ChristenUnie
Bijdrage Joël Voordewind aan het wetgevingsoverleg verwijsindex
risico's jeugdigen
Bijdrage Joël Voordewind aan het wetgevingsoverleg verwijsindex risico's
jeugdigen
maandag 29 juni 2009 11:00
De heer Voordewind (ChristenUnie): Voorzitter. Het probleem van soms
gebrekkige afstemming tussen hulpverleners die zich op jongeren
richten, is herkenbaar. Uit de inmiddels opgedane ervaringen in de
proeftuin en bij de Operatie Jong is gebleken dat de verwijsindex het
vroegtijdig signaleren en de afstemming bevordert, en daarmee het
aanpakken van ontwikkelingsrisico's bij jongeren stimuleert. Dat is
goed nieuws, want wij horen nog te vaak berichten over instanties die
op zichzelf staan, en over gebrekkige afstemming. Deze instanties
willen graag aan de slag om beter met elkaar samen te werken en zien
daarbij de verwijsindex als een handig hulpmiddel.
Ik gebruik bewust de term "hulpmiddel". Wij politici zijn
nogal eens op zoek naar systeemoplossingen die waterdicht zijn en
menselijke fouten proberen uit te sluiten. Ik wil waken voor een al te
groot systeemdenken. Het blijft de verantwoordelijkheid van de
hulpverlener om zelfstandig op te treden. De minister moet voorkomen
dat de verwijsindex als sluitend systeem wordt gezien, waardoor
professionals te zwaar gaan leunen op het oordeel van de verwijsindex.
De index is niet waterdicht, maar kan wel behulpzaam zijn bij het
tijdig tot stand komen van contact en bij de afstemming tussen de
betrokken hulpverleners.
Voor professionals ontstaan bij het dagelijks gebruik van
de verwijsindex echter flinke dilemma's. Enerzijds kleeft aan de
verwijsindex de ambitie van volledigheid. Een meldingsbevoegde wil
voorkomen dat het niet melden van een jongere later leidt tot het
verwijt van langs elkaar heen werken. Anderzijds is de keuze om een
kind als risicokind te bestempelen in de praktijk lastig. Een
professional kan ook de afweging maken dat het opplakken van zo'n
sticker een kind meer kwaad dan goed kan doen. Een andere oorzaak van
terughoudendheid is het hechten aan het beroepsgeheim of de
vertrouwensrelatie.
Ik kom op de toestemming van de ouders. Uit de proeftuin
bleek dat de uiteenlopende lokale situaties en keuzen rond het
meldingskader en de privacy leiden tot divers gebruik van de
verwijsindex, zowel per gemeente als per branche. Ik heb zelfs de term
"willekeurig" horen vallen. De definitie wordt in de wet wel verder
ingevuld met elf criteria plus de handreiking meldcriteria. Is dit
voldoende om de genoemde willekeur te voorkomen? Zullen de
organisaties die op lokale verwijsindexen zijn aangesloten, hun
meldcriteria moeten aanpassen op die van de VIR? Omdat een
professional soms achteraf moet verantwoorden, bijvoorbeeld bij
bezwaar door ouders, moeten hiervoor voldoende juridische waarborgen
zijn. Zijn professionals voldoende beschermd? Het CPB vindt dat te
hanteren criteria voor opname eenduidig moeten zijn, zeker als
landelijke eenvormigheid wordt nagestreefd.
Dezelfde onduidelijkheid bestaat rond het betrekken van de
ouders bij meldingen in de verwijsindex. Dat merk ik ook uit wat ik
lees over de proeftuin.
Zo lijkt er geen eenduidigheid te zijn in de informatie die aan de
ouders wordt verstrekt, bijvoorbeeld over hun rechten. Hoe worden de
ouders geïnformeerd? Is het mogelijk om landelijk informatie te
verstrekken over de rechten van de ouders en de jongeren? Op sommige
plekken vraagt men vooraf toestemming. In Rotterdam wordt achteraf
geïnformeerd. Kan de minister hierover duidelijkheid geven? In tweede
termijn dien ik hierover een motie in. Ook als de ouders of de
jongeren bezwaar hebben tegen het opnemen in de verwijsindex, ontstaat
onduidelijkheid. De meeste instanties vroegen vooraf toestemming.
Alleen in Rotterdam kregen ouders achteraf een melding. In enkele
lokale verwijsindexen wordt dit toestemmingsbeginsel gebruikt. Moeten
deze lokale verwijsindexen dit aanpassen? Wat moeten zij doen als
ouders geen toestemming geven, terwijl de professionals de noodzaak
van melden wel inzien? Hier komt een fundamenteel vraagstuk om de hoek
kijken. Wanneer mag je het principe van vrije wilsuiting opzijzetten
omdat de gezondheid daartoe noodzaakt? Volgens de voorliggende wet
moeten professionals een kind aanmelden in de verwijsindex als
belemmeringen in hun ontwikkeling naar volwassenheid moeten worden
voorkomen, beperkt of weggenomen. Het CPB noemt het opnemen van een
jongere legitiem als ernstig gevaar voor de gezondheid dreigt. Gaat
dit niet verder dan de definitie van de minister? Met andere woorden:
als ouders in het verweer komen, blijven meldingen volgens de criteria
in de voorliggende wet dan overeind? Hoe zit het met zorgmijdende
gezinnen?
Uit de proeftuin blijkt dat jongeren die waren afgemeld,
soms verplaatst werden naar een schaduwarchief. De fractie van de
ChristenUnie wil dit expliciet uitsluiten. Kan de minister garanderen
dat bij het afmelden van een jongere, omdat een melding niet terecht
was of omdat een situatie niet meer relevant is, de gegevens van zo'n
jongere volledig worden verwijderd? De bewaartermijn wordt volgens het
CPB mede bepaald door het doel. De gegevens mogen niet langer bewaard
worden dan noodzakelijk is voor het doel waarvoor zij worden verwerkt.
De Raad van State heeft kritiek op de bewaartermijn van vijf jaar in
het historisch archief. Het kan van belang zijn dat een hulpverlener
op de hoogte is van eerdere problemen bij jongeren. Aan de andere kant
kunnen eerdere problemen al verholpen zijn en kunnen deze problemen de
jongeren blijven achtervolgen. Hoe wordt voorkomen dat jongeren door
problemen uit het verleden achtervolgd blijven worden? Is de
actualiseringstoets ook van toepassing op het historisch archief? Ook
bij het historisch archief zou een jongere alsnog verwijderd kunnen
worden.
De ChristenUnie is er blij mee dat het onderscheid op
basis van etniciteit uit het wetsvoorstel is gehaald. De ChristenUnie
ziet geen toegevoegde waarde in het registreren van etniciteit bij het
vroeg signaleren van problemen bij jongeren. Het huidige voorstel
biedt wat dat betreft geruststelling. Drie gemeenten hebben wel
aangegeven dat de Antillianencoördinator meldingsbevoegd zou moeten
zijn. De ChristenUnie is hiervan vooralsnog tegenstander. Het kan
prima via de Bureaus Jeugdzorg. Ook nu meldt de politie niet
rechtstreeks, maar gaat de melding via het Bureau Jeugdzorg. Waarom
houdt het kabinet dan toch de mogelijkheid van een meldingsbevoegdheid
voor de Antillianencoördinator open? Ik begrijp dat de laatste brief
van Van der Laan ook hierover gaat en dat daarin staat dat men dit
laat afhangen van de proeftuinen. Ik ben benieuwd welke richting het
kabinet precies wil opgaan.
De ChristenUnie vraagt ook verheldering over het
verwijsindexservicenummer voor jongeren zonder bsn. Maakt het kabinet
werk van het zo snel mogelijk opnemen van alle jongeren in de GBA?
Daarnaast blijkt uit het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd dat de
landelijke beheersvoorziening voor het bsn nog niet toereikend is.
Hierdoor moeten lokale verwijsindexen periodiek het basisbestand van
de GBA in hun systemen laden. Door deze omweg zijn de
burgerservicenummers niet actueel en wordt zelfs van vervuiling van
het systeem gesproken. Is dit probleem in 2010 bij de invoering
opgelost?
Veel gemeenten leggen de nadruk op de regionale
benadering. Die kan aansluiten op de landelijke verwijsindex. De
kritiek van Zorg voor Nederland en de VNG is dat dit uitgangspunt niet
terugkomt in het wetsvoorstel. Bovendien merkten gemeenten op dat
ketenpartners zo min mogelijk direct moeten aansluiten op de VIR en zo
veel mogelijk via regionale verwijsindexen. Komt dit de duidelijkheid
ten goede? Houden we hiermee niet twee verschillende verwijsindexen in
het leven? Bovendien hebben ook regionale verwijsindexen zich te
houden aan de Wet op de jeugdzorg. Wat verandert er voor deze
regionale verwijsindexen? Kan de minister daarover duidelijkheid geven
aan het veld?
Het onderscheiden van matches met nieuwswaarde, een soort
prioritering, kan een belangrijke toevoeging zijn. Dat blijkt uit de
proeftuinen. De meerwaarde van dit onderscheid bleek doordat de
afstemming tussen leerplichtambtenaren en AMK minder makkelijk tot
stand komt dan tussen ketenpartners binnen een CJG. Wanneer pas echt
een stroom aan matches tot stand komt, zou dit een goede optie kunnen
zijn. Hoe ziet de minister deze prioritering? Terecht vraagt een
aantal collega's hoe het zit met de toevoeging van de gezinsfunctie.
Dit punt heeft de ChristenUnie eerder ook gemaakt. De minister heeft
in eerdere debatten over de VIR gezegd dat hij streeft naar een
gezinsfunctie binnen de VIR.
De proeftuinen hebben geleid tot de aanbeveling om in de
volgorde van participerende organisaties te beginnen met de instanties
die veel meldingen doen, zoals de GGD, het Bureau Jeugdzorg en de
CJG's. Heeft de aansluiting van deze organisaties bij de opstart van
de verwijsindex inderdaad prioriteit?
Ten slotte is de aanbeveling gedaan om het systeem
technisch goed op orde te krijgen voordat we het landelijk invoeren.
Is de minister het ermee eens dat dit op orde moet zijn voordat de
invoering plaatsvindt? We hebben namelijk begrepen dat het voor de
hulpverleners zeer ontmoedigend kan zijn om dan de verwijsindex te
gebruiken.