Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag
Postbus 20018 www.minocw.nl
2500 EA Den Haag
Onze referentie
kennis/132053
Datum 6 juli 2009
Betreft Kabinetsstandpunt `Wie sozial ist Europa'
Naar aanleiding van het verzoek van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap zend ik u hierbij het kabinetsstandpunt op het rapport van
Berlinpolis `Wie sozial ist Europa? : Eine vergleichende Analyse der wichtigsten
Indikatoren zur gesellschaftlichen Zukunftsfähigkeit der EU.
Ik beperk me op basis van dit verzoek tot de aan mijn portefeuilles onderwijs en
emancipatie gerelateerde zaken (resp. indicatoren 15 t/m 23 en 24 t/m 32) en ga
kort in op de recente verslaglegging door Science Guide van het Duitse rapport.
Uit het bijgaande kabinetsstandpunt blijkt dat er geenszins sprake is van `het
wegzakken van Nederland als Kennisnatie', integendeel.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
dr. Ronald H.A. Plasterk
a
na 1 van 7
Pagi
1. Reactie op het rapport van Berlinpolis Datum
16 juni 2006
Inleiding Onze referentie
Het rapport van Berlinpolis `Wie sozial ist Europa` zet een aantal indicatoren op
een rij voor de EU-lidstaten over de maatschappelijke toekomstbestendigheid
voor de Europese samenleving. Op onderwijsterrein gaat het om reeds bekende
resultaten gescoord op Lissabon indicatoren als voortijdig schoolverlaten,
diplomering, Leven Lang leren en om prestaties van 15-jarige leerlingen (PISA
resultaten) behaald in 2006. Op emancipatorisch gebied beschrijft het Duitse
rapport de positie van vrouwen op de terreinen werk, salaris, armoede,
opleidingsniveau en gezin. Niet alle gepresenteerde indicatoren zijn bruikbaar om
de internationale positie van Nederland te bepalen. Bijvoorbeeld vanwege
verschillen in bevolkingssamenstelling tussen landen of vanwege de kwaliteit van
de indicator en de gemeten variabele. In deze reactie zal waar nodig dan ook een
nuancerende opmerking ten aanzien van de indicator of de behaalde Nederlandse
score worden opgenomen.
Onderwijs
Het totaal van de onderwijsindicatoren overziende scoort Nederland iets boven
het gemiddelde en in de tijd vergeleken stabiel. Een hoge ranking is er voor
gemiddelde PISA-prestaties en voor Leven Lang leren (LLL), een lage ranking
voor behaalde diploma`s. Bij de EU-indicator voortijdig schoolverlaten bevindt
Nederland zich in het middenveld en is er in de tijd goede vooruitgang geboekt.
Schooluitval is een groot maatschappelijk, sociaal en individueel probleem.
Daarom is het kabinet ambitieus en zet met het project `Aanval op de
schooluitval' fors in op het voorkomen van schooluitval. Hierbij wordt de lat hoog
gelegd. Dit moet uiteindelijk leiden tot een verdere verbetering van de
Nederlandse prestaties bij deze EU-indicator. Tegelijkertijd zal hiermee ook het
aantal behaalde diploma's op secundair niveau (havo, vwo, mbo) toenemen.
Verontrustend is de ontwikkeling van zwak lezende kinderen. Deze vormen dan
ook (samen met het verbeteren van de rekenprestaties) de hoofddoelen van
beleid. OCW wil dat in 2011 de gemiddelde leerprestaties van alle groepen voor
taal en rekenen aantoonbaar zijn gestegen ten opzichte van 2005. De
ontwikkeling van een referentiekader Nederlands en rekenen/wiskunde en de
start van lees- en rekenverbetertrajecten zijn gerichte beleidstrajecten hiervoor.
Ook t.a.v. Leven Lang Leren legt Nederland de lat hoog: in het kader van de
Lissabonstrategie is een doelstelling van een deelname aan Leven Lang Leren van
20% in 2010 geformuleerd. Het Actieplan "Doorpakken met Leren & Werken. Plan
van Aanpak 2008-2011" draagt hieraan bij.
Wat betreft de prestaties van allochtone leerlingen ten opzichte van autochtone
leerlingen: de indicator vertoont het verschil in scores voor Science tussen 15-
jarige kinderen van immigranten (die de taal van de test thuis niet spreken) en
van autochtone leerlingen. Er zijn echter grote verschillen tussen landen voor wat
betreft de samenstelling van de groep immigranten; dit maakt de onderlinge
vergelijkbaarheid tussen landen lastig. Niettemin constateren we dat allochtonen
in Nederland, veelal door taalachterstand, onderpresteren in het onderwijs. Ter
voorkoming en bestijding van onderwijsachterstanden bij kinderen, ontvangen
scholen extra geld op basis van de gewichtenregeling. Ook zet het kabinet in op
het aanbieden van hoogwaardige programma's voor voor- en vroegschoolse
educatie aan alle kinderen die dit nodig hebben.
Pagina 2 van 7
Emancipatie Datum
Op emancipatorisch gebied scoort Nederland op de gepresenteerde terreinen in de 16 juni 2006
tijd vergeleken stabiel of vertoont een (licht) stijgende lijn. Nederland scoort hoog Onze referentie
ten aanzien van netto arbeidsparticipatie in personen en het aandeel vrouwen in
HRST- (Human Resources in Science and Technology) functies. Het betreft hier
zowel vrouwen met een diploma hoger onderwijs werkzaam in een willekeurig
beroep, als vrouwen zonder diploma hoger onderwijs maar werkzaam in een
functie waarvoor over het algemeen een afgeronde ho-opleiding vereist is. Enige
relativering bij dit positieve beeld is op haar plaats, doordat deze cijfers niets
zeggen over de omvang van de banen en veel vrouwen in Nederland in een
deeltijdbaan werken. Het kabinet zet in op verhoging van de baanomvang van de
werkende vrouwen in Nederland. Wanneer de in gang gezette verhoging doorzet,
kan verwacht worden dat dit ook een gunstig effect heeft voor vrouwen bij andere
sociaal-economische indicatoren.
Uitzondering op het positieve beeld is het salarisverschil per uur tussen mannen
en vrouwen: hiermee bevindt Nederland zich binnen de EU in de onderste
regionen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat vrouwen vaak werken in banen met
een relatief geringe omvang en een lager dan gemiddeld salaris per uur. In
andere landen wordt veel minder parttime gewerkt. Mogelijk blijven vrouwen met
een lage verdiencapaciteit en/of binding met de arbeidsmarkt in andere landen
helemaal buiten de arbeidsmarkt, waardoor het gemiddelde uurloon van de
werkzame vrouwen elders relatief hoger is dan in Nederland.
2. Reactie op artikel Science Guide
Het artikel in Science Guide kopt `Nederland zakt weg als kennisnatie`. Hiermee
geeft het artikel een negatief beeld van de prestaties van het Nederlandse
onderwijs en de emancipatie zoals weergegeven in het rapport `Wie sozial ist
Europa`. De uitspraken in Science Guide zijn niet in overeenstemming met de
cijfers in de bron waarover gerapporteerd wordt (voornamelijk Eurostat). In het
artikel staan zinnen zoals `Nederland een weinig geëmancipeerde middenmotor`,
`hoe komt het dat ons land zo matig scoort en wegzakt ?`, `matige prestaties bij
het tegengaan van schooluitval`, `een forse daling van leesprestaties van
jongeren`, `een zwakke score bij allochtoon studiesucces.` De werkelijkheid is
genuanceerder. Er is geenszins sprake van `het wegzakken van Nederland als
kennisnatie', integendeel. Dit wordt besproken in de toelichtingen bij de
indicatoren hieronder.
3. Toelichting score Nederland op de aan onderwijs gerelateerde indicatoren
Indicator 15: voortijdig schoolverlaters
Het betreft hier het percentage 18-24 jarigen zonder startkwalificatie en niet
meer in onderwijs. Sinds 2000 verbetert de situatie in Nederland op deze EU-
indicator gestaag: van 15,5% in 2000 naar 13,6% in 2005 en 12,0% in 2007.
Vooral de laatste 2 jaar is er flinke vooruitgang geboekt.
Indicator 16: afsluiting met diploma op secundair niveau
De indicator betreft het aandeel jongeren van 20 tot 24 jaar met tenminste een
diploma op hoger secundair niveau. In Nederland gaat het om havo-, vwo- en
mbo- gediplomeerden. Van 2005 tot 2007 is er voor NL een lichte toename van
75,6 % naar 76,2 %. NL scoort hier slechts 22e in de rij van 27 EU-lidstaten. De
score op deze indicator is sterk afhankelijk van de organisatie van het
Pagina 3 van 7
onderwijssysteem en het gemak waarmee diploma`s worden verworven. Zo Datum
worden onze 20-jarigen die nog in mbo4 zitten niet in deze indicator geteld maar 16 juni 2006
zijn zij wel op weg een diploma te behalen. In het artikel van Science Guide Onze referentie
wijzen de onderzoekers erop dat onder meer de hoge uitval in het voortgezet
onderwijs leidt tot relatief lage percentages jongeren met een middelbare en
hogere diplomering in voortgezet en hoger onderwijs. Dit is maar ten dele waar.
Zoals gezegd, ook de wijze waarop de indicator gedefinieerd is in relatie tot de
organisatie van het onderwijssysteem beïnvloedt de cijfers. Uiteraard bestaat er
een relatie tussen uitval en percentage gediplomeerden. De meeste uitval vindt
echter plaats in het mbo en niet in het voortgezet onderwijs. Het kabinet zet met
het project Aanval op de schooluitval fors in op het voorkomen van schooluitval.
Indicator 17: PISA competenties
PISA is een internationaal onderzoek van de OESO dat sinds 2000 elke drie jaar
de vaardigheden van 15-jarige leerlingen meet in wiskunde, lezen en
natuurwetenschappen. Op deze samengestelde score over de drie PISA-
vaardigheden, scoort Nederland 2e achter Finland. Er is een lichte achteruitgang
tussen 2003 en 2006: van 525 naar 521.
Indicator 18: zeer zwakke lezers.
De indicator betreft de groep zeer zwakke lezers onder de 15 jarigen in het PISA-
2006. NL scoort hier 9e in de EU. Het aandeel neemt fors toe van 2,1% in 2003
naar 5,2% in 2006 (vooral jongens). Deze ontwikkeling is verontrustend en
verbetering van lezen (en rekenen) vormt dan ook het hoofddoel van beleid.
Indicator 19: Sociale mobiliteit via het onderwijs
De indicator geeft aan in hoeverre de score van de wiskunderesultaten is terug te
voeren op het beroepsniveau van de ouders. De tabel toont het percentage van
de scores dat `verklaard' kan worden door het beroepsniveau van de ouders. Hoe
kleiner het percentage hoe `socialer' het land. NL scoort hier in het midden.
Tussen 2003 en 2006 zijn er nauwelijks verschillen: 12,6% en 12,3%. Hier past
de kanttekening dat het navragen van het beroep van de ouders bij leerlingen
lang niet altijd precieze antwoorden oplevert, en de cijfers derhalve een
schijnexactheid vertonen.
Indicator 20: Leerlingprestaties en sociaal-economische achtergrond
Deze indicator is verwant aan 19 en toont de invloed van de sociaal economische
achtergrond van leerlingen op hun wiskundeprestaties. De tabel toont het
percentage van de scores dat `verklaard' kan worden door de sociaal economische
achtergrond van de leerling. Ook hier scoort NL in het midden en is er sprake van
een lichte `vooruitgang` (geringere milieu invloed). In de ranking stijgt
Nederland van de 13e naar de 12e plaats tussen 2003 en 2006.
Indicator 21: leerlingprestaties en migratie
De indicator vertoont het verschil in scores voor Science tussen 15-jarige
kinderen van immigranten en van autochtone leerlingen gemeten bij PISA 2006.
Deze verschillen zeggen iets over het niveauverschil tussen beide groepen. Van
de 17 EU-landen staat NL op de 13e plaats. Belangrijke verklaring voor verschillen
tussen landen is de aard van de migrantengroepen. Zo is er in Letland nauwelijks
een verschil (3%), maar de immigranten bestaan daar voor het overgrote deel uit
Russen. In Engeland zijn nogal wat immigranten afkomstig uit landen
(commonwealth) waar Engels de voertaal is. De grootste groep immigranten komt
Pagina 4 van 7
uit India en scoort hoger dan Engelse leerlingen. Nederland heeft met landen als Datum
Duitsland, België en Oostenrijk gemeen dat grote groepen immigranten afkomstig 16 juni 2006
zijn uit armere en minder ontwikkelde delen van Turkije en Marokko. Duitsland, Onze referentie
België en Oostenrijk staan respectievelijk op de 14e, 15e en 17e plaats onder 17
EU-lidstaten.
Indicator 22: Leven Lang Leren (LLL)
Nederland staat op de vijfde plaats binnen de EU met een deelname aan LLL van
16,6%. Daarmee doet Nederland het in Europa redelijk tot goed. Nederland
voldoet met een deelnamepercentage van 16,6% weliswaar aan de EU-
doelstelling van 12,5%, maar Nederland heeft de lat voor zichzelf hoger gelegd.
In het kader van de Lissabonstrategie is een doelstelling van een deelname van
20% in 2010 geformuleerd.
Het vorige en het huidige kabinet hebben hun verantwoordelijkheid voor een
Leven Lang Leren opgepakt. Niet voor niets heeft het vorige kabinet het initiatief
genomen tot de oprichting van de projectdirectie Leren & Werken (een
samenwerkingsverband van de ministeries van OCW en SZW) en heeft het
huidige kabinet deze projectdirectie tot het einde van deze kabinetsperiode
gecontinueerd. Rode draad hierbij is dat het bij elkaar brengen van de werelden
van onderwijs & scholing en arbeidsmarkt essentieel is voor de voortgang op het
gebied van een Leven Lang Leren. In het Actieplan "Doorpakken met Leren &
Werken. Plan van Aanpak 2008-2011" heeft het kabinet zijn actiegerichte aanpak
verder ontwikkeld en opnieuw ambitieuze en concrete doelstellingen
geformuleerd.
In het Duitse rapport wordt gesignaleerd dat er mogelijk een relatie is tussen lage
werkloosheid en de inspanningen op het gebied van een Leven Lang Leren. Het
kabinet is van mening dat in de huidige economische crisis waarbij sprake is van
oplopende werkloosheid scholing een extra impuls moet krijgen. In het
stimuleringspakket wordt dan ook voldoende aandacht aan bijvoorbeeld
`jeugdwerkloosheid' en het mbo gegeven.
Indicator 23: rangorde dimensies
Deze indicator vat de voorgaande 8 samen. NL scoort in 2008 op de 10e plaats
van 24 lidstaten en in 2006 op de 9e plaats onder 19 lidstaten.
Het totaal overziende scoort Nederland in de tijd vergeleken stabiel, met zoals
eeder aangegeven een hoge ranking voor gemiddelde PISA prestaties en voor
Leven Lang Leren, en een lage ranking voor behaalde diploma`s. Aandachtspunt
is de ontwikkeling van zwak lezende kinderen.
4. Toelichting score Nederland op de aan emancipatie gerelateerde indicatoren
Indicator 24: aandeel werkende vrouwen t.o.v. mannen
Deze indicator toont de verhouding tussen het aantal werkende vrouwen en
mannen. In alle EU-landen hebben minder vrouwen dan mannen een betaalde
baan. NL staat op de 11e plaats. De verschillen tussen landen zijn klein en NL
presteert hier nagenoeg hetzelfde als o.a. Frankrijk (7e plaats), Duitsland (9e
plaats) en het VK (11e plaats).
Pagina 5 van 7
Indicator 25: salarisverschil mannen en vrouwen Datum
De indicator toont het salarisverschil tussen mannen en vrouwen. Nederlandse 16 juni 2006
vrouwen verdienen volgens het rapport in 2007 per uur bijna 24% minder dan Onze referentie
mannen. In 2004 was dit volgens het rapport 19%. Raadpleging van de bron,
Eurostat, laat zien dat enige nuancering van de cijfers op haar plaats is. De
indicator is gebaseerd op een onderzoek dat 1x per 4 jaar wordt uitgevoerd, voor
het laatst in 2006. Voor de tussenliggende jaren ontvangt Eurostat schattingen
van landen. De gemeten waarde in Nederland bedroeg in 2002 19% en in 2006
bijna 24%. Voor 2007 en 2004 lijken in het rapport de cijfers gekopieerd te zijn
van de voorgaande jaren. Eurostat heeft recent de bronnen waarop deze indicator
is gebaseerd geharmoniseerd. Er blijkt dat er in 2002 slechts 14 EU-lidstaten zijn
waarvoor deze indicator op internationaal vergelijkbare wijze kan worden
berekend. Van de 14 landen staat Nederland op de 6e plaats. In 2006 zijn voor
het eerst voor alle 27 EU-lidstaten geharmoniseerde gegevens beschikbaar.
Nederland staat op de 23e plaats. Onbekend is of de indicator door de tijd heen
goed te vergelijken is. We kunnen echter wel concluderen dat met het
salarisverschil per uur tussen mannen en vrouwen Nederland zich binnen de EU in
de onderste regionen bevindt. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de netto
arbeidsparticipatie van Nederlandse vrouwen in personen weliswaar relatief hoog
is, maar zoals gezegd hebben zij veelal ook een relatief geringe baanomvang. Dit
zijn vaak de banen waarvoor ook het gemiddeld uurloon niet zo hoog is. In
andere landen wordt veel minder parttime gewerkt. Mogelijk blijven vrouwen met
een lage verdiencapaciteit en/of binding met de arbeidsmarkt hierdoor in deze
landen helemaal buiten de arbeidsmarkt, waardoor het gemiddelde uurloon van
de werkzame vrouwen elders relatief hoger is dan in Nederland.
Indicator 26: kans op werkloosheid voor vrouwen
De indicator laat zien dat in Nederland vrouwen 13% meer kans hebben op
werkloosheid dan mannen. Dit is ongeveer gelijk aan het EU-gemiddelde (12%).
In Duitsland is de kans op werkloosheid voor mannen en vrouwen nagenoeg
gelijk. In 7 van de 27 EU-landen hebben vrouwen een kleinere kans op
werkloosheid dan mannen.
Indicator 27: risico op armoede
Het risico op armoede is voor vrouwen in nagenoeg alle EU-landen hoger dan voor
mannen. In ongeveer de helft van de EU-landen is het risico maximaal 10% hoger
dan dat van mannen, voor Nederland bedraagt het percentage 9%. Het EU-
gemiddelde is 12%.
Indicator 28: opleidingsniveau van vrouwen
Het Duitse rapport beschrijft dat het aandeel vrouwen met een opleiding op
tenminste secundair niveau (havo, vwo of mbo) in 10 van de 27 EU-landen hoger
is dan dat van mannen. In Nederland is dit volgens het rapport niet het geval. Het
gaat hier om de leeftijdsgroep 25-64 jarigen. Van deze groep heeft inderdaad 7%
meer mannen dan vrouwen in Nederland een dergelijk opleidingsniveau behaald.
Vrouwen zijn echter bezig aan een inhaalslag: sinds 2005 is het aandeel vrouwen
met ruim 2 procentpunt gestegen, het aandeel mannen met slechts 0,5
procentpunt. En van de jonge vrouwen tussen de 20 en 24 jaar heeft inmiddels
ruim 80% een opleiding op hoger secundair niveau afgerond. De jonge mannen
blijven hier met 72% fors bij achter.
Pagina 6 van 7
Indicator 29: vrouwen in leidinggevende functies Datum
Bijna 28% van de leidinggevenden in Nederland is vrouw. Aan top binnen de EU 16 juni 2006
staat Frankrijk met een aandeel van bijna 40%. EU-gemiddeld is het aandeel Onze referentie
32%. Nederland is gestegen van de 21e plaats in 2001 naar de 18e in 2007.
Waarschijnlijk speelt hier weer een rol dat in Nederland veel vrouwen parttime
werken. Nederlandse vrouwen zijn ook hier echter bezig met een inhaalslag,
ondersteund door werkgevers en het kabinet. Momenteel hebben 87
toonaangevende organisaties uit het bedrijfsleven, de non-profit sector en de
overheid het charter `Talent naar de Top' ondertekend. Met de ondertekening
committeren de deelnemende organisaties zich aan het streven naar een hogere
doorstroming van vrouwen naar topposities. Dit streven kan alleen slagen
wanneer het percentage vrouwen onder de leidinggevenden (ook onder de top) in
Nederland verder stijgt.
Indicator 30: maatschappelijke acceptatie werkende moeders
Deze indicator beschrijft de maatschappelijke acceptatie van werkende moeders.
Uit de Eurobarometer 2006 blijkt dat 37% van de ondervraagden in Nederland
vindt dat moeders idealiter thuis voor de kinderen zouden moeten zorgen. Het
meest tolerant over werkende moeders is Denemarken waar slechts 18% dat
vindt. Nederland staat op de 5e plaats binnen Europa. Gemiddeld over alle EU-
landen vindt ruim de helft van de ondervraagden dat moeders idealiter thuis
moeten blijven.
Indicator 31: werkende vrouwen in HRST-beroepen
De indicator toont het aandeel werkende vrouwen in HRST-beroepen (Human
Resources in Science and Technology). Het betreft hier zowel vrouwen met een
diplome hoger onderwijs werkzaam in een willekeurig beroep, als vrouwen zonder
diploma hoger onderwijs maar werkzaam in een functie waarvoor over het
algemeen een afgeronde opleiding hoger onderwijs vereist is. In Nederland gaat
het om ruim 52% van de werkende vrouwen tussen de 25-64 jaar. Hiermee staat
Nederland op de 3e plaats binnen de EU. EU-gemiddeld heeft 43% van de
werkende vrouwen een HRST-functie.
Indicator 32: rangorde dimensies
Deze indicator vat de voorgaande 8 samen. Overall genomen bevindt Nederland
zich in de middenmoot voor wat betreft het verschil tussen mannen en vrouwen
op de arbeidsmarkt. NL scoort in 2008 op de 12e plaats en in 2006 op de 11e
plaats onder de 27 lidstaten.
Pagina 7 van 7