Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
Postbus 20018 2500 BJ Den Haag
2500 EA Den Haag www.minocw.nl
Onze referentie
HO&S/134961
Bijlagen
---
Datum 9 juli 2009
Betreft Evaluatie meeneembare studiefinanciering mbo-bol
Hierbij bied ik u het onderzoek "Evaluatie meeneembare studiefinanciering mbo"
aan en geef ik aan welke consequenties ik hieraan verbind. Hiermee voldoe ik aan
de toezegging die ik op 4 maart 2009 tijdens een verzamel AO over middelbaar
beroepsonderwijs (Koers BVE) heb gedaan (Kamerstuk 27451, nummer 110).
Aanleiding
In de Internationaliseringsagenda MBO (Tweede Kamer 2008-2009, 27 451, nr.
102) wordt het belang van het volgen van een opleiding in het buitenland voor
mbo-deelnemers aangehaald. Hoewel internationalisering in het mbo minder ver
gevorderd is dan in het hoger onderwijs, zijn er veel ontwikkelingen binnen de
sector gaande. Er zijn verschillende initiatieven die het voor deelnemers mogelijk
maken buitenlandervaring op te doen. In de Internationaliseringagenda zijn de
volgende vier hoofddoelstellingen geformuleerd:
·
Een sterkere internationale oriëntatie van het mbo, in de
kwalificatiestructuur en in het curriculum;
·
Het bevorderen van inkomende en uitgaande mobiliteit;
· oortgaande samenwerking in Europa, met voorlopig de nadruk op de
V
implementatie van de in EU-verband ontwikkelde instrumenten;
·
Versterking van het imago van het Nederlands beroepsonderwijs in Europa
en daarbuiten.
In de tweede doelstelling wordt gesproken over het bevorderen van mobiliteit. Op
dit moment is het al mogelijk voor deelnemers in het mbo om met behoud van
studiefinanciering in het buitenland stage te lopen. Daarnaast is meeneembare
studiefinanciering een van de instrumenten waarmee uitgaande mobiliteit kan
worden bevorderd. Sinds 1 augustus 2005 is het voor Nederlandse mbo-
deelnemers onder bepaalde voorwaarden al mogelijk om met behoud van
Nederlandse studiefinanciering een volledige (of een groot deel van de) mbo-
opleiding in de beroepsopleidende leerweg (bol) te volgen in het buitenland. Dit is
in eerste instantie mogelijk gemaakt voor opleidingen in Vlaanderen en Duitsland
voor de sectoren Economie en Handel, Metaal en Techniek en Verzorging en
Welzijn. In 2007 is deze regeling op verzoek van uw Kamer geëvalueerd en naar
a
na 1 van 5
Pagi
aanleiding daarvan uitgebreid naar alle sectoren van het mbo in Vlaanderen en Datum
Duitsland en unieke opleidingen in de EER1. Door deze uitbreiding is het aantal
aanvragen en toekenningen toegenomen (van ruim 40 aanvragen in 2005 naar Onze referentie
ruim 180 in 2007). De resultaten van de evaluatie die hier onder worden HO&S/134961
besproken geven aanleiding om de huidige regeling uit te breiden.
Nederland is in Europa een pionier op het gebied van de meeneembare
studiefinanciering. Alleen in België is het voor mbo'ers mogelijk om hun
studiebeurs mee te nemen naar een ander land, mits het een opleiding is die niet
in België wordt aangeboden. Wel zijn er in EU-verband meerdere initiatieven om
de mobiliteit van de mbo-deelnemers te bevorderen, zoals het Leonardo da Vinci
programma. Vanaf 2010 wordt een vergelijking van kwalificatieniveaus mogelijk
dankzij het European Qualifications Framework for Life Long Learning (EQF).
Daarnaast is er een systeem in ontwikkeling voor het toekennen van studiepunten
op Europees niveau, het European Credit Transfer System for Vocational
Education and Training (ECVET).
Het onderzoek
In het onderzoek zijn verschillende vragen gesteld om erachter te komen wat de
behoeften van de deelnemers zijn (waar willen mbo'ers naartoe en als er
mogelijkheden zijn om in het buitenland een opleiding te volgen gaan ze dan
ook), maar ook om de behoefte van het bedrijfsleven in kaart te brengen (is er
vraag naar mbo'ers met een diploma dat in het buitenland is behaald). Ook is in
het onderzoek aandacht besteed aan de vergelijkbaarheid van opleidingen in het
buitenland (welke landen beschikken over een National Reference Point (NRP),
hoe kan informatie over buitenlandse opleidingen vergeleken worden met die over
Nederlandse opleidingen). Deze vragen zijn in een enquête aan eerstejaars
deelnemers op het mbo en aan gebruikers van de regeling meeneembare
studiefinanciering gesteld. Daarnaast zijn er interviews afgenomen bij diverse
partijen (werkgeversorganisaties, Colo, NRP's). Deze gegevens hebben geleid tot
het resultaat dat hieronder wordt besproken.
Uit het onderzoek blijkt dat een klein deel van de doelgroep - mbo-bol
deelnemers boven de 18 jaar - gebruik maakt van de regeling om met behoud
van studiefinanciering een hele opleiding of een groot deel van de opleiding in het
buitenland te volgen. Het grootste deel van de gebruikers, zo'n 70 procent, woont
in de grensstreek. Daarnaast wordt de conclusie getrokken dat er na de invoering
van deze regeling meer mbo'ers een opleiding in het buitenland volgen dan vóór
de introductie van de meeneembare studiefinanciering in het mbo.
Colo, dat voor het ministerie van OCW de opleidingen in het buitenland toetst op
kwaliteit en vergelijkbaarheid, ziet het aantal aanvragen toenemen. Ook het
aantal aanvragen voor opleidingen buiten Vlaanderen en Duitsland stijgt. Deze
moeten op dit moment in de meeste gevallen worden afgewezen omdat het geen
unieke opleidingen betreft. Wanneer deze eis wordt opgeheven, zal het aantal
1 Unieke opleidingen binnen de EER zijn opleidingen die in Nederland niet binnen het
secundair beroepsonderwijs voorkomen zoals bijvoorbeeld een opleiding tot zadelmaker of
vioolbouwer.
Pagina 2 van 5
deelnemers dat een opleiding in het buitenland volgt verder toenemen. De Datum
eerstejaars mbo'ers geven aan dat ze vooral naar Spanje en het Verenigd
Koninkrijk zouden willen. Onze referentie
HO&S/134961
Belangrijke argumenten voor mbo'ers om nu al een opleiding in Vlaanderen of
Duitsland te volgen zijn de grotere mate van discipline en de nadruk op
ambachtelijkheid. Vreemde talen vormen vaak een drempel bij het kiezen van een
opleiding in het buitenland. Ik wijs erop dat de voor de beroepskwalificatie
vereiste kennis van moderne vreemde talen inmiddels is beschreven in nagenoeg
alle relevante kwalificatiedossiers. Voor de niveau 4-opleidingen wordt minstens
één vreemde taal (Engels) verplicht gesteld. In het hoger onderwijs is een
taalcursus onderdeel van het Erasmusprogramma, een dergelijke taalcursus zou
volgens het onderzoeksbureau ook voor de mbo-groep van grote waarde zijn.
Daarnaast is door het onderzoeksbureau geconstateerd dat veel van de
eerstejaars mbo'ers niet op de hoogte zijn van de mogelijkheden. Het potentiële
gebruik van de regeling wordt door het onderzoeksbureau geschat op 1,4 procent
van de totale groep, wat neerkomt op ongeveer 1500 deelnemers per jaar. Van
2005 tot 2008 maakten in totaal 500 deelnemers gebruik van de regeling. Ter
vergelijking: in het hoger onderwijs maken op dit moment ongeveer 6500
studenten gebruik van de meeneembare studiefinanciering. In het mbo speelt
leeftijd een belangrijke rol, deelnemers zijn vaak nog geen 18 jaar als ze aan een
opleiding beginnen waardoor ze nog niet zelfstandig wonen en ook niet ver van
huis naar school gaan. Het volgen van kopstudies of specialisaties in het
buitenland met meeneembare studiefinanciering na het behalen van een
Nederlands mbo-diploma kan voor deze groep een mogelijkheid zijn. De groep die
in Nederland al een opleiding heeft afgerond is vaak wat ouder en zal daarom
minder drempels ervaren om in het buitenland een opleiding te volgen.
De aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt is in het mbo erg
belangrijk. Daarom is hieraan in het onderzoek specifiek aandacht besteed.
Binnen het bedrijfsleven bestaan naar gelang de branche, verschillende visies
over de behoefte aan mbo'ers met internationale ervaring. Diverse organisaties
onderschrijven het belang van internationale ervaring voor het bedrijfsleven. Niet
iedereen is het erover eens dat dit een hele opleiding in het buitenland moet zijn.
Bij bedrijven die betrokken zijn bij internationale handel en ook technische
bedrijven is internationale ervaring vaak een pre. In de zorg wordt er juist meer
waarde gehecht aan een Nederlands diploma. In de grensregio's zijn de bedrijven
over het algemeen bekend met de opleidingen over de grens en sommige hebben
ook een voorkeur voor deze opleiding. Wanneer de regeling wordt uitgebreid
moet ook het bedrijfsleven daarover goed geïnformeerd worden, zodat het goed
op de hoogte is van de voorwaarden waaraan opleidingen in het buitenland
moeten voldoen.
Met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de opleidingen is geconstateerd dat
er grote verschillen zijn binnen Europa. Niet elk land beschikt over een goed
functionerend National Reference Point (NRP). NRP's, ingesteld door de Europese
Unie, zijn het contactpunt voor iedereen die informatie zoekt over het
beroepsonderwijs in Europese landen. Deze NRP's zijn voor Colo aanspreekpunt
om de juiste informatie over een opleiding te verkrijgen en deze opleiding
vervolgens op niveau en kwaliteit te kunnen toetsen.
Pagina 3 van 5
De onderzoekers concluderen dat er voldoende aanleiding is voor uitbreiding van Datum
de regeling naar andere landen. Hierbij wordt door het onderzoeksbureau
aangetekend dat de landenselectie voor uitbreiding secuur moet gebeuren, Onze referentie
voornamelijk vanwege de vergelijkbaarheid van de kwaliteit van de opleidingen. HO&S/134961
Vervolgstappen
Tijdens het schriftelijk overleg van 13 september 2007 (Tweede Kamer 2006-
2007, 24 724, nr. 69) hebben meerdere Kamerfracties aangegeven dat zij het een
goede ontwikkeling vinden dat mbo'ers steeds meer mogelijkheden krijgen om
internationale ervaring op te doen. Ook hebben meerdere fracties destijds
verzocht om in deze evaluatie te onderzoeken hoe de regeling kan worden
uitgebreid.
Ik concludeer op basis van het onderzoek, de gesprekken die zijn gevoerd met
Colo en de IB-Groep en de ontwikkeling van internationale activiteiten in het mbo,
dat er voldoende aanleiding en behoefte is om de regeling uit te breiden. Mijn
voorstel is om de regeling uit te breiden naar de gehele EER en Zwitserland. Uit
het onderzoek blijkt dat er vooral behoefte is om een mbo-opleiding te volgen in
Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Daarnaast ziet Colo een toename van het
aantal aanvragen voor Frankrijk en de Scandinavische landen, vooral Zweden.
Bij uitbreiding van de regeling moeten de huidige criteria voor het toetsen van
opleidingen blijven gelden. Bij het beoordelen van een aanvraag voor
meeneembare studiefinanciering hanteert Colo een aantal criteria, die
overeenkomen met de criteria voor de toekenning van de studiefinanciering voor
het volgen van Nederlandse opleidingen in het mbo-bol. Dat wil zeggen:
- de opleiding moet vergelijkbaar zijn met een Nederlandse mbo-bol
opleiding op niveau 1 t/m 4. Hiervoor wordt gekeken naar de inhoud,
eindtermen, instroomeisen, duur van de opleiding en het uitstroomniveau.
- het moet gaan om een voltijd opleiding;
- het praktijk aandeel in de opleiding mag niet meer zijn dan 60 procent
van de opleiding.
Colo zal de in het buitenland gegeven opleidingen zorgvuldig moeten beoordelen
op basis van deze criteria.
Ook neem ik mij voor extra aandacht te geven aan de bekendheid van deze
uitgebreide regeling door vo-scholen, deelnemers en mbo-instellingen beter te
informeren. Uit het onderzoek blijkt dat deze informatie nu niet altijd bij de
doelgroep bekend is. Om dit te verbeteren zal ik communicatieadvies inwinnen
om de voorlichting gericht te kunnen intensiveren.
Juridische en financiële consequenties
Op basis van de onderzoeksresultaten is mijn voorstel om de meeneembare
studiefinanciering uit te breiden naar de gehele EER en Zwitserland. Hiervoor
moet een waarborgsysteem in de Wet Studiefinanciering 2000 (WSF2000) worden
opgenomen, overeenkomstig het systeem in het hoger onderwijs. Dit betekent
dat op gelijke wijze de zogenaamde 3-uit-6-regel zal moeten gaan gelden. Deze
regel houdt in dat er, naast de overige voorwaarden die de WSF2000 stelt, ook
moet worden voldaan aan de voorwaarde dat de aanvrager minimaal 3 van de 6
jaar voorafgaand aan de opleiding legaal verblijf in Nederland heeft gehad, om
voor meeneembare studiefinanciering in aanmerking te kunnen komen.
Pagina 4 van 5
Een reëel tijdpad voor de wettelijke aanpassing hiervan is per schooljaar 2011- Datum
2012. Deze termijn is mede gebaseerd op de mogelijkheden voor de uitvoering
van de regeling door Colo en de IB-Groep. Om sneller te voorzien in de wensen Onze referentie
van mbo-deelnemers stel ik een gefaseerde uitbreiding voor. HO&S/134961
Mijn bedoeling is dat vanaf het schooljaar 2010-2011 studiefinanciering kan
worden meegenomen naar opleidingen in Zweden, Spanje, Frankrijk en het
Verenigd Koninkrijk. De verwachting is dat de regeling vanaf het schooljaar 2011-
2012 dan definitief kan worden uitgebreid naar de gehele EER en Zwitserland. De
landen die in het schooljaar 2010-2011 worden toegevoegd zijn gekozen op basis
van de onderzoeksresultaten en de verzoeken die Colo de afgelopen jaren heeft
ontvangen. Colo start in de tweede helft van 2009 met vooronderzoeken naar de
mbo-opleidingen in deze landen. De IB-Groep en Colo hebben mij laten weten dat
zij in staat zijn de eerste fase van de uitbreiding uit te voeren.
Op dit moment volgen weinig tot geen mbo'ers een opleiding in het buitenland
zonder dat zij daarvoor studiefinanciering krijgen. Was dit wel het geval, dan zou
dat tot extra kosten leiden. Er is nu geen reden om aan te nemen dat er extra
kosten worden gemaakt bij uitbreiding van de regeling. De extra programma-
uitgaven en uitvoeringskosten zullen dusdanig beperkt zijn dat ze binnen de
bestaande budgetten voor meeneembare studiefinanciering kunnen worden
meegenomen.
Afsluitend
Met het gefaseerde voorstel voor uitbreiding van de regeling meeneembare
studiefinanciering voor mbo'ers kom ik tegemoet aan de wensen die zich nu bij de
deelnemers voordoen. Door deze uitbreiding is Nederland koploper als het gaat
om mogelijkheden voor mbo'ers om internationale ervaring op te doen.
Ik ben van mening dat ik met deze voorstellen tegemoetkom aan de eerder door
uw Kamer geuite wens om de mogelijkheden van mbo'ers om internationale
ervaring op te doen verder uit te breiden.
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Marja van Bijsterveldt-Vliegenthart
Pagina 5 van 5