Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De voorzitter van de Tweede Kamer Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag
Postbus 20018 www.minocw.nl
2500 EA DEN HAAG
Onze referentie
MLB/JZ/135.127
Datum 29 juni 2009
Betreft Reactie op ingediende amendementen
Op dinsdag 23 juni jl. is de stemming over het voorstel tot wijziging van de
Mediawet 2008 en de Tabakswet ter implementatie van de richtlijn Audiovisuele
mediadiensten uitgesteld. Bij die gelegenheid verzocht het lid Van Dam om een
brief met mijn opvattingen over de amendementen die zijn ingediend na het
debat dat op 3 juni jl. heeft plaatsgevonden en de consequenties van die
amendementen. Hierbij voldoe ik aan dit verzoek.
Amendement nr. 21 van het lid Van Dam regelt dat als de
wedstrijdbepalende sportmomenten van een evenement samen langer
duren dan 90 seconden en de weergave zich beperkt tot die
sportmomenten, korte fragmenten van dat evenement in dagelijks
geprogrammeerde algemene nieuwsprogramma's bij uitzondering
maximaal 180 seconden mogen duren.
Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer, op voorwaarde dat het
amendement gelezen kan worden zoals hierna uiteengezet.
Evenals in het wetsvoorstel het geval is, wordt in het amendement volgens de
toelichting daarop met het recht om korte fragmenten (flitsen) te gebruiken in
algemene nieuwsprogramma's, gestreefd naar het waarborgen van de vrije
nieuwsgaring zonder afbreuk te doen aan het belang van de exclusieve
rechtenhouders. Dit betekent onder meer dat voorkomen moet worden dat dit
recht verwordt tot het geven van een verkorte samenvatting.
Het uitgangspunt van de richtlijn Audiovisuele mediadiensten (zie overweging 39)
is daarom dat de korte fragmenten niet langer dienen te zijn dan 90 seconden. In
het amendement wordt hiervan afgeweken door in uitzonderingsgevallen korte
fragmenten van 180 seconden toe te staan. Daarbij vind ik in dit verband de
woorden "bij uitzondering" cruciaal. Het Commissariaat voor de Media zal moeten
bepalen hoe deze woorden moeten worden uitgelegd. In dat licht kan de zinsnede
"Te denken valt aan een drukke speelronde van de eredivisie met veel
doelpunten" in de toelichting bij dit amendement mogelijk tot veel onduidelijkheid
leiden. En bovendien het doel van de flitsenregeling voorbij schieten. Tijdens
iedere speelronde van de eredivisie (voetbal) met 18 clubs worden er, al dan niet
gespreid over meerdere dagen, in beginsel 9 wedstrijden gespeeld. De vraag is
dan wat als een drukke speelronde moet worden beschouwd. In dat verband
bieden ook de woorden "met veel doelpunten" te weinig houvast. Om het
a
na 1 van 3
Pagi
uitzonderingskarakter van deze regeling te benadrukken is het naar mijn mening
belangrijk dat er in de toelichting voorbeelden worden genoemd waarbij op
Onze referentie
voorhand duidelijk is dat het om hooguit een enkel geval per jaar gaat. Bij de MLB/JZ/135127
eredivisie valt dan bijvoorbeeld te denken aan een voor het kampioenschap
beslissende speelronde.
Bij het andere voorbeeld dat in de toelichting bij dit amendement wordt genoemd
("een dag op de Olympische Spelen waar meerdere Nederlanders op verschillende
disciplines goud winnen") is het uitzonderingskarakter wel op voorhand duidelijk.
Amendement 22 van het lid Remkes c.s. regelt dat het budget van de NPS
niet hoger is dan het gemiddelde budget van een omroepvereniging.
Ik ontraad dit amendement. Het budget van de NPS is nu automatisch gelijk aan
dat van een A-omroep. Door de invoering van de glijdende schaal is deze
koppeling niet meer mogelijk. In het wetsvoorstel over de erkenning en
financiering van de publieke omroep (Kamerstukken II 2008/09, 31 804, nr. 2)
heb ik ernaar gestreefd gelijkwaardige condities te scheppen en aldus hernieuwde
discussie over toekomst, positie en budget van de NPS te voorkomen.
Het wetsvoorstel regelt het volgende: de minister stelt het NPS-budget
afzonderlijk vast, met als plafond het budget dat een omroepvereniging maximaal
kan krijgen. Deze regeling bevestigt enerzijds de eigen en blijvende rol van de
NPS op het gebied van cultuur, jeugd en minderheden; deze taak is wettelijk en
in het Mediabesluit verankerd en vormt sinds jaar en dag het leeuwendeel van de
NPS programmering. Aan de andere kant is, mede op verzoek van uw Kamer,
recht gedaan aan de gedachte dat de NPS ten dele ook een aanvulling is op de
omroepverenigingen en gaten vult die zij eventueel laten vallen.
Bij de beoordeling van deze regeling moet worden bedacht dat het slechts het
maximale eigen vaste budget van de NPS bepaalt. Het is mogelijk dat de minister
het budget van de NPS bij aanvang van een nieuwe erkenningsperiode lager
vaststelt. Wanneer de raad van bestuur zou vinden dat het palet aan omroepen
zo verandert dat de NPS structureel minder gaten hoeft te vullen, kan hij aan de
minister in de begroting voorstellen om het budget van de NPS lager vast te
stellen. Overigens ligt het meer voor de hand dat gewenste aanpassingen in het
budget van de NPS tot stand komen via een (jaarlijks) variërend aandeel in het
programmaversterkingsbudget. De laatste jaren kreeg de NPS bij het overleg over
de zenderschema's meer programma's toegewezen dan haar eigen budget toeliet.
Zou haar eigen budget straks toereikend zijn of zou een kleinere
programmatische bijdrage nodig zijn, dan zal dit variabele budget dalen.
Alles overziend zijn er geen redenen om het maximale budget van de NPS te
verlagen naar het gemiddelde budget van omroepverenigingen. Voor de afweging
van de Kamer geef ik nog het volgende mee: het effect van het amendement is
dat het maximum vaste budget van de NPS vanaf 2010 (afhankelijk van het
aantal erkende omroepen) rond de 2 miljoen lager zal zijn dan volgens de
regeling in het wetsvoorstel (namelijk indicatief 27 versus 29 miljoen).
Amendement nr. 25 van de leden Atsma en Van Dam bestaat uit twee
onderdelen (I en II). Het eerste onderdeel bewerkstelligt dat als een
commerciële media-instelling het door een derde aangeleverde
programma-aanbod van een programmakanaal wijzigt, die commerciële
Pagina 2 van 3
media-instelling voor het gewijzigde programmakanaal toestemming
nodig heeft.
Onze referentie
MLB/JZ/135127
Het tweede onderdeel bewerkstelligt dat als een media-instelling een
door een derde aangeleverde commerciële mediadienst op aanvraag
wijzigt, deze media-instelling eveneens de gewijzigde commerciële
mediadienst op aanvraag moet melden bij het Commissariaat voor de
Media.
Ik laat het oordeel over dit amendement aan de Kamer. De systematiek van de
Mediawet 2008 is als volgt. Als er op grond van de definities (waaronder die van
`redactionele verantwoordelijkheid' zoals opgenomen in het wetsvoorstel) sprake
is van een commerciële omroepdienst dan is er, krachtens artikel 3.1 van de
Mediawet 2008, voor het verzorgen van die dienst toestemming van het
Commissariaat voor de Media vereist. Als er op grond van de definitie van
`mediadienst op aanvraag' en de definitie in artikel 3.29a sprake is van een
commerciële mediadienst op aanvraag, dan moet die dienst krachtens artikel
3.29b worden aangemeld bij het Commissariaat voor de Media.
Het eerste onderdeel van het amendement brengt met zich mee dat als een
commerciële media-instelling wijzigingen aanbrengt in het programma-aanbod
van een derde, die commerciële media-instelling daarvoor als omroepdienst
toestemming van het Commissariaat nodig heeft. Dit laat echter onverlet dat het
Commissariaat alleen op grond van de definities van de Mediawet 2008 kan
beoordelen of er sprake is van een commerciële omroepdienst, waarvoor dan
sowieso krachtens artikel 3.1 toestemming vereist is. Mijns inziens is het
amendement op dit eerste deel derhalve overbodig, maar niet zodanig bezwaarlijk
dat ik het ontraad.
Het tweede onderdeel van het amendement brengt met zich mee dat als een
media-instelling een door een derde aangeleverde commerciële mediadienst op
aanvraag wijzigt, deze media-instelling eveneens de gewijzigde commerciële
mediadienst op aanvraag moet melden bij het Commissariaat voor de Media.
Evenals voor het eerste onderdeel van het amendement over lineaire diensten het
geval is, geldt ook voor dit tweede deel van het amendement dat dit onverlet laat
dat het Commissariaat alleen op grond van de definities van de Mediawet 2008
kan beoordelen of er sprake is van een commerciële mediadienst op aanvraag.
Ook dit deel van het amendement acht ik daarom overbodig, maar niet zodanig
bezwaarlijk dat ik het ontraad.
Mede met het oog op de tijdige implementatie van de richtlijn Audiovisuele
mediadiensten hoop ik dat de Kamer met deze brief voldoende is geïnformeerd
om tot stemming over het wetsvoorstel over te gaan.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
Pagina 3 van 3