenbouw is er ook geen formele selectie, maar de keuze voor bepaalde programma's levert wel een informele selectie op. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen drie soorten van programma's die in theorie allemaal toegang tot de univer- siteit bieden.
Tabel 22 Eerste opleiding in het middelbaar onderwijs (Zweden) Academisch programma 50,6 Semi-academisch programma 5,6 Beroepsprogramma 38,2 Anders 2,8 Drop-outs 2,8 Totaal 100 Bron: TIES survey 2007
Net zoals in Frankrijk stroomt de meerderheid van de Turkse tweede generatie jongeren in de acade- mische programma's in. Ruim een derde van de jongeren volgt een beroepsprogramma. In de regel gaan zij niet door naar de Universiteit, hoewel dit in principe mogelijk is.
4.2 Aanvangs- en selectieleeftijd
We plaatsen de verschillende uitkomsten in de verschillende landen hieronder in het licht van de institutionele arrangementen in de beginfase van het onderwijs in de landen (zie ook Crul en Ver- meulen 2006). In sommige landen is het onderwijssysteem (zeer) selectief en in andere landen is het (veel) opener. We concentreren ons in het waarderen van de onderwijssystemen op de toegang die zij geven tot academische vooropleidingen.

36 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Het systeem in de Duitstalige landen kenmerkt zich door een late start (zie tabel hieronder). De kin- deren in Oostenrijk en Zwitserland starten het laatst, gevolgd door Duitsland. De Turkse tweede generatie jongeren in Frankrijk en België zijn het vroegst gestart. Bijna negentig procent van de kin- deren zit in het derde levensjaar al op school. In Nederland ligtt het zwaartepunt bij vierjarigen in de middencategorie. Zweden geeft een zeer gedifferentieerd beeld. Sommige kinderen zitten daar al op zeer vroege leeftijd in de `Barne' terwijl andere kinderen tot de leerplichtige leeftijd (6 jaar) thuis zijn. De aanvangsleeftijd in Zweden is dus sterk variabel, maar ligt gemiddeld rond de drie jaar. Tabel 23 Aanvangsleeftijd in het onderwijs Turkse tweede generatie Trekken we de aanvangsleeftijd van de selectieleeftijd af om te zien hoeveel jaar een kind in het onderwijs zit voor de selectie plaatsvindt, dan is de situatie het meest gunstig in Frankrijk (11.9), Zwe- den (11.9) en België (11.0). Met de belangrijkste selectie in de onderwijsloopbaan op respectievelijk vijftienjarige en veertienjarige leeftijd zit er twaalf jaar in Zweden en Frankrijk en elf jaar in België tussen aanvang en selectie (zie tabel hieronder).
Tabel 24 Turkse tweede generatie jongeren. Aantal jaren tussen aanvang en selectie. Gemiddelde leeftijd Selectie leeftijd Aantal jaren tussen aanvang en aanvang school selectie Frankrijk 3,1 15 11,9 Zweden 3,1 15 11,9 België 3,0 14 11,0 Nederland 4,0 12 8,0 Duitsland 4,2 10 5,8 Oostenrijk 4,9 10 5,1 Zwitserland 5,2 12 6,8 Bron: TIES survey 2007
De situatie is het meest ongunstig in Duitsland en Oostenrijk door de late aanvangsleeftijd en de vroege selectie, die al op tien jarige leeftijd plaatsvindt. Daar komt bij dat in de Duitstalige landen kinderen slechts halve dagen naar de basisschool gaan, wat het aantal contacturen in die periode Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 37




nog verder beperkt. Nederland plaatst zich, met gemiddeld acht jaar tussen aanvang en selectie, precies in het midden.


4.3 Conclusie
Zoals we kunnen lezen uit de tabellen over de eerste opleiding, volgt de rangorde in de instroom in de academische vooropleidingen in de zeven landen precies de rangorde in het aantal jaren dat er ligt tussen aanvang en selectie.
Tabel 25 Turkse tweede generatie jongeren. Aantal jaren tussen aanvang en selectie en instroom in academische vooropleiding
Aantal jaren tussen aanvang en selectie Academische vooropleiding Zweden 11,9 56,2 Frankrijk 11,9 53,6 België 11,0 51,3 Nederland 8,0 25,6 Duitsland 5,8 12,7 Oostenrijk 5,1 n.a. Zwitserland 6,8 8,2 Bron: TIES survey 2007
De situatie in Frankrijk, Zweden en België is het meest gunstig met meer dan de helft van de Turkse tweede generatie jongeren in academische vooropleidingen. Zwitserland en Duitsland zijn, conform de verwachting, de hekkensluiters. Met een kwart van de jongeren in Havo en Vwo vormt Nederland de middenmoot, tussen aan de ene kant de zeer lage percentages jongeren die naar een academische vooropleiding gaan in Zwitserland en Duitsland en aan de andere kant de veel hogere percentages in Frankrijk, België en Zweden. In Nederland is de groep in het lager beroepsonderwijs verhoudingsge- wijs weliswaar kleiner dan in de Duitstalige landen, maar groter dan in Zweden, Frankrijk of België.


38 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Nicis Institute -Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 39









5. Drop-outs en voortijdige schoolverlaters


5.1 Inleiding
We kijken in dit hoofdstuk naar Turkse tweede generatie drop-outs en voortijdige schoolverlaters in een internationaal vergelijkend perspectief. Onder drop-outs verstaan we alle jongeren die zonder middelbare school diploma het onderwijs hebben verlaten. Hun hoogste schooldiploma is, met andere woorden, hun lagere school diploma. Voortijdige schoolverlaters zijn, volgens de Europese definitie, jongeren die hoogstens een diploma hebben van lager middelbaar onderwijs. Bij de definitie van drop-out moeten we rekening houding met het feit dat de lagere school een ver- schillende duur heeft in de verschillende landen. Hoewel in alle zeven landen de lagere school begint op zes jarige leeftijd is de leeftijd waarop de kinderen de lagere school normaal gesproken beëindi- gen verschillend. In de Duitstalige landen is dit reeds op tienjarige leeftijd. Meest afwijkend naar de ander kant is de situatie in Zweden: de Grundskole maakt in feite een koppeling van de lagere school aan de onderbouw van de middelbare school. Jongeren verlaten daarom pas op vijftien jarige leeftijd de Grundskole. In Nederland, België en Frankrijk verlaten jongeren normaal gesproken de lagere school op twaalfjarige leeftijd.
5.2 Drop-out
Aangezien de leerplicht in alle landen minimaal tot het zestiende levensjaar duurt (met uitzondering van Oostenrijk waar de leerplicht slechts tot en met vijftien jaar loopt) kunnen jongeren in principe niet uitvallen in de onderbouw van het middelbaar onderwijs. De percentages jongeren die toch uit- vallen zijn in de meeste landen dan ook laag: minder dan vijf procent. De Duitstalige landen hebben over het algemeen lage drop-out cijfers. Dit kan voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan het feit dat het lager beroepsonderwijs op veertien of vijftienjarige leeftijd kan worden afgesloten met een diploma. Weinig jongeren vallen al zo jong uit het onderwijs. De drop-out percentages zijn uit- zonderlijk hoog in Nederland en Frankrijk. Kenmerkend voor Nederland is dat je pas op zestienjarige leeftijd een lager middelbaar onderwijs diploma (Vmbo) kan behalen. Dit is één of twee jaar later dan in de andere landen. Dit betekent dat jongeren die een keer blijven zitten in het eindexamenjaar al niet meer volledig leerplichtig zijn. Dit blijkt midden in de puberteit een risicovolle situatie op te leveren. Sommige jongeren stromen hierdoor zonder Vmbo diploma in op het Mbo 1 of 2. Als ze daar ook weer uitvallen is uiteindelijk hun lagere school diploma hun hoogste diploma. De cijfers in Frankrijk zijn enigszins moeilijk te interpreteren. Het overgrote deel (84%) van de jongeren die in de tabel hieronder als drop-outs te boek staan heeft het College wel afgemaakt, maar geen diploma behaald. Zij zijn vervolgens niet door gegaan met een andere opleiding en we hebben ze daarom als drop-outs geclassificeerd. In Frankrijk zelf worden zij echter niet als drop-outs gezien. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 41




Tabel 26 Turkse tweede generatie: drop-outs uit het secondair onderwijs

Landen Percentage ten opzichte van de groep Percentage ten opzichte van de hele schoolverlaters populatie (incl. schoolgaanden) Nederland 11,5% (304) 7,0% (500) Duitsland 2,5% (438) 2,2 % (505) Oostenrijk 5,1% (334) 3,7% (458) Zwitserland 3,2% (277) 1,9% (465) Frankrijk 9,2% (284) 5,2% (500) Zweden 3,5% (201) 2,8% (251) België 1,7% (468) 1,3% (602) Bron: TIES survey 2007
België en Zweden zijn met hun lage drop-out cijfers twee interessante cases. België kent in het middelbaar onderwijs drie cycli van elk twee jaar. Aangezien België drie in plaats van de gebruikelijke twee cycli (onderbouw en bovenbouw) kent in het middelbaar onderwijs, is de indeling in lager en hoger middelbaar onderwijs moeilijker te maken. Lager middelbaar onderwijs loopt in België tot en met de eerste cyclus.
In Zweden zitten de jongeren vanaf hun zesde tot en met hun vijftiende op dezelfde school zonder enige opdeling in niveaus. Het afsluiten van het lager middelbaar onderwijs valt samen met het bereiken van het einde van de leerplichtige leeftijd. Deze bekende en beschermde omgeving biedt zoals blijkt ook een goede bescherming tegen drop-out. 5.3 Voortijdige schoolverlaters
Het beeld van voortijdige schoolverlaters is enigszins anders dan dat van drop-out. Duitsland en Oostenrijk kennen zeer veel voortijdige schoolverlaters. In beide landen gaat het vooral om jongeren die alleen een Hauptschule diploma hebben behaald. Een groot deel van hen is na de Hauptschule direct uit het onderwijs gestroomd. Daarmee is de situatie in Oostenrijk en Duitsland vergelijkbaar met die in Nederland, waar een aanzienlijke groep na het Vmbo niet doorgaat. In Nederland is er een aanzienlijke groep (de helft van de voortijdige schoolverlaters) die op het Mbo uitvalt. Die situatie vinden we niet terug in de andere landen. Ter vergelijking: in Duitsland vormen de uitvallers in het duale systeem (vergelijkbaar met Mbo) maar 11% van de totale groep voortijdige uitvallers. Zitten de jongeren eenmaal in het duale systeem, dan functioneert het systeem goed. Problematisch is dat zoveel Turkse tweede generatie jongeren het duale systeem helemaal niet in komen.
42 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Voortijdige schoolverlater: respondent van de Turkse tweede generatie in Duitsland.

Erdem is geboren in Frankfurt in 1988. Hij woont nog thuis met zijn beide ouders en zijn jongere broer van 17. Zelf is hij ten tijde van het interview 19 jaar oud. Hij heeft 2 oudere broers die uit huis zijn. Erdem's vader en moeder komen oorspronkelijk uit Artvin, aan de Turkse Zwarte Zee. In Artvin werkte zijn vader als metselaar. Op zijn 26e kwam hij naar Frankfurt waar hij nu een levensmiddelenhandel heeft. Erdem's moeder kwam op haar 17e naar Frankfurt om zich bij haar man te voegen. Beide ouders hebben in Turkije alleen de basisschool door lopen. Erdem's vader leest, schrijft en spreekt wel redelijk Duits, zijn moeder nauwelijks. Erdem ging vanaf zijn 3e naar de Kindergarten. Op zijn 7e ging hij naar de openbare lagere school, de Grund schule, in de buurt. Ongeveer de helft van de leerlingen was allochtoon. Hij is nooit blijven zitten en was dus, zoals normaal is in Duitsland, klaar op zijn 10e. Hij kreeg een schooladvies voor de Hauptschule en daar is hij ook naar toe gegaan. Het was wederom de buurtschool, dit maal een school met 75 % allochtone leerlingen. Hij is één keer blijven zitten. De Hauptschule heeft hij op zijn 17e afgesloten, maar met een lager certificaat. Erdem kon niet goed opschieten met de leraren, hij had niet het gevoel dat ze ooit echt naar hem luisterden en hij kreeg naar zijn mening ook geen hulp als hij die nodig had. Hij heeft nooit bijles gehad. Thuis was er geen rustige plek om huiswerk te maken, en onder Erdem's vrienden zijn een aantal dropouts. Zijn oudere broers hebben ook allebei hun opleiding voortijdig afgebroken. Erdem's jongere broer studeert nog wel. Bij het verlaten van de Hauptschule kreeg hij geen verder advies. Erdem had zelf nog wel verder willen leren, maar zijn ouders wilden dat hij stopte met school. Zij hebben hem ook nooit praktisch met school geholpen en ze hebben nauwelijks contact met school gehad.
Erdem is, zoals we kunnen begrijpen, zeer ontevreden over zijn opleidingsniveau. Hij voelde zich ook vaak vijan dig en onrechtvaardig behandeld op school, zowel door medeleerlingen als door leerkrachten. Erdem werkt nu onbetaald bij zijn vader in de zaak. Hij is daar meteen na de Hauptschule begonnen. Erg blij wordt hij er niet van. Zijn grote wens is om een eigen zaak te beginnen. Tabel 27 Turkse tweede generatie: voortijdige schoolverlaters (ten hoogste een diploma van lager secondair onderwijs)
Landen Percentage ten opzichte van de groep Percentage ten opzichte van de hele schoolverlaters populatie (incl. schoolgaanden) Nederland 48,4% (304) 29,4% (500) Duitsland 34,2% (438) 29,7% (505) Oostenrijk 33,5% (334) 24,5% (458) Zwitserland 17,3% (277) 10,3% (468) Frankrijk 24,6% (284) 14,2% (500) Zweden 11,4% (201) 9,2% (251) België 10,0% (468) 7,8% (602) Bron: TIES survey 2007
Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 43




Van de Duitstalige landen steekt Zwitserland relatief gunstig af ten opzichte van Duitsland en Oos- tenrijk. Dit heeft met een aantal specifieke maatregelen rond uitval te maken. Ten eerste is het aantal jongeren dat zijn of haar lager middelbaar onderwijs niet voltooid gering. Dit deel van het onderwijs- traject wordt afgesloten binnen de leerplichtige leeftijd. Sommige jongeren maken dit onderwijstra- ject echter af zonder een diploma te behalen. Een situatie die in Zwitserland niet ongewoon is, net zoals we al eerder in Frankrijk zagen. De meesten van hen gaan daarna toch door naar een vervolgop- leiding (meestal een zogenaamd Brücken Angebot, een of tweejarige voorbereiding op het duale traject).
Naast het Brücken Angebot gaan veel Turkse tweede generatie jongeren naar respectievelijk 1 of 2-jarige, of 2 tot 4-jarige beroeps opleidingen. Op deze opleidingen is er ook relatief weinig uitval. Slechts 11,5% van diegenen die één van deze opleidingen reeds hebben verlaten heeft geen diploma behaald, een percentage dat vergelijkbaar is met het Duitse. Vrij veel (bijna een vijfde) Turkse tweede generatie jongeren komen na lager middelbaar onderwijs op het zogenaamde Brücken Angebot terecht. Dat is voor leerlingen die niet direct geplaatst kunnen worden in het leer- werk onderwijs. Zij worden hier extra voorbereid op het leer-werk traject. De meeste jongeren komen daarna ook in het duale systeem terecht. Slechts een klein deel (12.4%) valt uit het Brücken Angebot zonder diploma. De meeste voormalige Brücken Angebot jongeren zitten nog op een vervolg opleiding, maar bijna de helft heeft reeds een diploma behaald in het vervolgbe- roepsonderwijs.
Het Brücken Angebot lijkt daarmee een belangrijk instrument om een deel van de moeilijke groep veilig het duale traject door te loodsen. De combinatie van een goede aansluiting van lager middel- baar beroepsonderwijs op duaal onderwijs en een gerichte tussenopvang lijkt voortijdig schoolverla- ten te voorkomen.
De situatie in Zweden is heel anders. Je kunt in Zweden in principe niet uitvallen in het lager middel- baar onderwijs omdat het onderdeel is van de verplichte Grundskole. Het is wel mogelijk dat je geen diploma haalt. Slechts een zeer kleine groep heeft echter geen diploma behaald. In de volgende stap op het Gymnasium, dat geen onderdeel meer is van de leerplichtige periode, is de uitval ook gering. Daar waar er in andere landen in de overgang van lager beroepsonderwijs naar middelbaar onderwijs op de leeftijd van zestien of zeventien jaar veel uitval, is er in die periode in Zweden geen overgang. Alle jongeren zitten tussen hun 15e en 18e jaar op het Gymnasium. De situatie in Frankrijk en België is op papier vergelijkbaar met die van Zweden. Gunstig in België is dat jongeren tussen hun twaalfde en achttiende op dezelfde school zitten. In Nederland is de uitval juist groot rond de overgang van Vmbo naar Mbo. In België zijn deze opleidingen in BSO gecombi- neerd.
Frankrijk kent evenals Zweden een driejarige bovenbouw. De Franse uitkomsten zijn echter heel anders. Een reden is wellicht dat het beroepsprogramma (Lyceum Professionnel) fysiek is gescheiden van het Algemene en Technische Lyceum. Relatief veel jongeren (27.5%) behalen op het Lyceum Professionnel geen diploma (de helft van hen heeft de opleiding wel afgemaakt). Zij zijn volgende de Franse statistieken officieel geen uitvallers. Maar omdat zij geen diploma hebben is hun hoogste diploma volgens onze definitie Collegeh en zijn zij daarmee voortijdige schoolverlaters. 44 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




De leerplichtige leeftijd is in bijna alle landen rond zestien jaar. Nederland, België en Duitsland heb- ben daarna nog gedeeltelijke leerplicht. In Duitsland en Nederland, waar in die periode opleidingen met leren en werken worden aangeboden, leidt dit niet tot het terugdringen van het voortijdige schoolverlaten. De uitval op die opleidingen is juist zeer hoog. Zweden, België en Zwitserland bieden veruit de meest beschermde leeromgeving. Zwitserland in het beroepsonderwijs en Zweden en België in het algemeen vormend onderwijs. 5.4 Conclusies
De percentages drop-out en voortijdige schoolverlaters verschillen aanzienlijk in de verschillende landen. Duitsland en Oostenrijk doen het relatief goed als het gaat om het voorkomen van drop-out. Ze bieden een grote groep jongeren vroeg een diploma. Maar als we naar de categorie voortijdige schoolverlaters kijken heeft dit vroege diploma ook een keerzijde. Veel jongeren houden na het beha- len van dit diploma voortijdig op met hun studie.
Nederland heeft van alle landen het hoogste percentage voortijdige schoolverlaters. Dat heeft ener- zijds te maken met de grote aantallen jongeren die na het Vmbo niet verder studeren (ondanks de gedeeltelijke leerplicht) en anderzijds door de hoge uitval in het Mbo, zodat hun Vmbo diploma het hoogst behaalde diploma is. Een dergelijke hoge uitval in het middelbaar beroepsonderwijs wordt niet gevonden in andere landen. De jongeren die het duale traject instromen, doen het over het alge- meen goed.
Zwitserland doet het van de landen die een sterk ontwikkelde beroepskolom hebben het beste. In Zwitserland wordt een bijna naadloze doorstroom naar het duale stelsel gecombineerd met een tus- senopvang waar die jongeren terecht komen die nog niet klaar zijn voor het duale stelsel. Deze com- binatie maakt de uitval na lager beroepsonderwijs gering. De jongeren in Zwitserland zijn, net als in Nederland, in die periode al niet meer leerplichtig.

Nicis Institute -Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 45




46 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs





6. Hoog opgeleide jongeren in internationaal vergelijkend
perspectief
6.1 Instroom in het hoger onderwijs
De cijfers voor instroom in het hoger onderwijs volgen dezelfde trend tussen de landen als in hoofd- stuk 4. De Turkse tweede generatie jongeren in Frankrijk zijn ook in het vervolgtraject het meest suc- cesvol. De percentages voor Zweden en Nederland zitten dicht bij elkaar. Hekkensluiter is opnieuw Duitsland.
Tabel 28 Turkse tweede generatie: instroom in het hoger onderwijs Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Ingestroomd H.O. % 33,2% 24,2% 52,0% 7,5% 35,5% 13,8% 19,7% Ingestroomd H.O. N 166 145 260 38 89 64 90 Totale steekproef 500 600 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2007
Als we deze percentages vergelijken met de percentages over de academische vooropleidingen uit hoofdstuk 4 zien we de onderstaande ontwikkeling (zie tabel). Tabel 29 Turkse tweede generatie: verschil tussen vooropleiding en instroom hoger onderwijs Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Academische vooropl. 25,6% 51,3% 53,6% 12,7% 56,2% 8,2% n.a. Ingestroomd in H.O. 33,2% 24,2% 52,0% 7,5% 35,5% 13,8% 19,7% Verschil +7,6% ­27,1% ­1,6% ­2,3% ­20,7% +5,6% N 500 600 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2007
Nederland is samen met Zwitserland het enige land waarin de instroom in het hoger onderwijs hoger ligt dan het percentage dat een academische vooropleiding heeft gevolgd. De landen waar het per- centage instromers in het hoger onderwijs juist veel lager ligt zijn Zweden en België. In de analyse van de schoolroutes zal duidelijk worden welke aspecten van het schoolsysteem dit grote verschil verklaren.
De vergelijking tussen vooropleiding op de middelbare school en instroom in het hoger onderwijs laat zien dat het belangrijk is om naar de ontwikkeling van de schoolroutes te kijken. Factoren die de selectie aan het begin van de schoolloopbaan verklaren hoeven niet dezelfde zijn als de verklaringen voor de gerealiseerde eindopleiding.
Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 47




De belangrijkste redenen voor de geconstateerde ontwikkelingen in de schoolloopbanen in de ver- schillende landen zijn terug te voeren op drie verschijnselen:


· Jongeren vallen soms uit op de directe academische route of stromen af naar een lager schoolni- veau.

· Sommige jongeren gaan na het behalen van een diploma van een academische vooropleiding niet door.

· Andere jongeren weten via een indirecte route (niet academische route) toch het hoger onderwijs te bereiken (dit is met name in Nederland het geval). De Duitstalige landen
Waar in Nederland naar verhouding Turkse tweede generatie jongeren in het hoger onderwijs in gelijke mate gebruik hebben gemaakt van de academische en beroepkolom route zien we een veel schevere verdeling in Duitsland. In Duitsland kan eigenlijk nauwelijks over een verdeling worden gesproken. Slechts drie Turkse tweede generatie jongeren zijn gestart op de Hauptschule of de Real- schule en zijn via de beroeps kolom in het hoger onderwijs terecht gekomen. Op een totaal van 31 Turkse tweede generatie studenten in het hoger onderwijs is dat slechts een kleine tien procent. De enige echte openstaande route naar het hoger onderwijs is de route via het Gymnasium Hoogopgeleide respondent van de Turkse tweede generatie in Duitsland. Özcan is geboren in Berlijn in 1974. Zijn beide ouders komen uit een dorp bij Giresun aan de Zwarte Zee. Zijn vader (1949) kwam op 18jarige leeftijd naar Berlijn. Hij werkte daarvoor al in Turkije als landarbeider. Nu heeft hij een eigen bedrijf in Berlijn als autohandelaar. De moeder van Özcan (1952) kwam op 14jarige leeftijd naar Berlijn in het kader van gezinshereniging met haar ouders. Ze heeft nooit betaald werk gehad en is arbeids ongeschikt. Na 19 jaar huwelijk is zij in 1992 van Özcan's vader gescheiden. Zij woont in Berlijn. Beide ouders hebben in Turkije alleen de lagere school gevolgd. Zijn moeder spreekt slechts gebrekkig Duits. De hele familie heeft de Duitse nationaliteit.
Özcan heeft twee jongere zussen en een jongere broer. Hij is op zijn 27e uit huis gegaan om te trouwen met zijn partner van Duitse afkomst, een studente die hij op de Universiteit leerde kennen. Hij woont met haar en hun twee zoontjes van 4 en 6 jaar oud en met zijn jongere broer. Hun zoontjes gaan allebei naar de Kindergarten. Hij zou niet willen dat zij naar een zwarte school zouden gaan. Özcan ging pas op zijn 7e naar school, naar de openbare lagere school in de buurt. Hij is nooit blijven zitten en ging, zoals gebruikelijk, naar vervolgonderwijs toen hij 11 was. Hij kreeg een advies "Gesamtschule / Gymna sium" en is naar het Gymnasium gegaan. De school stond bekend als een betere school dan de andere scholen in de buurt. De leerling populatie bestond voor ongeveer een kwart uit allochtonen. Daar behaalde hij zijn diploma zonder vertraging. Hij ging verder op de Gymnasiale Oberstufe en behaalde het diploma op zijn 19e. Özcan kon altijd goed opschieten met zowel de leerkrachten als zijn mede leerlingen. Hij voelde zich nooit gediscrimineerd. Thuis had hij een rustige plek om zijn huiswerk te maken. Hoewel zijn ouders hem niet hielpen met huiswerk en zelden met hem spraken over school heeft hij hen toch als de grote steun ervaren bij zijn opleiding. Zijn leerkrach 48 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




ten en vrienden noemde hij maar "een beetje belangrijk" hierin. Hij had nooit conflicten met zijn ouders, behalve heel af en toe met zijn vader over religie.

Van zijn 3 beste vrienden uit de middelbare school tijd hebben er twee de Duitse afkomst, één de Turkse. Dat geldt ook voor zijn drie beste vrienden nu, die ook alledrie hoger onderwijs hebben gevolgd. Na de middelbare school heeft hij een studie aan de Universiteit gevolgd, en op zijn 27e was hij afgestudeerd Ingenieur. Hierna stopte hij met studeren omdat hij geld moest verdienen voor zijn gezin. Hij kreeg twee maanden na zijn afstuderen een vaste baan aangeboden als ingenieur bij het bedrijf waar hij stage had gelopen. Hij geeft nu leiding aan ongeveer 10 mensen. Binnen het bedrijf heeft hij zich verder kunnen scholen en hij heeft al meermalen promotie gemaakt. Özcan vindt dat zijn loopbaan beter is verlopen dan verwacht, maar zoekt toch naar meer uitdaging en wil promotie maken. In Oostenrijk is de situatie iets anders. Een aanzienlijk groter deel Turkse tweede generatie jongeren (een kwart) begint op de Unterstufe van het AHS, de hoogste schoolsoort na het primair onderwijs. Tweederde van hen gaat daarna door op Oberstufe van de AHS, maar meer dan de helft van hen stopt voortijdig of gaat na het behalen van het diploma niet door met studeren. Van de studenten in het hoger onderwijs is tweederde (63%) via de AHS (Unter- en Oberstufe) op de beroepsacademie en de universiteit terecht gekomen. Dat betekent dat in Oostenrijk ongeveer een- derde via de beroepskolom is doorgestroomd. Het verschil met Duitsland is dat een klein deel van de tweede generatie Turkse jongeren na de Hauptschule of Mittelschule (op veertienjarige leeftijd), toegang krijgt tot de AHS Oberstufe. Dit is een algemene bovenbouw die is onderverdeeld in drie richtingen, welke bij het behalen van het diploma toegang geven tot het hoger onderwijs. Het Oos- tenrijkse middelbare school systeem is in de fase van de overgang van onderbouw naar bovenbouw iets meer doorlaatbaar dan het meer rigide Duitse systeem. Dan is er ook nog een andere groep Haupt- schule of Mittelschule leerlingen die na de onderbouw op veertienjarige leeftijd doorstroomt naar de Berufsbildende Hohere Schule (BHS). Deze richting geeft op haar beurt in principe weer toegang tot de beroepsacademie en de universiteit. Deze route duurt echter één jaar langer dan de directe route via de AHS Oberstufe.

Zwitserland kent zoals gezegd per Kanton verschillende school systemen. We hebben voor deze ana- lyse alleen de respondenten die ook in Zurich of Basel op school hebben gezeten meegenomen. De respondenten die in andere Kantons op school zaten hebben een te grote verscheidenheid aan schoolssysteem doorlopen en dit zou de analyse vertroebelen. De aantallen jongeren per school- systeem zijn om deze reden kleiner dan in de andere landen en voorzichtigheid is dan ook op zijn plaats bij de interpretatie.
In Zurich gaat het om 190 Turkse tweede generatie jongeren, die ook in Zurich naar school zijn gegaan. Daarvan komt uiteindelijk tien procent op een Fachhoch Schule of een universiteit terecht. Aanzienlijk minder dan in Nederland. Interessant is dat de helft via de directe route van het Gymna- sium komt en de helft via de Berufslehre (4 jaren) en de Berufs maturitate. De instroom in het hoger onderwijs via de beroepskolom is hier dus naar verhouding even groot als in Nederland. Deze route neemt slechts een jaar langer in beslag.
Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 49




In Basel wijkt het systeem iets af van dat in Zurich, omdat in de onderbouw van de middelbare school het laagste en middelste niveau bij elkaar zijn getrokken in een zogenoemde Gesamtklasse. In het TIES survey zijn 92 respondenten in Basel naar school gegaan. Ongeveer even veel tweede generatie Turkse jongeren (9%) als in Zurich stromen in het hoger onderwijs. Ook de verhouding tussen de academische route en de beroepsroute is vergelijkbaar met Zurich. België
In hoofdstuk 4 hebben we kunnen zien dat België zeer goed scoort als het gaat om het eerste school- niveau van de middelbare school. Een zeer groot deel van de Turkse tweede generatie jongeren komt terecht in een academisch voortraject. Het feit dat kinderen vroeg beginnen (gemiddeld rond hun derde levensjaar) en de echte selectie pas op veertienjarige leeftijd plaats vindt, is hiervoor een moge- lijke verklaring. Daarmee lijkt het Belgisch model naast het Franse model een aantrekkelijk uitgangs- punt te bieden.
Het vervolg van de schoolloopbanen van de Turkse tweede generatie jongeren in België is echter minder gunstig. Bij elk volgend selectie moment stromen zij uit (met of zonder diploma) of af richting beroeps- opleidingen. Daar waar in Nederland in de loop van de schoolcarrière de tweede generatie Turkse jonge- ren langzaam opstromen richting hoger onderwijs, zien we in België precies het omgekeerde gebeuren. In België start tweederde van de Turkse tweede generatie jongeren in de hoogste observatie graad A. Vervolgens gaat slechts iets meer dan de helft naar ASO of TSO (vergelijkbaar met Vwo en Havo, maar dan meer beroepsgeoriënteerd). Tussen de tweede en derde cyclus stroomt vervolgens een aanzienlijke groep af van ASO naar TSO en van TSO naar het lagere BSO. TSO geeft in principe toegang tot het hoger onderwijs maar velen stoppen, of doen nog een zesde jaar en gaan dan de arbeidsmarkt op. Slechts een minderheid gaat naar het hoger beroepsonderwijs. Daarmee komt de instroom in het hoger onderwijs in België uiteindelijk nog onder het niveau uit van Nederland. Het Belgisch systeem is dus zeer door- laatbaar in het middelbaar onderwijs, maar die doorlaatbaarheid pakt hier negatief uit. Kenmerkend voor de Belgische situatie is dat er nauwelijks opstroom is. Anders dan in Nederland is de beroepskolom geen belangrijke route richting hoger onderwijs. Slechts 11% van de leerlingen die BSO (vergelijkbaar met Vmbo) heeft gevolgd, stroomt door naar een zesde jaar dat toegang geeft tot het hoger onderwijs. Slechts 9 van de 225 BSO leerlingen hebben reeds het hoger beroepsonderwijs bereikt. Het TSO vormt in de praktijk een iets meer hybride categorie dan de Nederlandse Havo. De door- stroom van TSO naar Hoger Beroeps Onderwijs is niet op dezelfde manier vanzelfsprekend als in Nederland vanuit de Havo. Voor veel jongeren is TSO een eindopleiding, waarna zij op achttienjarige leeftijd de arbeidsmarkt op gaan. Dit is na een vierjarige beroepsopleiding natuurlijk niet heel vreemd. Als we een vergelijking met Nederland trekken dan zouden zij een twee- of driejarige Mbo opleiding hebben afgerond. In werkelijkheid is de selectie op veertienjarige leeftijd voor ASO of TSO dus belangrijker dan het Belgisch onderwijssysteem op papier doet vermoeden, daar geven beide opleidingen immers toegang tot het hoger onderwijs. Frankrijk en Zweden
De onderwijssystemen van Frankrijk en Zweden hebben gemeen dat zij beiden tot en met 15 jarige leeftijd niet selecteren. Alle leerlingen zitten, ongeacht hun leercapaciteiten, bij elkaar in de klas. In Zweden is dat op de zogenaamde Grundskole en in Frankrijk is dat op het College. In Frankrijk gaat 56% van de tweede generatie Turkse jongeren na het College naar een algemeen lyceum. Daarvan gaat eenderde naar een technische richting en tweederde naar een algemene richting. Beide richtin- 50 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




gen geven toegang tot het hoger onderwijs. De overgrote meerderheid van de jongeren die naar een algemeen of een technisch lyceum is gegaan, stroomt ook daadwerkelijk in op het hoger beroeps onderwijs of de universiteit.
Een kleine minderheid (44%) stroomt door richting een drie jarig beroeps college. Zij kunnen ook een toegang diploma (Bacaloreaat professionnel) tot het hoger onderwijs halen als ze nog een jaar extra doen. Eén op de vijf Turkse jongeren uit het beroeps lyceum doet dit inderdaad. De route via de beroepskolom is dus een belangrijke route naar het hoger onderwijs. Directe route naar het Hoger Onderwijs, Turkse tweede generatie vrouw in Frankrijk. Safiye is geboren in Parijs in 1982. Ze woont nog thuis met haar beide ouders en haar oudere broer. Op haar 16e heeft ze door naturalisatie de Franse nationaliteit gekregen. Haar vader heeft de basisschool in Turkije niet afge maakt. Hij werkte in Adana als losse arbeider. Hij is naar Frankrijk gekomen op zoek naar werk. Nu heeft hij al lang geen werk meer. Haar moeder heeft op haar 16e het diploma van het Lycee behaald in Turkije. Zij is naar Frankrijk gekomen na het huwelijk met Safiye's vader. Zij heeft nooit gewerkt in Frankrijk. Safiye ging naar de kleuterschool vanaf haar 2e. Op haar 4e ging ze naar de openbare basisschool in de buurt waar ongeveer de helft van de kinderen allochtoon was. Ze is nooit blijven zitten en op haar 11e ging ze naar het College, een openbare school in de buurt, met ongeveer 50% allochtone leerlingen. Safiye heeft nooit bijles gehad, maar ze ging wel naar een huiswerkklas. Ze kon heel goed opschieten met zowel haar medeleerlingen als de leer krachten. Thuis had ze een rustige plek om huiswerk te doen. Ze sloot het College af met een diploma op haar 16e, waarna ze doorging naar het Beroeps Lyceum.
Na het behalen van haar diploma ging ze naar de Universiteit. Ze haalde haar Bachelor op haar 20e en haar Master Economie op haar 22e.
Safiye heeft zich altijd sterk gesteund gevoeld door haar leerkrachten, meer nog dan door haar ouders en vrienden en oudere broer, al zijn die ook belangrijk voor haar geweest tijdens haar opleiding. Haar ouders hielpen haar vaak met haar huiswerk en controleerden altijd of ze het gemaakt had. Ze praatten samen veel over school. Ook met haar oudere broer praatte ze veel over school en hij hielp haar ook heel vaak. Safiye had op de middelbare school 1 Turkse vriendin en verder Franse vriendinnen. Nu is haar vriendinnenkring heel divers: haar drie beste vriendinnen, die ze allemaal via de Universiteit kent, komen uit Marokko (MA), Iran (PhD) en Rusland (MA).
Safiye is tevreden over haar opleidingsniveau. Ze studeert weer, omdat ze in het laatste jaar besloten heeft ook nog een andere richting te kiezen. Ze heeft zelf nooit een oneerlijke behandeling ervaren op school of zich gediscri mineerd gevoeld. Ze vindt echter dat het Franse schoolsysteem niet aan iedereen gelijke kansen biedt. Naast haar studie werk Safiye sinds 2006 in loondienst op een groot kantoor. Ze werkt 35 uur per week. Het werk dient ook als stage bij haar studie. Voor deze baan heeft ze al 7 banen gehad, waarvan er 3 voltijds waren. Safiye wil graag een eigen bedrijf beginnen.
Safiye's Parijse identiteit is sterk en haar Turkse identiteit ook. Ze vindt dat je Frans bent als je in Frankrijk gebo ren bent. Ze beschouwt het als een verrijking dat mensen van verschillende achtergronden samenleven en vindt het ook goed voor de economie van de stad. Safiye is actief in een mensenrechtenorganisatie. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 51




Van alle onderwijs systemen in ons onderzoek is biedt het Franse systeem de beste toegang tot het hoger onderwijs. Zowel via de academische route via het lyceum als via de beroepskolom. Bovendien levert de route via de beroepskolom hoogstens een jaar vertraging op. In Zweden gaan alle leerlingen naar een driejarig Gymnasium. Een diploma van het Gymnasium geeft in principe toegang tot de universiteit. Op het Gymnasium zijn er echter verschillende program- ma's. Sommige programma's zijn beroepsgeoriënteerd en vormen eigenlijk een informele tracking richting beroepsonderwijs binnen het algemene systeem. Ook in Zweden volgt de meerderheid (59%) een academisch programma en een kleine minderheid (41%) een meer beroeps georiënteerd pro- gramma. Maar anders dan in Frankrijk, gaan veel tweede generatie Turkse jongeren die een acade- misch programma volgden niet door naar het hoger onderwijs. Slechts 56% van deze jongeren stroomt in het hoger onderwijs in. De andere groep stroomt de arbeidsmarkt op. Vergelijkbaar met Frankrijk stroomt ongeveer één op de vijf leerlingen uit het beroepsprogramma door naar het hoger onderwijs. Net zoals in Frankrijk is de route via het beroepsprogramma geen langere route.
De situatie in Frankrijk lijkt daarmee het meest gunstig voor Turkse jongeren van de tweede genera- tie. Hier moet echter een kanttekening worden geplaatst: schoolselectie vindt in Frankrijk eigenlijk pas plaats in het hoger onderwijs. Niet alleen is er veel voortijdige uitval in het hoger onderwijs in Frankrijk (zie volgende paragraaf) maar ook is er meer niveau differentiatie tussen de hoger onder- wijsinstellingen als in andere landen.
6.2 Uitval in het hoger onderwijs
De laatste stap in de analyse van de school routes van hoog opgeleide jongeren betreft uitval in het hoger onderwijs. We geven hieronder eerst een overzicht van alle ingestroomde jongeren en hun studie status in het hoger onderwijs.
Tabel 30 Turkse tweede generatie jongeren en hun studie status in het hoger onderwijs Studie status Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Diploma H.O. 28,3 35,2 27,7 36,9 38,2 48,7 26,7 Student H.O. 57,2 42,0 57,3 52,6 32,6 42,3 67,7 Uitgevallen zonder 14,5 22,8 15,0 10,5 29,2* 9,3 5,6 H.O. diploma
Totaal % 100 100 100 100 100 100 100 N 166 145 260 38 89 64 90 Bron: TIES survey 2007
Als we alleen naar diegenen kijken die reeds een diploma hebben behaald (de hele schoolroute naar en in het hoger onderwijs hebben doorlopen) krijgen we de onderstaande verdeling tussen de landen. 52 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Tabel 31 Turkse tweede generatie jongeren met diploma van het hoger onderwijs

Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Diploma H.O. 9,4% 8,5% 14,4% 2,8% 13,5% 6,6% 5,2% Diploma N 47 51 72 14 34 31 24 Totaal N 500 600 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2007
In Frankrijk zijn verhoudingsgewijs tot nu toe de meeste Turkse tweede generatie jongeren afgestu- deerd in het hoger onderwijs. Nederland bevindt zich op de derde plaats. Als we de nog studerenden uit de tabel halen kunnen we apart kijken naar die jongeren die het hoger onderwijs reeds hebben verlaten. Dit geeft de mogelijkheid om de uitval te berekenen onder groep die het hoger onderwijs reeds heeft verlaten.
Tabel 32 Turkse tweede generatie jongeren en uitval uit het hoger onderwijs Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Uitval als % van 33,8% 39,3% 35,1% 22,2% 43,3%* 16,2% 17,2% groep uitgestroomd
uit H.O.
Uitval H.O. N 24 33 39 4 26 6 5 Totaal uitge- 71 84 111 18 60 37 29 stroomd H.O. N
Bron: TIES survey 2007
De uitval percentages zijn in alle landen behoorlijk hoog. Gemiddeld valt ongeveer één op de drie Turkse tweede generatie jongeren uit het hoger onderwijs. Dat is verontrustend veel. Je kunt als alge- mene trend stellen dat de landen met een hoge instroom ook een hoge uitval hebben.9 6.3 Hoger onderwijs studenten
Om inzicht te geven in de verschillen tussen de landen presenteren we hieronder tenslotte uitsluitend de uitkomsten voor hoger onderwijs studenten die nog studeren of die reeds een diploma hebben behaald.
9 De uitval in Zweden is extreem hoog, maar is voor een deel een artefact van de data zelf. In Zweden kunnen we door een fout in de vragenlijst diegenen die met een BA diploma zijn uitgestroomd niet scheiden van diegene die zonder BA zijn uitge- stroomd. Het gevolg is dat we ze allemaal als uitvallers moeten rekenen. Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 53




Tabel 33 Turkse tweede generatie jongeren in het hoger onderwijs

Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Hoger Beroeps 19,8% 11,5 % 16,0% n.a. 10,3%* 5,1% 5,7% Onderwijs
Universiteit 8,6% 7,1% 28,2% 6,7% 25,1% 7,3% 12,4% Totaal Hoger 28,4% 18,6% 44,2% 6,7% 35,4% 12,4% 18,1% Onderwijs
Totaal N 500 600 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2007
De bovenstaande tabel laat nog steeds vrij grote verschillen zien tussen de landen.10 De Turkse tweede generatie jongeren in Frankrijk scoren met 44% in het hoger onderwijs nog veruit het beste. Op de tweede plaats komt Zweden. Bij Zweden zijn echter ook de studenten die korter dan drie jaar op het hoger onderwijs hebben gezeten geclassificeerd als personen die een BA diploma hebben behaald. Zoals eerder vermeld is het niet duidelijk of zij een BA certificaat hebben behaald of niet. We hebben dus hoogstwaarschijnlijk te maken met een overschatting. Duitsland bevindt zich aan de andere kant van het spectrum met slechts 7% van de tweede generatie Turkse jongeren in het hoger onderwijs. Nederland en België vormen in het hoger onderwijs een midden groep.
6.4 Conclusie
We hebben in dit hoofdstuk de schoolroutes naar en in het hoger onderwijs van zeven Europese lan- den inzichtelijk gemaakt. Daarbij hebben we drie momenten (selectie, instroom en uitval) in de schoolroute naar het hoger onderwijs belicht. In de tabel hieronder nog eens de belangrijkste cijfers, maar nu naast elkaar:
Tabel 34 Turkse tweede generatie jongeren op de drie momenten in de schoolroute Nederland België Frankrijk Duitsland Zweden Zwitserland Oostenrijk Academische 25,6% 51,3% 53,6% 12,7% 56,2% 8,2% n.a. vooropleiding
Ingestroomd in 33,2% 24,2% 52,0% 7,5% 35,5% 13,8% 19,7% H.O.
H.O. Studenten (na 28,4% 18,6% 44,2% 6,7% 35,4% 12,4% 18,1% aftrek van uitvallers)
Totaal N 500 600 500 505 251 465 458 Bron: TIES survey 2006/2007
10 Bij Zweden moet een kanttekening gemaakt worden omdat een deel van de jongeren in het hoger onderwijs wel een certifi- caat heeft behaald voor een kortlopende opleiding (1 of twee jaar). Zij behoren eigenlijk te worden geclassificeerd als jonge- ren op een korte hoger beroepsopleiding.
54 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




De opvolgende percentages laten verschillende ontwikkelingen per land zien. De ontwikkeling in de percentages ziet er voor Nederland beter uit dan in de andere landen. België en Zweden doen het (veel) minder goed als op basis van de ruime instroom in de academische vooropleidingen was te verwachten. Duitsland zakt nog verder weg, en komt zelfs onder Zwitserland uit. De lange route zoals wij die in Nederland kennen, is zonder meer uniek te noemen. De lange route is in geen van de andere landen ook letterlijk zo lang als in Nederland, waar de student er maximaal drie jaar langer over doet om het hoger onderwijs te bereiken. De route wordt echter ook in geen van de andere landen zo veel gebruikt door Turkse tweede generatie jongeren als in Nederland. Op basis van de vergelijking met andere landen zijn zowel positieve als negatieve aspecten van de lange route te benoemen. Laten we beginnen met de positieve aspecten: Door de lange route wordt de tamelijk vroege selectie in Nederland (drie jaar vroeger dan in Frankrijk of Zweden) gecompen- seerd. Het zijn met name de Vmbo-t of Mavo leerlingen (die de negatieve aspecten van de vroege selectie belichamen) die gebruik maken van de lange route. Zij zijn het die doorstromen naar Mbo-4, de opleiding die toegang geeft tot het Hbo. In Duitsland, waar de selectie nog vroeger plaats vindt, namelijk al op tienjarige leeftijd, en waar de lange route in de praktijk niet bestaat, zijn de gevolgen catastrofaal voor de Turkse tweede generatie. Zij krijgt bijna geen toegang tot het hoger onderwijs. In Oostenrijk en Zwitserland krijgen weliswaar veel minder jongeren via de academische route toegang tot het hoger onderwijs dan in Nederland, maar anders dan in Duitsland wordt daar de vroege selec- tie nog enigszins hersteld door de toegang via de beroepskolom. De extra de tijd die mensen nodig hebben om via de beroepskolom het hoger onderwijs te bereiken lijkt een opvallend afwijkend element van het Nederlandse schoolsysteem. In een aantal landen kun- nen jongeren zonder vertraging via de beroepsroute doorstromen naar het hoger onderwijs. Kantte- kening hierbij is echter dat dit landen zijn waar deze jongeren tot hun vijftiende een algemene oplei- ding hebben gevolgd, terwijl in Nederland deze categorie jongeren vanaf hun twaalfde op een aparte beroepsopleiding zitten. Het voorbeeld van Oostenrijk laat echter zien dat ook jongeren die al op hun tiende voor een beroepsopleiding worden geselecteerd, op hun veertiende met succes over kunnen schakelen naar een academische vooropleiding.

Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs - 55




Literatuurlijst

Crul, M., A. Pasztor, F. Lelie (2008), De tweede generatie. Kansen en uitdagingen voor de stad. Den Haag: Nicis.
Crul, M. en L. Heering (2008), The position of the Turkish and Moroccan second generation in Amsterdam and Rotterdam. The TIES study in the Netherlands. Amsterdam: AUP Crul, M. en Schneider (2008), Kinderen van Turkse migranten in Duitsland en Nederland. De invloed van verschillende routes in beroeps en academisch onderwijs, Migrantenstudies, 24, 2, 113127. Crul, M, A. Verlaan, S. Sidali en G. Frijmersum (2007) Het Vmbo werkt! Wat er nodig is om voor de toekomst een sterk Vmbo te ontwikkelen. Amsterdam: De adviesraad Diversiteit en Integratie. Crul, M. & H. Vermeulen (2006) `Immigration, education, and the Turkish second generation in five European nations. A comparative study', in: C.A Parsons & T.M. Smeeding, Immigration and the transformation of Europe, 236-250. Cambridge: Cambridge University Press. Crul, M. en R. Wolff, Talent gewonnen. Talent verspild? Utrecht: Echo. Eik, R. van, M. van der Steeg, D. Webbink (2009), The effect of early tracking on participation in Dutch higher education. Den Haag: CPB discussion paper.
Groenewold, G. Annex 1 Sample design, survey implementation and evaluation, in: The position of the Turkish and Moroccan second generation in Amsterdam and Rotterdam. The TIES study in the Netherlands. Eds. M. Crul and L. Heering, Amsterdam: AUP.
Jennissens, R. en M. Hartgens 2006. Allochtonen in het Onderwijs, In: Integratiekaart 2006. Den Haag: WODC .
Kasintiz, P., J. Mollenkopf, M. Waters and J. Holdaway (2008), Inheriting the city. The children of immi grants come of age. Harvard: Russell Sage Foundation. Marginson, S., T. Weko, N. Channon, T. Luukkonen & J. Oberg (2007) Thematic Review of Tertiary Educa tion. The Netherlands. Paris: OECD.
McDaniel, O., M. Watts-Jones (2009). Is de doorstroming naar de Havo en Mbo verbeterd of verslechterd in Amsterdam sinds de invoering van het Vmbo? Amsterdam: DMO. OECD, 2006, Where immigrant students succeed. A comparative review of performance and engagement in PISA 2003, Paris: OECD.
OECD 2008. Jobs for youth. The Netherlands. Paris: OECD. Onderwijsraad (2005). Betere overgangen in het onderwijs. Adviezen voor het verminderen van voortijdig school uitval en het verkrijgen van een hoger onderwijsniveau in Nederland. Den Haag: Onderwijsraad. Onderwijsraad (2007). Doorstroom en Talentontwikkeling. Den Haag: Onderwijsraad. Reitz, J. (2002) Host Societies and the Reception of Immigrants: Institutions, Markets and Policies. New York: Center of Migration Studies of New York.
Rijken, S., I. Maas, & H. Ganzeboom (2007). The Netherlands: Access to Higher Education ­ Institutional Arrangements and Inequality of Opportunity.
Pp. 266-293 in Y. Shavit, A. Gamoran en R. Arum en (Eds.) Stratification in Higher Education: A Comparative Study. Stanford, CA, Stanford University Press. Schleicher, A. 2006. The Lisbon Council Policy Brief: The Economics of Knowledge: Why Education is Key for Europe's Success. Brussels: The Lisbon Council.
Van der Bunt (2006), De positie van allochtone leerlingen bij de overstap van basis naar voortgezet onderwijs. Amsterdam
Werfhorst, H. G. van der, J. Mijs (2007), Onderwijsdifferentiatie en ongelijkheid. Nederland in vergelijkend perspectief. Amsterdam: AIAS/ASSR.
Wolff, R. en M. Crul (2003), Blijvers en uitvallers in het hoger onderwijs. Utrecht: Echo. 56 - Nicis Institute - Valkuilen en springplanken in het onderwijs




Nicis Institute - 2009




Nicis Institute
Laan van N.O. Indië 300 T +31 (0)70 3440966
2593 CE Den Haag F +31 (0)70 3440967
Postbus 90750 info@nicis.nl
2509 LT Den Haag www.nicis.nl