Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Evaluatie Meeneembare
studiefinanciering mbo

Opdrachtgever: Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ECORYS

Eva van der Boom
Jos Lubberman
Claudia Groen
Ekim Sincer
Rotterdam, 24 februari 2009









ECORYS Nederland BV
Postbus 4175
3006 AD Rotterdam
Watermanweg 44
3067 GG Rotterdam

T 010 453 88 00
F 010 453 07 68
E asb@ecorys.com
W www.ecorys.nl
K.v.K. nr. 24316726

ECORYS Arbeid & Sociaal Beleid
T 010 453 88 05
F 010 453 88 34
BOO/RG EO18877rapdef





BOO/RG EO18877rapdef




Inhoudsopgave

Voorwoord 7 Samenvatting 9
1 Inleiding 13
1.1 Aanleiding 13
1.2 Regeling Meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol 14
1.3 Doel en onderzoeksvragen 14
1.4 Onderzoeksopzet 15
1.5 Leeswijzer 16
2 NRP's en meeneembare studiefinanciering 17
2.1 Inleiding 17
2.2 Wat is een NRP? 17
2.3 Colo en de regeling `Meeneembare studiefinanciering mbo-bol' 18
2.4 Drempels bij gebruik van de regeling 19
2.5 Vergelijking hoger onderwijs 20
2.6 Naar de toekomst 21
2.7 Schets onderzochte NRP's 22
2.8 Conclusies vergelijkbaarheid Europese mbo-opleidingen 25
3 Behoefte aan en gebruik van meeneembare studiefinanciering 27 3.1 Inleiding 27 3.1.1 Responsverantwoording 27 3.2 Wie zijn de gebruikers van de regeling? 28 3.3 Mening over de regeling 31 3.4 Niet-gebruik en potentie 36 3.4.1 Profiel eerstejaars 36 3.4.2 Bekendheid en potentieel gebruik regeling 37 3.4.3 Verbetervoorstellen 40 3.5 Behoefte werkgevers 41 3.5.1 Visies op de behoefte van het bedrijfsleven aan mbo'ers met internationale ervaring 41 3.5.2 De behoefte grotendeels situationeel bepaald 43 3.5.3 Kenmerken van de behoefte aan mbo'ers met internationale ervaring 44 3.5.4 Behoefte aan uitbreiding van de regeling voor meeneembare studiefinanciering: Turkije 45 3.6 Conclusies 45 BOO/RG EO18877rapdef





4 Conclusies en aanbevelingen 49 4.1 Conclusies: beantwoording onderzoeksvragen 49 4.2 Aanbevelingen 53 Bijlage 1 EQF en ECVET 55 Introductie 55 European Qualifications Framework (EQF) 56 ECVET 60 Bijlage 2 Literatuur 63 Bijlage 3 Geïnterviewde personen 65

BOO/RG EO18877rapdef




Voorwoord

In het licht van de voortschrijdende globalisering en de versterking van de (Europese) concurrentiepositie wordt grote waarde toegekend aan het opdoen van internationale ervaring tijdens de onderwijsloopbaan. Studeren in het buitenland met behoud van studiefinanciering is daarbij een van de mogelijkheden, die volgens de Internationali- seringsagenda voor het mbo ook gestimuleerd zou moeten worden. In welke mate het gebruik van meeneembare studiefinanciering in het mbo te vergroten valt en op welke manieren dit bewerkstelligd zou kunnen worden, is de focus van de evaluatie van de regeling Meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol die voor u ligt.

In de eerste plaats danken wij de respondenten op de enquêtes en de geïnterviewden hartelijk voor hun ruimhartige medewerking. Speciale dank gaat daarbij uit naar Indira von Oven van Colo, die ons zeer van dienst is geweest in het leveren van informatie. Eveneens zijn wij de leden van de begeleidingscommissie vanuit het ministerie van OCW, Ans Gottenbos, Peter van IJsselmuiden en Marloes Lubberdink, zeer erkentelijk voor de prettige samenwerking en de constructieve overleggen. Intern worden Susan van de Vlasakker, Ruud van der Aa, Martin van der Ende en Ria Groenendijk bedankt voor hun waardevolle bijdrage aan de totstandkoming van dit rapport.

Eva van der Boom

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 7








Samenvatting

Meeneembare studiefinanciering mbo-bol
Vanaf 1 augustus 2005 is het voor Nederlandse studenten mogelijk om met behoud van studiefinanciering een mbo-bolopleiding in Vlaanderen of Duitsland te volgen in drie sectoren. Deze regeling is in 2007 uitgebreid naar alle sectoren in Vlaanderen en Duitsland. Deze uitbreiding heeft een duidelijke toename tot gevolg gehad van het gebruik van meeneembare studiefinanciering in het studiejaar 2007-2008. Daarnaast is het ook mogelijjk de studiefinanciering mee te nemen naar unieke opleidingen binnen de EER. Op het moment van onderzoek waren er 500 (oud-)gebruikers van meeneembare studiefinanciering, van wie twee derde nog bezig was met de opleiding (oktober 2008).

Evaluatie
In de Strategische agenda BVE 2008-2011 is de ambitie uitgesproken om de meeneem- bare studiefinanciering breder mogelijk te maken. Deze ambitie is bevestigd in de Internationaliseringsagenda MBO, die begin dit jaar aan de Tweede Kamer werd aangeboden. Om de effecten van de meeneembare studiefinanciering en de mogelijkheid tot uitbreiding van de regeling in kaart te brengen, is een evaluatie uitgevoerd. Daartoe zijn de volgende onderzoeksactiviteiten uitgevoerd:
· literatuuronderzoek;

· analyses deelnemersmonitor mbo-bol 2007 en secundaire bestandsanalyses IB-Groep;
· interviews stakeholders;

· enquête (ex-)gebruikers meeneembare studiefinanciering;
· enquête eerstejaars mbo-bol (Nederland);

· telefonische interviews NRP's.

Conclusies gebruik en effecten regeling

Vergelijkbaarheid mbo-opleidingen: Europese ontwikkelingen
· Transparantie is één van de sleutelwoorden als het gaat om de Europese ontwikke- lingen in het beroepsonderwijs. Momenteel is het echter nog lastig om de mbo- opleidingen van de verschillende lidstaten met elkaar te vergelijken. ECVET, het Europese credittransfer systeem voor het mbo, is nog volop in ontwikkeling. EQF (European Quailifications Framework) is op Europees niveau in een vergevorderd stadium. De implementatiefase verschilt echter per lidstaat. Ierland, Frankrijk en Malta lopen daarbij voorop.

· De NRP's (National Reference Points) zijn de landelijke informatiepunten over het mbo in eigen land en in andere Europese landen. Ook in de professionalisering en het takenpakket van de NRP's zijn grote verschillen zichtbaar. De meeste NRP's houden zich alleen bezig met het `doorgeven' van informatie en instrumenten die in Europees verband ontwikkeld worden, zoals de certificaatsupplementen, aan de eigen studenten. Naast het Nederlandse NRP (Colo) zijn dat van Vlaanderen, Engeland, Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 9




Zweden en Oostenrijk de meest actieve. De nieuwe lidstaten zijn het minst ver- gevorderd.

Het gebruik van de meeneembare studiefinanciering:
· Sinds de uitbreiding van de regeling voor alle opleidingen in Vlaanderen en Duitsland is het gebruik sterk toegenomen: van 89 succesvolle aanvragen van augustus 2005 tot en met juli 2007 tot 411 succesvolle aanvragen van augustus 2007 tot en met oktober 2008 (moment van enquête).

· Net als in de tussenevaluatie naar voren kwam, wordt de regeling met name gebruikt door mbo'ers die in de grensstreek woonachtig zijn. Vooral in Limburg wordt relatief veel gebruik gemaakt van de meeneembare studiefinanciering.
· Degenen die gebruik maken van meeneembare studiefinanciering geven de hogere kwaliteit als het belangrijkste motief voor het kiezen van een buitenlandse mbo- opleiding. De mbo-opleidingen in België en Duitsland worden gekenmerkt door een grotere mate van discipline en meer nadruk op ambachtelijkheid.
· De gebruikers geven aan dat de gebrekkige aansluiting met een Nederlandse vervolgopleiding één van de nadelen van een buitenlandse mbo-opleiding is, als ook het gebrek aan ervaring met het werken bij Nederlandse bedrijven.

Effecten en potentieel

· De regeling zelf lijkt er nauwelijks toe te doen bij de keuze voor een buitenlandse mbo-opleiding: driekwart van de gebruikers geeft aan zeer zeker ook zonder meeneembare studiefinanciering voor dezelfde opleiding te hebben gekozen.
· De regeling meeneembare studiefinanciering lijkt nauwelijks uit te maken in de keuze voor een buitenlandse opleiding. Blijkbaar zijn de kosten niet de grootste drempels. Anderzijds kan de regeling ook niet als een financiële prikkel worden beschouwd.
· Het gebrek aan beheersing van de vreemde talen lijkt een drempel te vormen voor het kiezen van een buitenlandse opleiding. Daarnaast wordt studeren en wonen in het buitenland als een te grote stap gezien. Ook ontbreekt voor de meeste mbo'ers simpelweg een reden voor het studeren in het buitenland.
· Zowel de gebruikers als de eerstejaars vinden dat het mogelijk moet worden om in meer landen een mbo-opleiding te volgen met meeneembare studiefinanciering. De gebruikers zijn van mening dat dit in alle EU-landen mogelijk zou moeten zijn. De eerstejaars denken in eerste instantie vooral aan Spanje en het Verenigd Koninkrijk.
· Veel aanvragen voor meeneembare studiefinanciering voor opleidingen buiten België en Duitsland vallen af omdat het geen unieke opleidingen betreft. Het gebruik van de regeling zou substantieel kunnen toenemen wanneer de eis van unieke opleidingen (buiten België en Duitsland) zou komen te vervallen.
· Het potentieel voor het gebruik van de meeneembare studiefinanciering vloeit voort uit het niet-gebruik. Wanneer de eerstejaars mbo-bol die zich actief hebben georiënteerd op een mbo-opleiding in het buitenland als het potentieel voor de regeling worden gedefinieerd, is dit 1,4 procent van de eerstejaars mbo-bol. Relatief beperkt, maar in aantallen zou dit ruim 1.500 betekenen: veel meer dan het gebruik tot nu toe. Het potentieel dat (nog) geen gebruik maakt van de regeling zijn voornamelijk degenen die niet in de grensregio wonen. Om dit potentieel `aan te boren' is echter meer nodig dan alleen bekendheid geven aan de regeling.

10 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Behoefte werkgevers:

· Een Nederlands mbo-diploma heeft vooralsnog de voorkeur van Nederlandse werkgevers. Het opdoen van buitenlandervaring wordt wel als positief beoordeeld, vooral voor opleidingen met een internationale dimensie, maar dan vooral bepaalde onderdelen. In kwantitatieve zin wordt de vraag naar mbo'ers met een buitenlands diploma als `incidenteel' bestempeld.

· De werkgevers zien niet zozeer een gehele buitenlandse opleiding als wenselijk, maar wel een deel van een opleiding en bij voorkeur onder de verantwoordelijkheid van een Nederlands roc. Naast de transparantie die een Nederlands diploma heeft voor de werkgever, wordt daarbij ook ervaring met de Nederlandse bedrijfscultuur benadrukt.
· De vraag naar mbo'ers met een buitenlands diploma is zeer beperkt en zeer specifiek, bijvoorbeeld voor bepaalde technische specialisaties die niet in Nederland worden aangeboden. Wel wordt buitenlandervaring en -oriëntatie gewaardeerd door internationale bedrijven, in de toeristische sector en door bedrijven die hun afzetmarkt (deels) over de grens hebben.

· Een aantal opleidingsinstellingen in Vlaanderen heeft inmiddels een goede naam opgebouwd bij Nederlandse werkgevers in de grensstreek. Mbo'ers die aan die instellingen hun diploma hebben behaald, hebben een grotere kans bij sollicitaties. Deze reputatie is echter sterk regionaal.

Aanbevelingen
Met het vergroten van het gebruik van meeneembare studiefinanciering als uitgangspunt, zijn op basis van de uitkomsten van het onderzoek de volgende aanbevelingen gedaan.

Verbetering voorlichting. Het eerder en beter voorlichten van de jongeren komt als belangrijkste verbeterpunt naar voren. De vorige (vo-) school speelt een ondergeschikte rol in de informatievoorziening. Hier valt nog veel op te winnen. Daarnaast kan ook gedacht worden aan het inzetten van meer informatiekanalen, specifiek gericht op (v)mbo'ers.

Bevorderen deel- en kopstudies. In aansluiting op het voorgaande zou deze optie specifiek kunnen worden gepromoot. Een groot voordeel is dat op dat moment de mbo- student ook ouder en zelfstandiger is, waardoor hij/zij minder grote drempels zal ervaren. Deze variant van internationalisering heeft ook meer draagvlak onder de landelijke werkgeversorganisaties.

Vergroten mogelijkheden om een Nederlandse mbo-opleiding te onderbreken om een deel van de opleiding in het buitenland te volgen. Dit is met name relevant voor mbo- opleidingen met een internationale oriëntatie. Voor roc's zou het juist zeer interessant kunnen zijn als zij een opleiding kunnen aanbieden met een forse internationale component. Daarvoor moeten roc's wel bereid zijn om (meer) samen te werken met mbo- instellingen in het buitenland.

Slechten taalbarrière. Mbo'ers lijken niet zozeer last te hebben van een financiële drempel als wel van het onvoldoende beheersen van een vreemde taal. Een talencursus voor/tijdens het begin van de buitenlandse opleiding zou voor een deel uitweg kunnen bieden.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 11




Uitbreiden regeling naar andere landen. Een grotere keuze in de landen waar men met behoud van studiefinanciering een mbo-opleiding mag volgen, is een andere mogelijkheid. De landenselectie moet echter secuur gebeuren, met het oog op de acceptatie van buitenlandse diploma's door de Nederlandse werkgevers. Gekeken naar de formele randvoorwaarden, zouden Ierland en Frankrijk voor de hand liggen. Bekeken vanuit de behoefte van de mbo'ers, zou uitgebreid moeten worden naar het Verenigd Koninkrijk en Spanje. Colo zou verzocht kunnen worden te onderzoeken welke van de genoemde landen dan het meest in aanmerking komen.

Tot slot
Mbo'ers verschillen sterk in persoonskenmerken van de studenten in het hoger onderwijs. Mbo'ers zijn sterker regionaal georiënteerd en zijn jonger wanneer zij de keuze voor een vervolgopleiding moeten maken. Zij geven dan ook aan een opleiding in het buitenland gecombineerd met zelfstandig wonen vaak een te grote stap te vinden. Hiervoor is geen oplossing mogelijk zonder het hele onderwijsstelsel te hervormen. Er valt echter nog wel winst te behalen door het bevorderen van buitenlandse deel- en vervolgopleidingen onder de mbo'ers, met name in relevante studies.

12 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





1 Inleiding


1.1 Aanleiding
Internationalisering is in het mbo minder sterk gevorderd dan in het hoger onderwijs. Wel staat internationalisering in het mbo hoog op de agenda. Verschillende initiatieven worden ontplooid om het deelnemers makkelijker te maken om voor kortere of langere tijd buitenlandervaring op te doen. Naast Europese programma's, zoals het Leonardo da Vinci-programma (onderdeel van Life Long Learning), zijn er ook diverse Nederlandse initiatieven. Eén daarvan is de meeneembare studiefinanciering.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de meeneembare studie- financiering als een goede aanvulling op de studiekeuzemogelijkheden voor mbo'ers. De animo hiervoor is echter nog beperkt en strekt zich met name uit tot de directe grens- regio's met België (Vlaanderen) en in mindere mate met Duitsland (Tussenevaluatie meeneembare studiefinanciering mbo-bol). Niet alleen de wens van de deelnemers speelt een rol bij een eventuele uitbreiding. Ook hecht het mbo-veld, waaronder het ministerie van OCW, veel waarde aan verdere internationalisering. In de Strategische agenda Beroepsonderwijs en Volwasseneneducatie 2008-2011 is daartoe onder andere de volgende ambitie geformuleerd: "Wij streven ernaar om op korte termijn de meeneembare studiefinanciering breder mogelijk te maken."

Inmiddels is de Internationaliseringsagenda voor het middelbaar beroepsonderwijs aan de Tweede Kamer aangeboden. De vier hoofddoelstellingen van dit beleid zijn als volgt geformuleerd:

· Een sterkere internationale oriëntatie van het mbo, in de kwalificatiestructuur en in het curriculum.

· Het bevorderen van inkomende en uitgaande mobiliteit.
· Voortgaande samenwerking in Europa, met voorlopig de nadruk op de implementatie van de in EU-verband ontwikkelde instrumenten.
· Versterking van het imago van het Nederlands beroepsonderwijs in Europa en daarbuiten.

Concreet wordt tot doel gesteld om het aantal mbo'ers dat per jaar buitenlandervaring opdoet te verhogen van zo'n 2.400 nu tot 3.200 in 2010. Daarbij gaat het zowel om stages als (delen van) studies. Naast het slechten van obstakels voor mobiliteit in het mbo, zoals het regelen van verblijfsdocumenten, wordt ook de mogelijkheid tot uitbreiding van de meeneembare studiefinanciering genoemd. De voorliggende evaluatie van de regeling dient duidelijk te maken of daartoe aanleiding is1.


1 Internationaliseringsagenda mbo, p. 12. Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 13






1.2 Regeling Meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol

Al in de Strategische agenda BVE is voorzien in een evaluatie om verder inzicht te verkrijgen in de ervaringen met studiefinanciering in de grenslanden tot nu toe. In dat licht heeft het ministerie van OCW ECORYS verzocht om de regeling te evalueren.

Invoering meeneembare studiefinanciering mbo-bol De meeneembare studiefinanciering voor hele mbo-opleidingen in het buitenland was voor het eerste studiejaar (2005-2006) beperkt mogelijk voor de sectoren Administratie en Economie, Gezondheid en Welzijn en voor Metaal en Elektro. De doellanden waren destijds beperkt tot België (Vlaanderen en gewest Brussel), Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk is afgevallen in de uiteindelijke pilot, omdat de mbo-bolopleidingen daar alleen zonder de benodigde praktijkervaring worden aangeboden. Daarnaast was de meeneembare studiefinanciering tevens mogelijk voor unieke opleidingen in de EER, zoals die voor vioolbouwer in Frankrijk. Naar aanleiding van de Tussenevaluatie meeneembare studiefinanciering mbo-bol in 2007 heeft er een uitbreiding van de meeneembare studiefinanciering plaatsgevonden naar alle mbo- sectoren in Vlaanderen en Duitsland.

Uitvoering regeling
Om in aanmerking te komen voor meeneembare studiefinanciering moet de student een aanvraag indienen bij de IB-Groep. Indien de opleiding nog niet voorkomt op de lijst met goedgekeurde opleidingen, legt de IB-Groep deze voor aan Colo. Colo beoordeelt vervolgens of de opleiding voldoet aan de volgende criteria:
· De opleiding moet vergelijkbaar zijn met een Nederlandse mbo-opleiding op niveau 1 t/m 4. Hiervoor wordt gekeken naar de inhoud, eindtermen, instroomeisen, duur en uitstroomniveau van de opleiding.
· Het moet gaan om een voltijdsopleiding.
· De in het buitenland te volgen opleiding moet vergelijkbaar zijn met een Nederlandse beroepsopleidende leerweg (bol). Dit betekent dat het praktijkaandeel niet meer dan
60 procent mag zijn.

Vervolgens gelden dezelfde regels als voor Nederlandse deelnemers. Deelnemers die een opleiding in het buitenland volgen die vergelijkbaar is met het Nederlandse niveau 1 of 2, hebben recht op vier jaar gift en drie jaar lening. Deelnemers die een opleiding vergelijkbaar met niveau 3 of 4 in het buitenland volgen, hebben recht op vier jaar prestatiebeurs en drie jaar lening.


1.3 Doel en onderzoeksvragen
Doelstellingen
De startnotitie noemt als doelstelling van de evaluatie het achterhalen van de volgende informatie:

· De behoeften van de deelnemers om naar het buitenland te gaan (waar willen mbo'ers naar toe en als er mogelijkheden zijn om in het buitenland een opleiding te volgen, gaan ze dan ook?).

14 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





· De behoeften van het bedrijfsleven (is er vraag naar mbo'ers met een diploma dat in

het buitenland is behaald?).

· De vergelijkbaarheid en kwaliteit van opleidingen in het buitenland (welke landen beschikken over een National Reference Point? Hoe kan de informatie over buitenlandse opleidingen vergeleken worden met die over Nederlandse opleidingen?).

Onderzoeksvragen
De onderzoeksvragen zijn als volgt geformuleerd:
1. Wie maakt gebruik van de regeling in relatie tot de totale doelgroep mbo'ers?
2. Wat zijn de effecten van de huidige regeling? Gaan er bijvoorbeeld meer mbo'ers naar het buitenland nu er een meeneembare studiefinanciering is?
3. Is de huidige financiële prikkel voldoende voor studenten om te gaan of zijn er nog financiële drempels?

4. Zijn er voldoende mogelijkheden voor de deelnemers (om in het buitenland een mbo- opleiding te volgen)? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden die de deelnemers waarderen, zo nee wat is de behoefte van de deelnemers?
5. Hoe staat het met de bekendheid van de regeling? Is er niet-gebruik?
6. Wat zijn redenen om wel/niet naar het buitenland te gaan?
7. Welke andere drempels dan de financiële drempels weerhouden deelnemers ervan om een opleiding in het buitenland te volgen?
8. Is er in het bedrijfsleven vraag naar mbo'ers met een diploma dat in het buitenland is behaald, zo ja, betreft dat specifieke sectoren en/of regio's (zoals grensregio met Vlaanderen)? Zo nee, waarom niet?

9. Hoe is de ontwikkeling van internationalisering in het mbo wat de vergelijkbaarheid en kwaliteit van opleidingen in het buitenland betreft, specifiek de ontwikkeling van het European Qualifications Framework (EQF) en het functioneren van de National Reference Points (NRP's)?

10. Wat is het potentieel voor het gebruik van de meeneembare studiefinanciering?
11. Hoe kan het gebruik van de meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol worden verhoogd?


1.4 Onderzoeksopzet
Om de onderzoeksvragen zo goed mogelijk te beantwoorden, zijn de volgende activiteiten uitgevoerd:

· literatuuronderzoek;

· analyses deelnemersmonitor mbo-bol 2007 en secundaire bestandsanalyses IB-Groep;
· interviews stakeholders;

· enquête (ex-)gebruikers meeneembare studiefinanciering;
· enquête eerstejaars mbo-bol (Nederland);
· telefonische interviews NRP's.

Hoe de onderzoeksactiviteiten zich verhouden tot de gestelde onderzoeksvragen, is weergegeven in de volgende tabel.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 15




Tabel 1.1 Methoden per onderzoeksvraag

Onderzoeksvragen e
- o s b d d sr )- s x m g
-r n k e s sr sr n u e at e( s s w dl e a al ut o o et et zr e es ei h ki aj ej ar ê ê e b . yl vr e u ur u et d s' eti d c a k q b q sr n P n e n et at n e n e o R L o S a nI s E g E e R N Vragen uit startnotitie

1. Wie maakt gebruik van de regeling in relatie tot de totale doelgroep mbo'ers?
2. Wat zijn de effecten van de huidige regeling?
3. Is de huidige financiële prikkel voldoende voor studenten om te gaan of zijn er nog financiële drempels?

4. Zijn er voldoende mogelijkheden voor de deelnemers [om in het buitenland een mbo- opleiding te volgen]?

5. Hoe staat het met de bekendheid van de regeling? Is er niet-gebruik?
6. Wat zijn redenen om wel/niet naar het buitenland te gaan?
Aanvullende onderzoeksvragen:
7. Welke andere drempels dan de financiële drempels weerhouden deelnemers ervan om een opleiding in het buitenland te volgen?
8. Is er in het bedrijfsleven vraag naar mbo'ers met een diploma dat in het buitenland is behaald?
9. Hoe is de ontwikkeling van internationalisering in het mbo wat de vergelijkbaarheid en kwaliteit van opleidingen in het buitenland betreft?
10. Wat is het potentieel voor het gebruik van de meeneembare studiefinanciering?
11. Hoe kan het gebruik van de meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol worden Synthese resultaten alle onderzoeksmethodes verhoogd?


1.5 Leeswijzer
In het navolgende hoofdstuk gaan we eerst in op de ontwikkeling van de NRP's in het licht van de meeneembare studiefinanciering (hoofdstuk 2). Vervolgens wordt ingezoomd op het gebruik van en de behoefte aan de meeneembare studiefinanciering (hoofdstuk 3): welke motieven liggen ten grondslag aan de keuze voor een mbo-opleiding in Nederland dan wel in het buitenland, welke drempels zijn er om een buitenlandse mbo-opleiding te volgen, hoe kan de regeling meeneembare studiefinanciering worden verbeterd en welke behoefte bestaat er onder werkgevers aan (deels) internationaal opgeleide mbo'ers? Tot slot worden de onderzoeksvragen beknopt beantwoord en aanbevelingen gedaan om het gebruik van meeneembare studiefinanciering te verhogen (hoofdstuk 4).
16 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





2 NRP's en meeneembare studiefinanciering


2.1 Inleiding
Internationalisering in het Nederlandse mbo kan niet los worden gezien van de Europese ontwikkelingen. Naast de mobiliteitsprojecten onder het EU-onderwijsprogramma Leonardo Da Vinci voor het mbo, worden tevens instrumenten in EU-verband ontwikkeld die de transparantie, vergelijkbaarheid en transfer van studiepunten van/tussen mbo- opleidingen moeten bevorderen. De drie belangrijkste instrumenten zijn:
· Europass, waarmee mbo-studenten hun buitenlandse ervaringen kunnen laten `bijschrijven' als bewijs voor onderwijsinstellingen en werkgevers,
· ECVET, het European Credittransfer system in Vocational Education and Training, dat gericht is op de overdracht, accumulatie en erkenning van leerresultaten in de bve,
· EQF, European Qualifications Framework, oftewel een gemeenschappelijk Europees referentiekader dat de nationale kwalificatiesystemen aan elkaar koppelt.

In bijlage 1 wordt nader ingegaan op de ontwikkelingen en stand van zaken met betrekking tot ECVET en EQF. De instrumenten zijn complementair aan elkaar. De bedoeling is om ze integraal in te kunnen zetten. Daarvoor is per land een NRP (National Reference Point) aangewezen. Samenwerking met deze NRP's is dan ook belangrijk voor de vergelijkbaarheid van de Europese opleidingen en diploma's in het kader van de meeneembare studiefinanciering.

In het navolgende wordt eerst uiteengezet wat een NRP is en de rol ervan. Dan komt de rol van het Nederlandse NRP aan bod in het kader van de meeneembare studiefinanciering. Vervolgens wordt nader ingegaan op de drempels voor het gebruik van de regeling. Ten slotte wordt een doorkijkje gegeven naar de toekomst toe en een schets gegeven van de onderzochte NRP's.


2.2 Wat is een NRP?
Het NRP is het contactpunt voor iedereen in het binnenland die informatie zoekt over het buitenlandse mbo-onderwijs (in de EU) en iedereen in het buitenland die informatie zoekt over het binnenlandse mbo-onderwijs. Inmiddels is in 19 landen een NRP actief, waarbij het NRP van Turkije recent is opgericht met steun van Nederland. Colo fungeert als NRP Nederland. Colo maakt deel uit van het Europese netwerk van NRP's met als doel de transparantie van nationale kwalificaties te vergroten en daarmee ook de arbeids- en studiemobiliteit binnen de Europese Unie. Via de website van het NRP kunnen bezoekers ruim 250 certificaatsupplementen downloaden. Het certificaatsupplement maakt deel uit van Europass, een middel om de mobiliteit van studenten en werkzoekenden in het Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 17




beroepsonderwijs binnen Europa te vergroten. Het certificaatsupplement is een beschrijving van een mbo-opleiding. Werkgevers en onderwijsinstellingen in binnen- of buitenland krijgen met deze informatie een goed beeld van de gevolgde opleiding.

Landen met functionerend NRP:
België (Vlaanderen en Wallonië)
Denemarken
Duitsland
Frankrijk
Griekenland
Hongarije
Ierland
IJsland
Italië
Litouwen
Nederland
Noorwegen
Oostenrijk
Portugal
Slovenië
Spanje
Turkije
Verenigd Koninkrijk
Zweden

Aan de hand van de kennis die Colo heeft opgedaan met de internationale diploma- waardering voor de instroom van buitenlandse studenten en werknemers, worden nu de mogelijkheden voor Nederlandse leerlingen beoordeeld wanneer zij een buitenlandse mbo-opleiding willen volgen. In het kader van meeneembare studiefinanciering mbo-bol, beoordeelt Colo tevens of de buitenlandse opleiding voldoet aan de criteria voor mee- neembare studiefinanciering.


2.3 Colo en de regeling `Meeneembare studiefinanciering mbo-bol' Vanaf 2004 is een pilot van de regeling meeneembare studiefinanciering voor mbo-bol van start gegaan. In eerste instantie adviseerde Colo de regeling voor drie sectoren en drie landen en voor opleidingen die niet in Nederland te volgen zijn, de unieke mbo- opleidingen. Vanaf 1 augustus 2007 is de regeling uitgebreid. Alle opleidingen in alle sectoren komen in aanmerking om in het buitenland gevolgd te worden, mits ze van een vergelijkbaar niveau zijn als de Nederlandse opleiding. Het betreft tegenwoordig alleen opleidingen in België en Duitsland. Het Verenigd Koninkrijk is uit de regeling gehaald omdat de mbo-bolopleidingen daar alleen zonder de benodigde praktijkervaring aangeboden worden.

De reden dat is gekozen voor België en Duitsland, is dat de mobiliteitsstromen in het mbo het grootst waren met deze landen. Daarnaast verschillen de onderwijssystemen in de bve-sector van de andere Europese landen met die van Nederland. Daardoor is vooronderzoek nodig om te kunnen bepalen in hoeverre deze mbo-opleidingen vergelijkbaar zijn met die in Nederland. Het is noodzakelijk om bij een uitbreiding van
18 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




het aantal landen een vooronderzoek te doen naar de inhoud van de opleidingen en de vaardigheden waarmee de studenten uiteindelijk de opleiding verlaten.

Wanneer de IB-Groep een aanvraag krijgt voor een opleiding in het buitenland die nog niet eerder is `goedgekeurd' door Colo, wordt deze doorgestuurd naar Colo. Daar wordt aan de hand van een aantal criteria de vergelijkbaarheid van de studie met die in Nederland beoordeeld en vervolgens de waarde (het niveau). Deze criteria zijn:
· duur en vorm (voltijd/deeltijd) van de opleiding;
· praktijkaandeel in de opleiding;

· inhoud van de opleiding;

· erkenning van de opleiding;

· instroomeisen;

· toelating Nederlandse studenten;

· overleggen van voorbeelddiploma's en/of voortgangsbewijzen.

Binnen zes weken wordt bepaald of de aanvraag aan de bovenstaande criteria voldoet. Colo registreert de gegevens van alle aanvragen zoals opleiding, branche, het land waar de opleiding gegeven wordt en eventuele contactmomenten met het opleidingsinstituut. Colo geeft vervolgens een advies aan de IB-Groep, waarna de IB-Groep het uiteindelijke besluit neemt of de meeneembare studiefinanciering al dan niet toegekend wordt.


2.4 Drempels bij gebruik van de regeling
Ieder jaar vindt er vanuit Colo een evaluatie van de regeling plaats. Sinds de uitbreiding van de regeling in 2007 blijken de sectoren Toerisme en Recreatie, Horeca (brood en banket) en Zorg en Welzijn de grootste mobiliteit te laten zien. De meeste afwijzingen betreffen niet-unieke studies in een land anders dan Duitsland of België. Zelfs wanneer een studie aan alle ander criteria voldoet, zal de aanvraag toch om die reden afgewezen worden. In 2007 waren er ongeveer dertig van dit soort afwijzingen.

De regeling leidt ertoe dat het merendeel van de Nederlandse mbo-studenten die een opleiding in het buitenland volgen, kiezen voor een opleiding in België (Vlaanderen) of Duitsland. Voor België is de Nederlandse instroom aanzienlijk. Studenten uit Nederland vormen dan ook de grootste groep onder de internationale studenten in Vlaanderen.

Volgens Colo zijn de belangrijkste redenen om te kiezen voor Vlaanderen:
· De taal,

· De meer conservatieve vorm van onderwijs op met name de technische scholen (deze zijn vrij klein, maximaal 1000 leerlingen, waardoor er ruimte is voor persoonlijke aandacht),
· De bereikbaarheid,

· De Vlaamse onderwijsinstellingen staan goed aangeschreven bij het bedrijfsleven in de grensregio's met België,

· Het aanbod van specifieke opleidingen die in Nederland niet aangeboden worden.

In tegenstelling tot studenten die kiezen voor België, is het voor Nederlandse studenten die een beroepsopleiding in Duitsland willen volgen een stuk lastiger vanwege het feit dat enerzijds het onderwijs in Duitsland meer afgeschermd is en anderzijds vanwege het Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 19




duale karakter van het Duitse onderwijssysteem, waardoor het lastig is om studies internationaal te vergelijken. De meeste studenten die naar Duitsland gaan, doen dit in het kader van het BAND-programma, waarbij het om kortdurende uitwisseling gaat en niet om het volgen van een (deel van een) opleiding.

Ondanks de tekortkomingen van de regeling, blijft volgens Colo de leeftijd van de mbo- studenten het grootste obstakel om in het buitenland te gaan studeren. Op het moment dat zij een studiekeuze maken, zijn zij gemiddeld 15 à 16 jaar oud. De stap om op die leeftijd ver van huis met een opleiding te beginnen is dan erg groot. Ook krijgen ze pas vanaf hun achttiende jaar studiefinanciering. Daarbij komt dat, wanneer ze al ingeschreven staan bij een roc, zij daar niet veel informatie krijgen over studeren in het buitenland, behalve wanneer het gaat om stages of uitwisselingen. Het roc loopt anders de kans om inschrijvingen te verliezen. Naast onbekendheid met meeneembare studiefinanciering op roc's, kan dit een van de redenen zijn waarom de regeling bij het grootste gedeelte van de mbo'ers niet bekend is.

Een ander probleem waar de leerlingen tegenaan lopen, zijn de kosten van de opleidingen in het buitenland. Het collegegeld voor een studie in het Verenigd Koninkrijk (waar veel particuliere opleidingen worden aangeboden) is bijvoorbeeld veel hoger dan in Duitsland. De studenten zijn dan afhankelijk van de financiële steun van hun ouders. Gerelateerd hieraan zijn er vanuit de Europese Unie minder subsidies voor mbo-opleidingen dan voor het ho. Kortom, er is meer geld beschikbaar voor mobiliteit in het ho dan voor mobiliteit in het mbo.

In andere Europese landen, waaronder België, zijn de mogelijkheden voor mbo-studenten die in het buitenland een opleiding willen volgen met behoud van een studiebeurs beperkter dan in Nederland. Nederland kent wat dat betreft een unieke regeling. De studiebeurzen voor opleidingen in het hoger onderwijs kunnen wel EU-breed worden meegenomen, maar niet voor het beroepsonderwijs. In België is het wel mogelijk voor studenten om hun studiebeurs mee te nemen, wanneer het gaat om een opleiding die niet in België wordt aangeboden.


2.5 Vergelijking hoger onderwijs
Het hoger onderwijs kent een langere traditie als het gaat om mobiliteit, met name in het wetenschappelijk onderwijs. De universiteiten zijn van oudsher internationaal georiënteerd. Daarnaast is de onderwijsstructuur in het hoger onderwijs beter vergelijkbaar binnen Europa. Met de invoering van de Bachelor-Masterstructuur in heel Europa is deze vergelijkbaarheid geoptimaliseerd. Naast de uitwisselingsprogramma's binnen de Europese Unie, waarvan Erasmus de bekendste is, is er een waslijst aan beurzen en fondsen die inkomende dan wel uitgaande mobiliteit van (excellente) studenten in het hoger onderwijs bevorderen. Volgens de laatste publicatie van Nuffic2 stonden in het studiejaar 2005/2006 11.250 Nederlandse studenten ingeschreven aan een instelling voor hoger onderwijs in een ander EU-land. Daarnaast stonden er nog 2.900


2 Nuffic, december 2008.

20 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




ingeschreven bij een ho-instelling buiten de EU. Dat betekent dat in 2005/2006 14.150 Nederlandse studenten bij een buitenlandse ho-instelling ingeschreven stonden.

Een deel van de studenten die buiten Nederland ingeschreven staan voor een opleiding in het hoger onderwijs vraagt ook studiefinanciering aan. Voor het hoger onderwijs was vanaf augustus 2001 de studiefinanciering al meeneembaar naar Vlaanderen en de grensgebieden van Duitsland. Vanaf 1 augustus 2007 is deze regeling uitgebreid naar alle landen van de wereld, mits de kwaliteit van de opleiding voldoende is en het een opleiding betreft die vergelijkbaar is met een opleiding waarvoor in Nederland ook aanspraak op studiefinanciering bestaat. Dit wordt beoordeeld door Nuffic. Daarmee hebben studenten in het hoger onderwijs ruimere mogelijkheden om gebruik te maken van meeneembare studiefinanciering. De uitbreiding van de regeling voor ho-studenten in
2007 heeft geleid tot een forse toename van het aantal aanvragen voor meeneembare studiefinanciering.

Volgens recente, nog interne, gegevens van het ministerie van OCW hebben in 2008 ongeveer 6.000 ho-studenten met meeneembare studiefinanciering in het buitenland gestudeerd. Een meerderheid kiest daarbij voor België. Het Verenigd Koninkrijk neemt een goede tweede plaats in. Een veel kleiner deel kiest voor de Verenigde Staten, Duitsland of de Nederlandse Antillen.

De MBO-Raad is in principe van mening dat mbo'ers gelijke rechten zouden moeten hebben op de financiële toegankelijkheid tot het internationaal onderwijs als studenten in het hoger onderwijs. Wel zou daarvoor nog wel veel moeten gebeuren op het gebied van transparantie.


2.6 Naar de toekomst
Zowel het Vlaamse als het Duitse NRP zijn van mening dat, ondanks de inspanningen van de Europese Unie om het onderwijs transparanter te maken, dit proces moeizaam verloopt. Niet alleen zijn de meeste mbo-instellingen terughoudend wat het inter- nationaliseren van het onderwijs betreft, ook zijn de instrumenten (EQF en ECVET) nog niet voldoende transparant. Hierdoor kan de gelijkwaardigheid van diploma's nog zeer moeilijk worden bepaald. Het grootste probleem op dit moment is de overeenstemming over de kwaliteit van de opleidingen en de interpretatie van de voorwaarden waar een opleiding aan moet voldoen om ingeschaald te worden op een bepaald kwaliteitsniveau.

Het Nederlandse NRP werkt al wel nauw samen met België en Engeland om informatie over de transparantie en vergelijkbaarheid van opleidingen en diploma's uit te wisselen. Ook worden met deze landen gezamenlijke projecten ontwikkeld. Ondanks de mogelijk- heden om met behoud van studiefinanciering een mbo-opleiding in Duitsland te volgen en het feit dat naast België Duitsland het tweede bestemmingsland is van de regeling meeneembare studiefinanciering, is er nauwelijks sprake van samenwerking tussen het Nederlandse en het Duitse NRP. Dit hangt samen met de positie die Duitsland inneemt als het gaat om de mobiliteit van mbo'ers. De focus ligt hier geheel op uitwisselingen en stages onder de Leonardo da Vinci- en BAND-programma's. Het bevorderen van Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 21




opleidingsmobiliteit wordt (vooralsnog) niet tot het takenpakket van het Duitse NRP gerekend.

De NRP's waarmee gesprekken zijn gevoerd, zijn in het algemeen van mening dat de arbeidsmarkt in de toekomst wel degelijk behoefte heeft aan studenten die hun studie (deels) in het buitenland gevolgd hebben. De sturing vanuit de ministeries vindt echter niet plaats op basis van arbeidsmarktrelevantie. Ook in Nederland wordt de opvang van de vergrijzing in een bepaalde sector door het aantrekken van buitenlandse mbo-studenten niet in de besluitvorming meegenomen. Selectie van landen vindt momenteel puur plaats op basis van vergelijkbaarheid van het onderwijssysteem en of de betreffende studie door een erkende onderwijsinstelling wordt aangeboden.

Voor de uitbreiding van de regeling naar meerdere bestemmingslanden, is het daarom van belang om de transparantie en communicatie tussen de landen te vergroten. Door het opzetten van de NRP's is hiermee een start gemaakt. Wanneer de NRP's volledig werkzaam zijn, kan er op een snellere manier informatie verkregen worden en zou de landenuitbreiding van de regeling eenvoudiger tot stand kunnen komen. Het grootste voordeel wat behaald wordt met het opzetten van de NRP's is de informatieverschaffing in het Engels, aangezien er bij de mbo-instellingen zelf over het algemeen alleen informatie beschikbaar is in de taal van het land. Binnen het hoger onderwijs hebben de ENIC-NARIC's eenzelfde functie als de NRP's. Het netwerk van de ENIC-NARIC's is echter beter ontwikkeld, waarmee ook de informatie-uitwisseling over de verschillende studies in het hoger onderwijs op Europees niveau soepeler verloopt.


2.7 Schets onderzochte NRP's
Zes NRP's zijn nader onderzocht door middel van desk research en telefonische interviews3: België, Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Zweden en Turkije. In de volgende kaders zijn deze kort beschreven.

Schets Vlaams Euroguidance Center In Vlaanderen bestaat geen NRP dat zich bezighoudt met de beroepsopleidingen, dat wordt nu met name gedragen door het Euroguidance Center. Er is echter wel een NRP voor ECVET in oprichting. Momenteel is er is wel een Europass NRP, deze Europass richt zich op alle niveaus. Europass houdt zich voornamelijk bezig met de vergelijkbaarheid van de diploma's. Voor de beroepsopleidingen verstrekken zij aan de studenten certificaatsupplementen, wat de internationale vergelijkbaarheid mogelijk maakt.

De Europese ontwikkelingen zijn van belang voor het Euroguidance Centre. Al vindt het Euroguidance Centre wel dat hier ook een financiële ontwikkeling zou mogen zijn: "Er zijn vanuit de EU minder beurzen voor beroepsopleidingen dan voor het hoger onderwijs. Ik denk dat er meer beurzen zouden moeten zijn vanuit Europa en ook vanuit de Nationale overheden voor mobiliteit. Je ziet vaak dat Europa andere prioriteiten heeft. Het geld gaat naar Bulgarije, Hongarije, IJsland. Persoonlijk heb ik altijd het idee dat wij met de beroepsopleidingen achteraan staan in het rijtje om iets los te krijgen".Het


3 Het is met NRP Frankrijk na herhaaldelijke pogingen niet gelukt om een telefonisch interview af te nemen.
22 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Euroguidance programma bestaat overal in Europa. In Nederland wordt nauw samengewerkt met

Cinop, dat nauw betrokken is bij het Euroguidance project. In de toekomst verwacht men uitbreiding van internationalisering in het onderwijs, met name met het oog op een globaliserende economie.

Schets BIBB (NRP Duitsland)
In 2007 is het NRP overgenomen door het Bundesinstitut für Berufsbildung (BIBB). Sindsdien is er geen prioriteit gegeven aan het verder ontwikkelen van het NRP. Op dit moment worden er geen programma's ontwikkeld om studenten aan te trekken om in Duitsland te studeren. De focus van het BIBB ligt momenteel bij Duitse studenten die hun opleiding in het buitenland willen volgen en niet zozeer bij het aantrekken van buitenlandse studenten voor het Duitse onderwijs. Daarbij speelt mee dat het onderwijs in Duitsland is afgeschermd, waardoor het lastig is om als buitenlandse student een studie te volgen in Duitsland. Als gevolg hiervan is het BAND-programma (een uitwisseling en dus geen volledige studie) min of meer het enige programma waaraan buitenlandse studenten in Duitsland deelnemen, naast de uitwisselingen in het kader van Leonardo da Vinci.

Europese ontwikkelingen op het gebied van transparantie en vergelijkbaarheid spelen op het moment nauwelijks een rol. Alleen ECVET en EQF worden als belangrijke ontwikkelingen gezien. Het NRP Duitsland is alleen aangesloten bij het National Europass Centre. Verder is er geen samenwerking met andere NRP's. In de toekomst hoopt men dit wel op te pakken, maar daar is op dit moment geen tijd en geld voor.

Schets NRP UK
Het NRP is opgericht in 2001 en heeft als doel het bevorderen van de mobiliteit in het beroepsonderwijs door een grotere transparantie en erkenning van diploma's. Het NRP heeft echter weinig zicht op het aantal uit Europese landen afkomstige studenten die in Engeland studeren. De focus van het Engelse NRP ligt dan ook op het aantrekken van niet-Europese studenten. Europese ontwikkelingen op het gebied van transparantie en vergelijkbaarheid worden erg belangrijk gevonden. Het Engelse NRP neemt dan ook actief deel aan grote Europese initiatieven, zoals Europass en het Leonardo da Vinci-programma. Het Engelse NRP werkt in het kader van deze ontwikkelingen dan ook nauw samen met het Nederlandse NRP op het gebied van informatie-uitwisseling en gezamenlijke projecten. Het NRP is zeer tevreden over de samenwerking met het Nederlandse NRP in het verleden en hoopt de samenwerking in de toekomst verder uit te bouwen. Tegelijkertijd geeft het NRP aan weinig zicht te hebben op de mate waarin het realistisch is dat Nederlandse studenten in het Verenigd Koninkrijk zullen studeren.

Schets Frans NRP (gebaseerd op website en documenten Franse NRP) NRP Frankrijk valt onder Commission Nationale de la Certification Professionelle (CNCP). Het CNCP is ingesteld door het ministerie van Onderwijs. Het CNCP levert een bijdrage aan de internationale transparantie van kwalificaties. Het CNCP is met name gericht op studenten/werkzoekenden uit Frankrijk die in het buitenland willen studeren en/of werken. Het CNCP verstrekt hiertoe algemene informatie, ten behoeve van de professionele erkenning van diploma's en de academische erkenning van diploma's. Voor meer gedetailleerde informatie wordt verwezen naar het desbetreffende land.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 23




Het CNCP heeft als doel om:


· een nationaal overzicht te maken van professionele certificaten;
· zorg te dragen voor de aanpassing van diploma's en titels;
· het doen van aanbevelingen aan instituten die professionele certificaten of kwalificaties verstrekken;

· het signaleren van overeenkomsten in certificaten;
· het uitwerken van een nieuwe nomenclatuur (lijst met namen) voor de certificaten.

Schets Turkse NRP
Het Turkse NRP is in 2004 opgericht als onderdeel van het ministerie van OInderwijs en was gelieerd aan het Onderwijs Onderzoeks- en Ontwikkelingsprogramma. Door een tekort aan personeel en beschikbare informatie functioneerde het slecht. In 2007 is actie ondernomen om het NRP nieuw leven in te blazen onder het `Strengthening NRP in Turkey Project' onder het MATRA-programma. Sindsdien wordt ook actief samengewerkt met het Nederlands NRP Colo. Momenteel functioneert het NRP beter vergeleken met afgelopen jaren. De hoofddoelen van het Turkse NRP zijn:
· Contactpunt voor verschillende aan bve gerelateerde onderwerpen, met name certificaten en certificaatsupplementen.

· Toegang bieden tot relevante informatie en contact onderhouden met relevante partijen die over de benodigde informatie beschikken.
· In samenwerking met de bve-afdelingen van het ministerie van Onderwijs de Europass Certificaten (en supplementen) voorbereiden.

Momenteel studeren er weinig Europese studenten in Turkije. Het aandeel Nederlandse studenten ligt laag. In de toekomst neemt het aantal Nederlandse en overige Europese studenten wellicht toe in het kader van het NIHAnkara programma (voornamelijk hoger onderwijs). De Europese ontwikkelingen zijn van belang voor het Turkse NRP, met name in verband met de mobiliteit en de transparantie van kwalificaties. Voorbeelden van interesse van Turkije op het gebied van Europese ontwikkelingen in mobiliteit en transparantie zijn:

· Turkije heeft als aspirant-lidstaat de Europese ontwikkelingen op nauwe voet gevolgd als het gaat om Europass, EQF en ECVET. Daartoe heeft het Turkse NRP ook een nationaal kwalificatie- framework ontwikkeld voor het hoger onderwijs, dat uitgebreid zal worden met kwalificatieniveaus in de bve.

· Daarnaast is gewerkt aan TURK-ECVET en TURK-EQF in antwoord op het verzoek van de Europese Commissie in het kader van het Life Long Learning (LLL)-programma. Zes Europese landen zullen als partner functioneren binnen deze projecten wanneer de projecten goedkeuring ontvangen van de Commissie eind 2008. Het Turkse NRP heeft weinig zicht op de vergelijkbaarheid van VET-programma's. In de toekomst hoopt het Turkse NRP de samenwerking met het Nederlandse NRP verder uit te bouwen, met name omtrent de vergelijkbaarheid van de mbo-programma's in beide landen, gezien de aanzienlijke populatie Turken in Nederland.

Het Turkse NRP ziet realistische kansen in een toename van het aantal mbo- studenten dat in Turkije een opleiding volgt, waarbij wordt opgemerkt dat er hierbij twee barrières zijn: enerzijds de taal omdat de opleidingen in het Turks aangeboden worden en anderzijds de erkenning van Turkse kwalificaties in Nederland.

Schets Zweedse NRP
Het Zweedse NRP is in 2003 opgericht. Het houdt zich voornamelijk bezig met de ondersteuning van Europass en het werkt samen met andere NRP's ter bevordering van de vergelijkbaarheid van
24 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




kwalificaties. Het Zweedse NRP is daarnaast onderdeel van het Europese Netwerk `Refernet'. Doel van

dit netwerk is de vergelijkbaarheid van internationale kwalificaties te verbeteren. Internationale samenwerking is van groot belang. Het Zweedse NRP zoekt samenwerking binnen diverse programma's, zoals ECVET, Europass en EQF. Europese samenwerking geniet bij het Zweedse NRP de hoogste prioriteit. Er moet volgens het NRP meer worden samengewerkt om de transparantie van het beroepsonderwijs te vergroten.

Zweden ontvangt jaarlijks zo'n 500 Europese mbo-studenten in het kader van het Leonardo da Vinci- programma. De meeste studenten komen uit Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Nederland. Het Zweedse NRP richt zich meer op het promoten van de mogelijkheden voor Zweedse mbo'ers om in het buitenland te studeren dan op het aantrekken van buitenlandse studenten. Hoewel er dus geen specifiek beleid is gericht op het aantrekken van Nederlandse studenten, worden Nederlandse studenten zeer gewaardeerd binnen het Zweedse onderwijsstelsel vanwege het hoge niveau van onderwijs dat zij genoten hebben en de goede beheersing van het Engels. Er zijn eenjarige uitwisselingsprogramma's voor Zweedse studenten. Zweedse studenten kunnen binnen zo'n programma een jaar van hun opleiding volgen in Frankrijk, Oostenrijk, Duitsland, Ierland of Engeland. Het zou volgens het Zweedse NRP goed zijn als deze mogelijkheid ook zou bestaan in Nederland, met name vanwege de goede beheersing van de Engelse taal.


2.8 Conclusies vergelijkbaarheid Europese mbo-opleidingen Het bevorderen van de mobiliteit in de bve-sector, zowel als het gaat om de studenten als om de werkenden, wordt van groot belang gezien om de uitdagingen in de toekomst aan te kunnen gaan. De Internationaliseringsagenda mbo benadrukt dan ook het belang van meer mobiliteit onder zowel mbo-deelnemers als docenten. Daarbij wordt aangehaakt bij de Europese ontwikkelingen, met name EQF en ECVET, ter bevordering van de transparantie, vergelijkbaarheid en overdraagbaarheid in de Europese mbo-opleidingen. Deze ontwikkelingen zijn ook van belang om de mogelijkheden van de regeling meeneembare studiefinanciering mbo-bol uit te breiden (zie bijlage 1).

ECVET
ECVET is in december 2008 aangenomen door het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, en staat daarmee wat de ontwikkeling betreft, nog in de kinder- schoenen. Om de credit points Europees overdraagbaar te maken, met name wanneer het gaat om het non-formeel en informeel leren, zijn wel diverse projecten uitgevoerd en nieuwe opgezet, maar de vooruitgang gaat met kleine stappen. De grootste huiver daarbij is dat de ontwikkeling gepaard zou kunnen gaan met veel bureaucratie en verhoging van de lastendruk. ECVET speelt voor de huidige regeling meeneembare studiefinanciering in het mbo nog een minimale rol. De vraag is, of een roc de behaalde resultaten in het buitenland gaat omzetten in studiepunten en in hoeverre het opleidingstraject voor de betreffende mbo'er daarop kan worden aangepast.

EQF/NQF
EQF is zeer relevant voor de regeling meeneembare studiefinanciering, doordat hierdoor de Europese mbo-opleidingen gemakkelijker met elkaar vergeleken kunnen worden. EQF is verder ontwikkeld dan ECVET, maar moet nog wel grotendeels geïmplementeerd worden in de lidstaten. Zoals uit tabel B1.1 (zie bijlage 1) blijkt, hebben Ierland, Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 25




Frankrijk, Vlaanderen en Malta al een NQF gelanceerd voor de mbo-opleidingen, gebaseerd op leerresultaten en competenties. De rest van Europa, met inbegrip van Nederland, werkt veelal nog aan de ontwikkeling van een nationaal kwalificatieraamwerk. Vanaf dit jaar (2009) tot en met 2013 staat de implementatie van EQF wel op de begroting van het ministerie van OCW, met een ton per jaar. Theoretisch zou het vrij eenvoudig moeten zijn om de mbo-opleidingen in Ierland, Frankrijk en Malta te vergelijken met die van Nederland. Frankrijk wordt ook als een van de focuslanden genoemd in de internationaliseringsagenda voor het mbo, naast het Verenigd Koninkrijk, Turkije en India. Een inhoudelijke toetsing zal echter noodzakelijk blijven. Zo is het verschil tussen bol en bbl niet uit het EQF te halen.

NRP's
Een ander belangrijk instrument voor een soepele uitbreiding van de regeling is samen- werking met andere NRP's. Uit de interviewronde met verschillende NRP's blijken deze echter ofwel een beperkt takenpakket te hebben, gericht op de mobiliteit van de eigen studenten, ofwel nog een flinke professionaliseringsslag te moeten maken. Colo heeft al wel nauwe banden met Vlaanderen, Engeland en Turkije. Daarnaast onderhoudt Colo ook goede contacten met Oostenrijk en Zweden. Zweden ontvangt relatief veel Nederlandse mbo'ers in het kader van het Leonardo da Vinci-programma. Het netwerk tussen de verschillende NRP's is echter nog zeer zwak, de meeste NRP's zijn alleen gericht op uitgaande mobiliteit van de eigen studenten. Dit is een groot verschil met het hoger onderwijs, waar de internationalisering zowel intern als extern gericht is.

Toekomst
Momenteel kost het veel tijd en energie om mbo-opleidingen in andere landen te vergelijken met die in Nederland. Veranderingen staan echter wel op stapel. Ondanks grote verschillen in de snelheid waarmee de Europese instrumenten gericht op transparantie en vergelijkbaarheid worden ingevoerd, is al met al de verwachting dat de mbo-opleidingen in andere EU-landen op termijn eenvoudiger te vergelijken zullen zijn met die in Nederland. De lidstaten hebben afgesproken dat dit in 2012 mogelijk moet zijn. Systeem- en stelselverschillen zijn echter niet de enige drempels bij het vergroten van de EU-mobiliteit in het mbo. Ook de kenmerken en behoeften van mbo'ers zelf spelen een rol. In het volgende hoofdstuk wordt hierop nader ingegaan.


26 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





3 Behoefte aan en gebruik van meeneembare
studiefinanciering


3.1 Inleiding
De behoefte aan en gebruik van de regeling staan in dit hoofdstuk centraal. De belangrijkste informatiebronnen zijn de volgende:
· internetenquête gebruikers (totale populatie);
· internetenquête onder steekproef van eerstejaars mbo-bol;
· de studentenmonitor mbo-bol van KBA en ResearchNed;
· interviews met scholierenorganisatie LAKS en studentenorganisatie in het mbo JOB;
· interviews met regionale en landelijke werkgeversorganisaties.

Eerst wordt beknopt ingegaan op de responsverantwoording van de internetenquêtes. Vervolgens komen de gebruikers aan bod: wie zijn dat, wat zijn hun motieven geweest om een buitenlandse mbo-opleiding te kiezen, wat zien zij als de voor- en nadelen en hoe tevreden zijn zij over de regeling? Dan wordt ingezoomd op het niet-gebruik, oftewel de mbo'ers die een Nederlandse opleiding volgen. Waar relevant worden de enquête- resultaten van de eerstejaars aangevuld met uitkomsten uit de studentenmonitor mbo-bol. Hierbij staan de motieven om geen buitenlandse opleiding te kiezen centraal, de drempels die men ervaart en verbetermogelijkheden van de regeling. Ten slotte gaan we in op de behoefte vanuit de werkgevers. Is er een behoefte aan internationaal opgeleide mbo'ers, zo ja, in welke beroepen/branches en hoe schatten ze de toekomstige ontwikkelingen in?


3.1.1 Responsverantwoording
Voor het onderzoek zijn twee vragenlijsten uitgezet. Eén onder de gebruikers van de regeling en één onder eerstejaarsstudenten mbo-bol. Alle gebruikers sinds de invoering van de regeling zijn benaderd. Voor de eerstejaars is een aselecte steekproef getrokken. Zoals uit Tabel 3.1 blijkt, is een behoorlijke respons gehaald op de enquête onder gebruikers, namelijk 29 procent. Ook onder eerstejaars mbo-bol was de respons nog behoorlijk met 19 procent4.


4 In eerste instantie had IB-Groep een steekproef van 1.000 eerstejaars mbo-bol getrokken. Vanwege het ontbreken van de porto is tegelijkertijd met de rappel een excuusbrief gestuurd en zijn voor de zekerheid nog eens 500 eerstejaars extra benaderd in een tweede steekproef om het aantal respondenten te bevorderen. Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 27




Tabel 3.1 Responsoverzicht enquêtes

Enquête Benaderd Retour Respons Gebruikers 500 146 29% Eerstejaars 1.500 278 19%

Een belangrijke vraag bij dit soort onderzoek is altijd weer in hoeverre de respons representatief is voor de populatie. Daarom is voor beide enquêtes de respons op een aantal achtergrondvariabelen nader bekeken. Het gaat dan om leeftijd, geslacht, woonregio, vooropleiding, opleidingsniveau en sector. Uit deze analyses blijkt de respons onder gebruikers representatief te zijn, maar de respons onder eerstejaars niet. Significant meer vrouwen dan mannen hebben gerespondeerd (zie Tabel 3.2). De resultaten op de eerstejaarsenquête zijn dan ook gewogen naar geslacht om representatieve uitspraken te kunnen doen over de populatie.

Tabel 3.2 Respons- en steekproefverdeling naar geslacht (enquête eerstejaars)* Respons (ongewogen) Steekproef Geslacht aantal % aantal % Man 104 38% 737 49% Vrouw 172 62% 763 51% Totaal 276 100% 1.500 100%
* Verschillen zijn significant bij =.05.


3.2 Wie zijn de gebruikers van de regeling? In het mbo wordt minder gebruik gemaakt van de meeneembare studiefinanciering dan in het hoger onderwijs. Volgens het door de IB-Groep aangeleverde bestand waren er op het moment van onderzoek 500 (oud-) gebruikers van de regeling. Daarbij vormt studiejaar
2007-2008, het eerste jaar van de uitbreiding van de regeling voor België en Duitsland naar alle opleidingen, een uitschieter (zie Tabel 3.3). Ook is in dat jaar een verschuiving zichtbaar van voornamelijk niveau 3/4-opleidingen naar niveau 1/2.

Tabel 3.3 Aantal gebruikers meeneembare studiefinanciering mbo-bol, per studiejaar naar niveau* Startjaar Mbo 1-2 Mbo 3-4 Totaal Aantal Percentage Aantal Percentage Aantal
2005-2006 7 23% 24 77% 31
2006-2007 13 22% 45 78% 58
2007-2008 216 62% 131 38% 347
2008-2009 26 41% 38 59% 64 Totaal 262 52% 238 48% 500
* Inclusief de aanvragers die op moment van start studie nog geen 18 jaar waren en dus nog geen recht hadden op studiefinanciering.

Een belangrijke factor voor het beleid is inzicht in de gebruikers van de regeling. Zijn dat voornamelijk mannen, of juist vrouwen, welke leeftijd hebben ze, waar komen ze vandaan, welke opleiding volgen ze? In deze paragraaf wordt het profiel van de gebruikers nader uiteengezet.
28 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





Persoonskenmerken
Drie op de tien gebruikers is 17 jaar (30%). Deze groep had op het moment van onderzoek nog geen recht op studiefinanciering, maar is meegenomen omdat zij vóór aanvang wel een aanvraag hebben ingediend voor meeneembare studiefinanciering (die ingaat zodra de 18-jarige leeftijd is bereikt). De 18- en 19-jarigen maken bijna de helft van de gebruikers uit (49%) en een vijfde is 20 jaar of ouder (21%). In de analyses is gekeken naar eventuele significante verschillen in de groep 17-jarigen ten opzichte van de groep 18 jaar en ouder. Relevante geconstateerde verschillen worden gerapporteerd. Verder blijkt dat ruim twee derde van de gebruikers van de regeling man (69%) is en dat de niet-westerse allochtonen nauwelijks vertegenwoordigd zijn (2%).

Woonsituatie
Ten tijde van de enquête woonde 73 procent van de respondenten in Nederland. Voor het overgrote deel betrof dit de grensgebieden, waarbij het grensgebied met zowel België als Duitsland (Limburg) de grootste bijdrage levert (zie Figuur 3.1). Van degenen die woonachtig zijn in het buitenland (27%) is België het vaakst het woonland (85%). De rest woont grotendeels in Duitsland. Opvallend is verder dat alle responderende niet-westerse allochtonen onder de gebruikers woonachtig zijn in Duitsland of België.

Figuur 3.1 Verdeling gebruikers naar woonregio Grensgebied België
10% Buitenland
27% Overig Nederland
3% Grensgebied Duitsland
1% Grensgebied Duitsland/België
59% Buitenland Overig Nederland Grensgebied Duitsland Grensgebied Duitsland/België Grensgebied België

Van de gebruikers heeft de helft (51%) de middelbare school volledig in het buitenland gevolgd. Nog eens bijna een vijfde (18%) heeft de middelbare school deels in het buitenland gevolgd. Dit lijkt dan ook een belangrijke voorspeller voor het gebruik van de regeling te zijn.

Een ruime meerderheid van de gebruikers woont `thuis' (73% bij ouders of familie). Naarmate de leeftijd toeneemt, neemt het aandeel thuiswonenden significant af. Van de
17-jarigen woont 83 procent thuis, terwijl van de groep `21 jaar en ouder' 47 procent thuis woont (=.05). Samen met de constatering dat een ruime meerderheid in een grensregio woont, duidt dit erop dat voor veel gebruikers de opleiding over de grens goed bereikbaar is. Wellicht is deze zelfs beter bereikbaar dan een opleiding in Nederland, omdat degenen die hun middelbare school geheel in het buitenland hebben gevolgd, ook veel vaker thuis wonen (89%) dan gebruikers die in Nederland naar de middelbare school Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 29




zijn gegaan (zie Tabel 3.4). Zoals we later in dit hoofdstuk zullen zien is `reeds wonen in het buitenland', of `de middelbare school daar al gevolgd hebben', echter niet de belangrijkste reden geweest om een opleiding in het buitenland te gaan volgen.

Tabel 3.4 Woonsituatie gebruikers, naar locatie van de middelbare school* Geheel Deels binnenland, Geheel Totaal binnenland deels buitenland buitenland Bij ouders/familie 49% 65% 89% 73% Op kamers 34% 27% 5% 18% Eigen woning 7% 0% 3% 4% Internaat 7% 4% 1% 4% Samenwonend/getrouwd 2% 4% 1% 2% Totaal 100% 100% 100% 100%
* Verschillen zijn significant bij =.05.

Opleiding
De meerderheid van de respondenten (56%) volgt een mbo-opleiding op niveau 3-4 (zie Tabel 3.5). Deze verhouding is ook in meer of mindere mate binnen de diverse clusters terug te vinden. Alleen binnen het cluster `bouw/industrie' is de verhouding omgekeerd. Daar volgt 60 procent een opleiding op niveau 1-2, maar de verschillen zijn niet significant.

Tabel 3.5 Opleidingsniveau en ­cluster van gebruikers (n=146)* Mbo 1-2 Mbo 3-4 Totaal Cluster bouw/industrie 60% 40% 100% Cluster technisch 35% 65% 100% Cluster voeding/horeca/ gezondheidszorg/ welzijn/opvoeding 49% 51% 100% Cluster creatief/grafisch/ economie/handel/overig 40% 60% 100% Totaal 45% 56% 100%
* Verschillen zijn niet significant, ook niet met populatie.

Het merendeel van de respondenten is begonnen in studiejaar 2007-2008 met een buitenlandse opleiding (65%). Op moment van onderzoek was tweederde daar nog mee bezig. De groep gebruikers die hebben gerespondeerd, bestaat voornamelijk uit personen die de opleiding hebben afgerond met een diploma (34%) of in het vierde jaar van de opleiding zitten (32%). Overigens blijkt dat gebruikers in het cluster `technisch' significant vaker de opleiding al hebben afgerond (49%) in vergelijking met andere clusters en dat in het cluster `bouw/industrie' gebruikers vooral in het vierde jaar zitten (47%)5.


5 Verschillen zijn significant bij =.05.
30 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Figuur 3.2 Fase van studie waarin gebruikers zich bevinden (n=146)

Gestopt 1e jaar
1% 10%
2e jaar
11% Diploma gehaald
34%
3e jaar
12%
4e jaar
32%
1e jaar 2e jaar 3e jaar 4e jaar Diploma gehaald Gestopt


3.3 Mening over de regeling
Informatiekanalen
De gebruikers hebben op diverse manieren informatie achterhaald over de regeling (zie Tabel 3.6).

Tabel 3.6 Gehanteerde informatiekanalen (meerdere antwoorden mogelijk) Informatiekanalen Totaal Vriend/bekende 34% Website IB-Groep 30% Directe familie (vader/moeder/broer/zus) 28% Brochure IB-Groep 11% Ging zonder stufi/was er niet toen ik begon 4% Zelf uitgezocht 3% Via huidige opleiding 3% Leraar vorige school 3% Decaan/mentor vorige school 3% Krant/Sociale Verzekeringsbank 1% Gesprek met IB-Groep 1% Weet ik niet meer 5% Totaal n=146

Veruit de meeste gebruikers hebben informatie ingewonnen via vrienden of bekenden. Een derde (34%) heeft van een vriend of bekende gehoord over de regeling. Dit informatiekanaal wordt significant vaker gebruikt door gebruikers met een opleiding op niveau 1-2 dan op een hoger niveau (43% tegenover 27%). Een grote groep is (ook) te rade gegaan bij directe familie, zoals vader, moeder en broer of zus (28%). Deze informatiebron wordt significant vaker ingezet door respondenten die hun middelbare Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 31




school geheel (35%) of gedeeltelijk (39%) in het buitenland hebben gevolgd. Van de gebruikers die de middelbare school geheel in Nederland hebben gevolgd, geeft slechts
12 procent directe familie als bron aan.6

Een andere belangrijke informatiebron blijkt de website van de IB-Groep te zijn (30%). Dit is met name een belangrijke bron voor gebruikers die hun gehele middelbare opleiding in Nederland hebben gevolgd (44%). Gebruikers die de middelbare school geheel in het buitenland hebben gevolgd, maken er significant minder vaak gebruik van (20%). Andere informatiekanalen worden bijna niet gebruikt. Opmerkelijk is het geringe belang van de decaan en/of docent van de vorige school (3%).

Keuze voor de opleiding
De regeling probeert deelnemers in het mbo te motiveren (ook) in het buitenland te kijken. In welke mate gebruikers de keuze voor de opleiding af laten hangen van de regeling, kan als succesindicator voor de regeling worden gezien. Op de vraag of men de opleiding ook gekozen zou hebben als men de studiefinanciering niet had gekregen, zegt driekwart (74%) dat men de opleiding ook dan `zeer zeker' zou hebben gekozen. Nog eens 17 procent meldt waarschijnlijk toch voor de opleiding te hebben gekozen. Slechts
1 procent zou de opleiding zeker niet hebben gevolgd. Overigens zitten hierin wel verschillen naar waar men de middelbare school heeft gevolgd, zoals blijkt uit Tabel 3.7.

Tabel 3.7 Zou men weer voor de opleiding kiezen als de studiefinanciering niet meegenomen kon worden, gesplitst naar volgen middelbare school in Nederland of buitenland (n=146)* Geheel binnenland Deels binnenland, Geheel buitenland Totaal deels buitenland Ja, zeer zeker 59% 62% 88% 74% Ja, waarschijnlijk 22% 31% 9% 17% Misschien niet 20% 4% 1% 7% Nee, zeer zeker niet 0% 4% 1% 1%
100% 100% 100% 100%
* Verschillen zijn significant bij =.05.

Naarmate men volledig, deels of in het geheel niet de middelbare school in het buitenland heeft gevolgd, daalt ook de mate van zekerheid waarmee men weer voor de opleiding zou kiezen. Gebruikers die ten tijde van de enquête in het buitenland wonen, zeggen echter significant vaker misschien niet of zeker niet te zijn gegaan zonder meeneembare studiefinanciering (21% tegenover 5% van de in Nederland woonachtigen).

Motieven voor studie buitenland Voor het volgen van een opleiding in het buitenland kunnen diverse motieven bestaan, zoals de kwaliteit of bereikbaarheid van de opleiding. De gebruikers zijn gevraagd hun drie belangrijkste motieven aan te geven. Deze zijn weergegeven in Tabel 3.8.


6 Verschillen zijn significant bij =.05.
32 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Tabel 3.8 Motieven van gebruikers om de opleiding in het buitenland te volgen (drie antwoorden mogelijk)

Percentage respondenten Omdat deze opleiding veel beter is dan eenzelfde soort opleiding in Nederland 77% Omdat ik met deze opleiding de baan kan krijgen die ik wil 38% Opleiding is dichterbij dan vergelijkbare opleiding in Nederland 23% Opleiding bestaat niet in Nederland 21% Omdat ik hierna de vervolgopleiding doen kan die ik wil 13% Omdat ik dan meer kans heb op een internationale baan 10% Omdat mijn (toekomstige) werkgever dat belangrijk vond 7% Betere discipline 6% Wilde graag een opleiding in het buitenland volgen 4% Omdat ik later wil gaan werken in het land waar de opleiding wordt gegeven 4% Woon al in buitenland 3% Omdat ik graag een vreemde taal wil(de) leren 2% Betere aansluiting eerdere opleiding 2% Goedkoper 2% Omdat ik dan onderwijs in mijn moedertaal kan volgen 1% Meer praktijkgericht 1% Kon niet naar mbo in Nederland 1% De stad en de uitdaging 1% Grotere baankans 1% Middelbare school al in buitenland 1% Leuke opleiding 1% Moest van ouders 1% n=146

Het kwaliteitsaspect blijkt voor de gebruikers veruit het belangrijkste motief te zijn geweest voor het kiezen van de opleiding. Driekwart van de gebruikers (77%) geeft aan de gekozen opleiding beter te vinden dan eenzelfde soort opleiding in Nederland. Daarnaast spelen toekomstverwachtingen een rol. Ruim een derde (38%) verwacht met de opleiding de baan te kunnen krijgen die men wil. De bereikbaarheid van de opleiding is voor bijna een kwart (23%) expliciet een motief geweest de opleiding te kiezen. Hoewel de gebruikers vooral uit de grensregio komen, lijkt voor het merendeel van de gebruikers de bereikbaarheid niet van doorslaggevende betekenis te zijn in de keuze. Deze factor is door 77 procent van de gebruikers niet aangegeven als één van de drie belangrijkste motieven . Nabijheid speelt echter waarschijnlijk wel een rol in de mate waarin men geïnformeerd is over de opleidingsmogelijkheden aan de andere kant van de grens. Opvallend is ook dat het volgen van de middelbare school in het buitenland (1%) en het al wonen in het buitenland (3%) voor gebruikers niet tot de belangrijkste drie motieven behoort.

Daarnaast is in Tabel 3.8 te lezen dat voor een vijfde van de gebruikers (21%) het ontbreken van de opleiding in Nederland een van de drie belangrijkste redenen is geweest om naar het buitenland te gaan. In de enquête is echter ook de vraag gesteld of de gekozen opleiding ook in Nederland gevolgd kon worden. Bijna de helft van de gebruikers geeft aan dat de gekozen opleiding niet in Nederland aangeboden wordt (44%). Desondanks heeft dit voor een deel van hen blijkbaar geen rol gespeeld bij de keuze, wat erop zou kunnen duiden dat een deel van de respondenten geen opleiding in Nederland heeft overwogen.
Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 33





Kosten
Een belangrijke overweging om al dan niet in het buitenland te gaan studeren, zouden de kosten kunnen zijn. Gebruikers is gevraagd in hoeverre ze meer dan wel minder geld kwijt zijn voor het volgen van deze opleiding, in vergelijking met een soortgelijke opleiding in Nederland. De gebruikers zijn van mening dat de opleiding minder (34%) dan wel evenveel (9%) kost. Aangezien ruim een derde (36%) niet weet of het meer of minder kost, lijken de kosten niet echt een rol te hebben gespeeld bij de opleidingskeuze. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat de ouders (een groot deel van) de kosten betalen.

Degenen die hebben aangegeven te maken te hebben met hogere kosten, is gevraagd of deze een drempel hebben gevormd bij de keuze voor een buitenlandse opleiding. Ruim twee vijfde geeft aan deze zeker niet als een drempel te hebben ervaren (41%). Voor een derde waren de hogere kosten `enigszins' een drempel (35%).

Waarde buitenlands diploma De gebruikers zijn zeer positief over de waarde van een buitenlands diploma. Zo ziet
37 procent alleen maar voordelen en nog eens 39 procent ziet meer voor- dan nadelen. Slechts 1 procent ziet meer nadelen. Significante verschillen naar onder meer de locatie van de middelbare school, leeftijd en woonregio zijn hier niet aangetroffen. De voordelen die de gebruikers zien, zijn weergegeven in Tabel 3.9.

Tabel 3.9 Voordelen van een opleiding in het buitenland (meerdere antwoorden mogelijk) Totaal Meer kans op baan in Nederland 64% Meer kans op baan bij bedrijf in buitenland 27% Contacten/ervaring met buitenlandse bedrijven 14% De mogelijkheid op een internationale vervolgopleiding 14% Meer kans op internationale baan met buitenlandse contacten 12% Een andere taal dan het Nederlands goed leren 10% Betere school of opleiding 6% Meer kans op een baan 3% Doorstroom vervolgopleiding 1% n=146

Als grootste voordeel van de opleiding in het buitenland zien gebruikers de grotere kans op een baan in Nederland (64%) of bij een bedrijf in het buitenland (27%). Gebruikers die in Nederland wonen zijn overigens significant vaker van mening dat `meer kans op een baan in Nederland' een voordeel is van de opleiding dan de gebruikers die in het buitenland wonen (respectievelijk 72 en 41 procent)7. Een opvallende uitkomst is dat slechts 6 procent `een betere school of opleiding' als voordeel ziet. Dat behoorde volgens de overgrote meerderheid namelijk wel tot de belangrijkste motieven om de opleiding te kiezen.


7 Verschillen zijn significant bij =.05.
34 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Hoewel gebruikers voornamelijk voordelen zien in het volgen van de buitenlandse opleiding, zien ze ook enkele nadelen. Zo ziet 36 procent een slechtere aansluiting bij een eventuele vervolgopleiding in Nederland als nadeel. Minder contacten en ervaringen met het Nederlandse bedrijfsleven is volgens 14 procent een nadeel. Met name gebruikers woonachtig in het buitenland zijn die mening toegedaan (26%, =.05). Tot slot noemt nog eens 8 procent een minder goede ontwikkeling van het Nederlands/vaktermen als een mogelijk nadeel. Andere nadelen worden niet of nauwelijks genoemd.

Tevredenheid regeling
Twee derde van de gebruikers (66%) zou `zeer zeker' opnieuw voor dezelfde opleiding hebben gekozen. Nog eens bijna een kwart (23%) denkt dat `waarschijnlijk wel' te hebben gedaan. Gebruikers lijken dus tevreden over hun keuze. Als hen expliciet naar hun tevredenheid over de regeling wordt gevraagd, geeft de overgrote meerderheid (78%) aan (zeer) tevreden te zijn.

Verbetervoorstellen
Over het gemak waarmee men de studiefinanciering aan kon vragen, zijn de gebruikers verdeeld. De helft (55%) geeft aan dat dit een `moeilijk tot heel erg moeilijk' was. Hoewel de andere helft daar dus anders over denkt, is dit wel een indicatie dat hierin verbetering mogelijk is. Dit kan een versimpeling van de aanvraag betekenen, maar ook betere informatie kan een optie zijn. In Tabel 3.10 volgt een overzicht van de verbetervoorstellen vanuit de gebruikers.

Tabel 3.10 Voorstellen van gebruikers ter verbetering van de regeling (meerdere antwoorden mogelijk) Percentage Meer bekendheid nodig 51% Scholieren eerder informeren 47% Aanvraag moet makkelijker 39% Rekening houden met hogere kosten in bepaalde landen 27% Sneller beslissen of opleiding in aanmerking komt voor Nederlandse studiefinanciering 25% Meer keus nodig m.b.t. landen 12% Afronden Nederlandse mbo-opleiding in buitenland moet mogelijk zijn met Nederlandse studiefinanciering 12% Administratieve afhandeling moet beter 2% Informatievoorziening/uitleg moet beter 1% Erkenning buitenlands diploma moet beter 1% Studiefinanciering voor studie buitenland moet al op jongere leeftijd kunnen 1% Niets, regeling is prima zo 11% n=146

De belangrijkste verbeterpunten die gebruikers aangeven is het genereren van meer bekendheid (52%), eerder informeren van scholieren (47%) en het makkelijker maken van de aanvraagprocedure (39%). Een tiende (11%) van de gebruikers meldt geen verbetervoorstellen nodig te vinden. De gebruikers die in Nederland wonen zijn vaker van mening dat er meer bekendheid aan de regeling gegeven zou moeten worden dan degenen die in het buitenland wonen (58% versus 31%). Ook naar leeftijd zijn verschillen zichtbaar. Zo vinden 17-jarigen het belangrijker dat er rekening wordt gehouden met Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 35




hogere kosten (47%), terwijl zij `sneller beslissen of studie in aanmerking komt' juist nauwelijks belangrijk vinden (9%)8.

Een aantal gebruikers komt met suggesties voor landen om de regeling naar toe uit te breiden. De uitbreiding naar alle Europese (kandidaat-) lidstaten wordt het meest genoemd (10 keer). Opmerkelijk genoeg worden België en Duitsland beide 8 keer genoemd, terwijl de mbo-opleidingen in deze landen juist wel in aanmerking komen voor meeneembare studiefinanciering. Verder worden Luxemburg, het Verenigd Koninkrijk (beiden 5 keer) en Frankrijk (4 keer) vaker dan twee keer genoemd.


3.4 Niet-gebruik en potentie
Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 is ook een enquête uitgezet onder eerstejaars deelnemers aan een mbo-opleiding. Deze enquête moet meer zicht geven in redenen voor het niet-gebruik van de regeling en het eventuele potentieel. Deze paragraaf beschrijft de (gewogen) resultaten en trapt af met een beknopte beschrijving van het profiel van de respondenten. Vervolgens komt de regeling zelf aan de orde: was men op de hoogte, heeft men overwogen naar het buitenland te gaan, op welke manier heeft men informatie ingewonnen en welke voorstellen voor verbetering ziet men.


3.4.1 Profiel eerstejaars
Uit de respons blijkt, niet geheel verwonderlijk, dat de overgrote meerderheid van de eerstejaars (89%) jonger is dan 18 jaar. Verder wonen alle respondenten in Nederland en zijn ze in tegenstelling met degenen die een buitenlandse mbo-opleiding volgen voornamelijk woonachtig buiten de grensregio's (zie ook Figuur 3.3). Zij hebben vrijwel allemaal (afgerond 100%) hun middelbare school volledig in Nederland gevolgd, ook in tegenstelling tot de gebruikers van de regeling. Daarnaast woont het overgrote deel (97%) `thuis', dat wil zeggen bij ouders of familie. Een ander opvallend kenmerk van de groep eerstejaars in relatie tot de gebruikers van de regeling is de etniciteit. Maar liefst 20 procent van de eerstejaars is van niet-westerse allochtone afkomst. Dit is een behoorlijk verschil met de 2 procent onder de gebruikers. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat het aandeel allochtonen in de rest van Nederland, met name in de G4, veel hoger ligt dan in de grensregio's. Tot slot blijkt 23 procent een opleiding op mbo-niveau 1-2 te volgen (populatiegegeven), waarmee het aandeel dat een opleiding op niveau 3-4 volgt veel hoger is dan onder degenen die voor een opleiding in het buitenland hebben gekozen.


8 Alle aangetroffen verschillen zijn significant bij =.05.
36 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Figuur 3.3 Verdeling eerstejaars naar woonregio

Grensgebied België
9% Grensgebied Duitsland/België
10% Grensgebied Duitsland
16% Overig Nederland
65% Overig Nederland Grensgebied Duitsland Grensgebied Duitsland/België Grensgebied België

Zoals gezegd, waren vrouwen oververtegenwoordigd in de responsgroep. De resultaten van de enquête zijn daarom gewogen naar geslacht.


3.4.2 Bekendheid en potentieel gebruik regeling Een belangrijke indicator alvorens potentieel gebruik vast te kunnen stellen, is de bekendheid van de regeling. Van de eerstejaars geeft bijna driekwart (73%) aan de regeling niet te kennen. Een kwart van de eerstejaars was wel bekend met de regeling, wat nog redelijk substantieel is. De belangrijkste informatiebronnen voor de eerstejaars zijn bekenden (35%), de decaan op de vorige school (26%) en/of directe familie (23%).9 De vorige school is daarmee voor de niet-gebruikers veel vaker een informatiebron geweest dan voor degenen die wel voor een buitenlandse opleiding hebben gekozen.

De MBO-Raad ziet de gebrekkige bekendheid van de regeling meeneembare studiefinanciering onder docenten en decanen in het vmbo als één van de redenen voor de afwezigheid van de belangstelling voor een buitenlandse mbo-opleiding. Ook volgens de geïnterviewde belangenorganisaties voor scholieren in het voortgezet onderwijs en voor mbo'ers is de bekendheid van de regeling erg slecht. Naar hun mening zijn niet alleen de vmbo-scholen, maar ook de roc's slecht op de hoogte: "Roc's zijn niet goed geïnformeerd over de regeling. Er zijn weinig mbo-opleidingen internationaal georiënteerd, zoals business and languages. Deze studenten zouden wel zeker geïnteresseerd zijn als ze op de hoogte zouden zijn van de regeling." Zij vinden dan ook dat de informatievoorziening verbeterd zou moeten worden, vooral ten bate van de mbo'ers die geïnteresseerd zijn in een (gedeeltelijke) opleiding in het buitenland. "Vaak zoeken mbo-studenten die geïnteresseerd zijn in het studeren in het buitenland zelf naar de mogelijkheden op internet. Websites die gericht zijn op het studeren in het buitenland zijn echter vaak gericht op ho-studenten."


9 De respondenten konden meerdere bronnen aangeven. Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 37




Potentieel gebruik
Driekwart van de eerstejaars was niet op de hoogte van de mogelijkheid om met meeneembare studiefinanciering een buitenlandse opleiding te volgen, maar ook bij degenen die de regeling wel kennen is de animo om in het buitenland aan de slag te gaan beperkt. Maar liefst 94 procent van de eerstejaars geeft aan niet te hebben overwogen een opleiding in het buitenland te gaan volgen. Driekwart (75%) geeft bovendien aan niet te weten of het mogelijk zou zijn geweest de eigen opleiding in het buitenland te volgen. Zeventien procent zegt dat dit wel mogelijk was geweest. Overigens geeft de helft van de eerstejaars aan de regeling zeker te gebruiken als ze naar het buitenland zouden gaan (52%) en nog eens een kwart doet dat misschien (23%). Slechts 3 procent geeft aan er ook dan geen gebruik van te zullen maken.

De eerstejaars die geen opleiding in het buitenland hebben overwogen, geven als voornaamste redenen om in Nederland te blijven:
· wil graag in Nederland een opleiding volgen (60%);
· wil graag in het Nederlands studeren (59%);
· vind het een te grote stap om in het buitenland te gaan wonen en tegelijkertijd een nieuwe studie te beginnen (48%);

· vind dat je veel moet regelen om in het buitenland te kunnen studeren (29%);
· wil zo snel mogelijk een diploma halen (15%).

De MBO-Raad ziet vooral taalproblemen als belangrijkste drempel. "Beroepsonderwijs word vrijwel in heel Europa gegeven in de taal van het land. Dat maakt instroom wel erg moeilijk. Ook in Nederland is momenteel een beperkt aantal tweetalige opleidingen in het mbo." Volgens de vertegenwoordigers van de belangenorganisaties van scholieren en mbo'ers zijn zowel de vmbo'ers als de mbo'ers vooral regionaal georiënteerd en speelt naast onwetendheid ook onwil een rol bij het gebrekkige gebruik van de meeneembare studiefinanciering. Daarnaast is de stelling dat buitenlandervaring meer oplevert voor studenten in het hoger onderwijs dan voor studenten in het mbo in hun verdere (arbeids)loopbaan. "Ook als mbo'ers beter ingelicht worden, zullen er niet zoveel mbo'ers als ho'ers een opleiding in het buitenland volgen, al zal er waarschijnlijk wel een toename plaatsvinden." De mogelijkheid om via een stage in Nederland een baan te vinden speelt daarbij volgens de belangenorganisaties van scholieren en mbo'ers tevens een belangrijke rol.

Van de zestien respondenten die wel overwogen hebben van de regeling gebruik te maken (6%), geven er elf als voornaamste reden aan ze graag een opleiding in het buitenland wilden volgen, bovendien schatten er zeven in dat ze dan meer kans maken op een internationale baan10. Als informatiebron heeft men wederom voornamelijk gebruik gemaakt van bekenden of directe familie. Vier van de zestien personen hebben ook daadwerkelijk gebeld met de buitenlandse opleiding voor nadere informatie. Niemand heeft echter contact opgenomen met de IB-groep of COLO. De groep heeft uiteindelijk om diverse redenen afgezien van de buitenlandse opleiding, waarbij de helft (8) aangeeft de stap naar het buitenland (wonen en nieuwe studie) toch te groot te vinden. Daarnaast speelt de bereikbaarheid van de opleiding voor zes respondenten (ook) een rol.


10 De respondenten konden meerdere antwoorden kiezen.
38 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Resultaten studentenmonitor mbo 2007 De resultaten uit de enquête onder eerstejaars mbo-bol zijn in lijn met die van de studentenmonitor mbo 2007 (ResearchNed/KBA). Voor de vergelijkbaarheid is alleen gekeken naar de respons onder mbo-bol, voltijd. Ook hieruit blijken mbo'ers weinig aandacht te hebben voor buitenlandervaring tijdens hun studie: 86 procent geeft aan geen activiteiten in het buitenland te hebben gedaan in het kader van de studie. Degenen die wel voor hun studie in het buitenland zijn geweest, hebben alleen deelgenomen aan een studiereis/excursie (11%) of stage (4%). Het volgen van een (deel van de) opleiding is blijkbaar een stap te ver.

In de studentenmonitor is ook gevraagd naar redenen. Hierbij ging het alleen niet om de hele opleiding, maar ook om onderdelen zoals stage, excursie en studieonderdelen. Ruim een op de vijf jongeren geeft aan buitenlandervaring niet belangrijk te vinden. Ook zijn persoonlijke redenen, niet bekend zijn met de mogelijkheid en het niet in opleidings- programma passen belangrijke motieven. Slechts een enkeling zegt dat het niet mogelijk was de studiefinanciering niet mee te nemen. Daarbij moet opgemerkt worden dat geldgebrek voor 9 procent wel een rol speelt.

Tabel 3.11 Redenen waarom studenten mbo-bol vt niet naar buitenland gaan (meerdere antwoorden mogelijk) Redenen Percentage respondenten Mogelijkheid niet bekend 18 Geldgebrek 9 Studiefinanciering niet meenemen 1 Geen andere beurs 0 Onvoldoende vreemde talen 13 Geen passende stageplek 3 Past niet in opleidingsprogramma 18 Geen vertraging oplopen 6 Snel diploma halen 14 Buitenlandervaring niet belangrijk 22 Geen woonruimte 1 Sociale verplichtingen 4 Zorgtaken 2 Persoonlijke redenen 20 Andere reden 32 Bron: OCW Studentenmonitor MBO 2007 - ResearchNed/KBA.

Het (onbenutte) potentieel gebruik van de meeneembare studiefinanciering lijkt dan ook klein te zijn. Op de vraag of buitenlandervaring in de toekomst wellicht wel overwogen wordt, heeft 15 procent bevestigend geantwoord. Tevens is gevraagd of een hele opleiding in het buitenland tot de opties behoort. Daar antwoordt het merendeel negatief op (59%). Slechts 4 procent zegt volmondig ja en nog eens 14 procent misschien.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 39




Tabel 3.12 Hele opleiding in het buitenland?

Antwoord Percentage studenten mbo-bol vt Ja 4 Misschien 14 Nee 59 Nooit over nagedacht 23 Totaal 100 Bron: OCW Studentenmonitor MBO 2007 - ResearchNed/KBA.


3.4.3 Verbetervoorstellen Om het gebruik van de regeling te vergroten, is het belangrijk te weten wat verbeterd zou kunnen worden. Aan de eerstejaars is gevraagd welke voorstellen voor verbetering van de regeling ze hebben (zie Tabel 3.13). Deze komen in grote lijnen overeen met de voorstellen van de gebruikers.

Tabel 3.13 Voorstellen van eerstejaars ter verbetering van de regeling (meerdere antwoorden mogelijk) Totaal Meer bekendheid geven aan de regeling 43% Scholieren eerder informeren 43% Regeling moet rekening houden met hogere kosten in bepaalde landen 23% Keuze uit meer landen 23% Het moet ook mogelijk worden om je mbo-opleiding in Nederland te beginnen en in het buitenland af te ronden met stufi 17% Aanvraag stufi voor opleiding in buitenland moet makkelijker 13% Sneller beslissen of opleiding in buitenland in aanmerking komt voor stufi 8% (Meeneembare) stufi voor minderjarigen 1% Weet ik niet 28% Niets, de regeling is prima zo 3% n=276

In navolging van de gebruikers noemen ook de eerstejaars het geven van meer bekend- heid aan de regeling en eerder informeren van scholieren (beide 43%) als belangrijke verbeterpunten. Ook rekening houden met hogere kosten wordt regelmatig genoemd (23%) en een grotere keuze van landen (23%, n=63). De belangrijkste suggesties die deze groep doet zijn Spanje (43%) en het Verenigd Koninkrijk (40%), zie ook Tabel 3.14.


40 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Tabel 3.14 Europese (kandidaat)lidstaten waarop de regeling volgens eerstejaars ook van toepassing moet zijn (meerdere

antwoorden mogelijk)

Land Percentage Alle Europese (kandidaat-) lidstaten 34 Spanje 43 Verenigd Koninkrijk (Engeland) 40 België 37 Duitsland 34 Frankrijk 33 Italië 27 Griekenland 22 Portugal 17 Denemarken 14 Luxemburg 14 Turkije 14 Zweden 14 Oostenrijk 12 Finland 10 Kroatië 6 Ierland 4 Polen 4 Bulgarije 2 Cyprus 2 Letland 2 Roemenië 2 Malta 1 n=63


3.5 Behoefte werkgevers
De aansluiting tussen de opleiding en de arbeidsmarkt is met name in het mbo erg belangrijk. Dit blijkt ook uit de motieven die worden gegeven voor het al dan niet kiezen voor een opleiding in het buitenland. De vraag is echter hoe de behoefte vanuit de werkgevers eruit ziet. Door het voeren van gesprekken met zowel landelijke als regionale werkgeversorganisaties is getracht hier een helder beeld van te schetsen (zie lijst geïnterviewden, bijlage 3).


3.5.1 Visies op de behoefte van het bedrijfsleven aan mbo'ers met internationale ervaring Over de behoefte in het bedrijfsleven aan mbo'ers met internationale ervaring bestaan uiteenlopende visies. Diverse werkgeversorganisaties stellen dat het voor het bedrijfsleven van belang is dat de Nederlandse studie met een internationaal curriculum wordt aangevuld. Dit betekent dat bedrijven een internationale oriëntatie zeker op prijs stellen, maar er wel de voorkeur aan geven dat de opleiding grotendeels in Nederland wordt gevolgd. Door buitenlandervaring verwerven jongeren een internationale attitude, Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 41




iets wat door het bedrijfsleven wordt geapprecieerd. Dit speelt voornamelijk bij de bedrijven die betrokken zijn bij internationale handel en internationaal georiënteerde bedrijven in de techniek.

Werkgevers zijn zich ervan bewust dat een studie in het buitenland gepaard kan gaan met het verkrijgen van andere inzichten, een bredere blik krijgen, en dat de jongeren ervaring opdoen met de specifieke situatie in het betreffende land. Een ander voordeel dat bedrijven noemen is dat een student met internationale ervaring eerder zelfstandigheid ontwikkelt en zaken binnen een bedrijf eerder zelf oppakt. Aanvullende voordelen die zijn genoemd zijn: "Nederlandse studenten ontwikkelen een bredere scope door verder van huis hun studie te volgen" en "dat soort mbo'ers vertoont een grotere flexibiliteit".

Er zijn echter ook werkgeversorganisaties die aangeven dat de buitenlandervaring van mbo'ers van beperkte meerwaarde is voor het merendeel van de bedrijven. Daarbij wordt wel opgemerkt dat "Wanneer een bedrijf 2 kandidaten heeft voor een vacature en ze zijn in principe vergelijkbaar, dan heeft iemand met buitenlandervaring vaak wel een streepje voor". Als één van de nadelen aan het aantrekken van internationaal geschoold personeel, wordt de vergelijkbaarheid van diploma's genoemd. Voor werkgevers is het lastig om de verschillen tussen een Nederlandse en een buitenlandse diploma in te schatten. Momenteel wordt dit opgelost door met potentiële medewerkers een technisch gesprek aan gaan, of door ze een werkstuk te laten maken wat de werkgever inzicht verschaft in de theoretische kennis waarover de kandidaat beschikt. Dit betekent echter dat er meer tijd geïnvesteerd moet worden in het inschatten van het niveau van een kandidaat die de gehele opleiding in het buitenland heeft gevolgd dan van iemand met een Nederlandse diploma.

In de zorg wordt juist meer waarde gehecht aan een Nederlands diploma, omdat de beheersing van de Nederlandse (vak-) taal erg belangrijk is en de internationale oriëntatie nagenoeg ontbreekt, met name op mbo-niveau. De werkgeversorganisaties in de zorg die om een reactie zijn gevraagd (GGZ Nederland en ActiZ, organisatie voor zorgonder- nemers) geven dan ook aan dat het onderwerp van in het buitenland opgeleide mbo'ers in de zorgsector niet speelt.

De landelijke werkgeversorganisaties zien als een van de belangrijkste nadelen van een uitbreiding van de regeling een verdere vermindering van de transparantie, met name gezien de status van de invoering van EQF. De voorkeur wordt dan ook gegeven aan het volgen van een deel van de opleiding in het buitenland, waarbij de Nederlandse instelling verantwoordelijk blijft voor de eindkwaliteit. Een ander nadeel dat wordt genoemd is het mogelijke verlies aan arbeidskrachten in Nederland wanneer jongeren na hun opleiding besluiten in het buitenland te blijven. Het volgen van de volledige opleiding in het buitenland kan verder nadelig zijn voor de inzet op de Nederlandse markt. Jongeren die hun volledige opleiding en ook hun stage in het buitenland volgen, zouden minder kennis hebben van de bedrijfscultuur van Nederlandse bedrijven. Zoals is gebleken uit de gebruikersenquête, zijn degenen die een buitenlandse mbo-opleiding volgen of hebben gevolgd zich ook van dit nadeel bewust.


42 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





3.5.2 De behoefte grotendeels situationeel bepaald

Alle werkgeversorganisaties geven duidelijk aan dat de behoefte aan mbo'ers met internationale ervaring sterk situationeel bepaald wordt. De behoefte is niet alleen sector- en bedrijfsgebonden, maar vaak zelfs vacaturegebonden (zoals voor internationale vertegenwoordigers), wat maakt dat de behoefte micro bepaald is. Met name bedrijven die veel samenwerken met bedrijven in het buitenland en/of een belangrijke buitenlandse afzetmarkt hebben geven de voorkeur aan mbo'ers die een buitenlandse opleiding gevolgd hebben. De behoefte aan internationaal opgeleide werknemers is daarentegen zeer beperkt in sectoren als de zorg en de bouw. Ook in de (groot)metaal wordt specifieke behoefte aan mbo'ers met buitenlandervaring onderscheiden, zoals:
· mbo'ers op niveau 3/4 die (technische) service verlenen met betrekking tot door Nederlandse bedrijven geleverde installaties in het buitenland;
· mbo'ers op niveau 3/4 in technische commerciële functies voor de exportmarkt;
· vaklieden in de grensstreek die ervaring hebben met samenwerking in de regio;
· mbo'ers met een buitenlandse mbo-opleiding in luchtvaartonderhoud.

Deze behoefte is overigens incidenteel, met uitzondering van bedrijven in de grensstreek die in een regionaal samenwerkingsverband of (productie-) keten opereren. In het mkb wordt een internationale component voor de meeste studierichtingen als niet relevant beschouwt. Echter wanneer een jongere Internationale Handel studeert, dan is de kans groot dat zij binnen hun beroep met internationale aspecten te maken krijgen. Voor dergelijke opleidingen is het dus goed wanneer de mogelijkheden om (deels) in het buitenland te studeren zouden worden uitgebreid.

Deze visie wordt onderschreven door de MBO-Raad, die vooral voor logistiek, toerisme en international business studies het opdoen van internationale ervaring voor de hand vindt liggen. Ook daarbuiten wordt internationale ervaring op waarde geschat: "Tegelijkertijd moet je de internationale ervaring niet beperken tot deze opleidingen. Zelfs in de installatietechniek kan het zeer goed van pas komen als er met een leverancier uit Duitsland gecommuniceerd kan worden. Maar eigenlijk gaat het dan om burgerschapscompetenties in Europees verband."

De werkgeversorganisaties maken bij het aangeven van de behoefte aan internationaal geschoolde mbo'ers onderscheid naar grote internationaal opererende organisaties als IKEA en de positie van bedrijven in de toeleveringsketen: "Als je kijkt naar de supply chain dan zitten daar bovenin bedrijven als Phillips, DAF, ASML en Océ. Dus met name grote internationaal opererende organisaties en grote module leveranciers hebben behoefte aan internationaal personeel, maar ga je zoeken naar toeleveranciers dan wordt de lokale en regionale component steeds groter".

De regionale werkgeversorganisaties in Zeeland, Brabant en Limburg schatten in dat de behoefte aan internationaal geschoold personeel in de grensregio's sterker is dan in andere regio's, maar dat de behoefte zich vooral concentreert in gebieden met veel internationaal opererende bedrijven, zoals bepaalde industriegebieden en de Randstad.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 43





3.5.3 Kenmerken van de behoefte aan mbo'ers met internationale ervaring

Voor werkgevers staat voorop dat de mbo-opleidingen in het buitenland vooral kwalitatief sterk moeten zijn. In welke landen die opleiding wordt gevolgd is van minder belang. De ervaringen van de werkgeversorganisaties zijn grotendeels beperkt tot opleidingen die Nederlandse jongeren in België (met name Vlaanderen) en Duitsland volgen. Hierbij wordt opgemerkt dat "er op allerlei gebied zeer gerenommeerde opleidingsinstituten zijn, waarvan het goed zou zijn dat een aantal mbo-studenten daarvoor zou kunnen kiezen, waarbij het niet uit maakt in welk land dit is."

Het beeld dat de werkgevers hebben van de opleidingen in Duitsland en vooral België is dat er een meer traditionele manier van lesgeven wordt gehanteerd. Vooral Belgische opleidingen staan bekend vanwege de hogere discipline, waardoor bepaalde studenten beter functioneren en succesvoller zijn in het afronden van de studie. Daarbij speelt de nabijheid van deze opleidingen een rol. Met name in de grensregio's hebben bedrijven ervaring met afgestudeerden van bepaalde mbo-instellingen in België en Duitsland. Specifiek is de mbo-instelling in Maaseik (België) genoemd. De instelling staat erg goed aangeschreven in de grensregio met Vlaanderen. Op deze instelling staat de traditionele vakopleiding, het vakmanschap, centraal met veel aandacht voor praktische kennis. Jaarlijks volgen tussen de 300 en 400 Nederlandse studenten hier een opleiding. Volgens de regionale werkgeversvereniging hebben sollicitanten die daar een opleiding hebben gevolgd een belangrijk streepje voor: "Ze hebben met die opleiding 2 maal meer kans op een baan."

Als werkgevers eenmaal positieve ervaringen hebben met een mbo'er die de opleiding bij een bepaalde instelling in het buitenland heeft gedaan, zijn zij eerder geneigd om de volgende keer weer iemand van die instelling aan te nemen. Oftewel, positieve ervaringen met mbo'ers met een buitenlandse diploma hebben een sneeuwbaleffect. Tot op heden is de behoefte echter (nog) zeer beperkt vraaggestuurd vanuit het bedrijfsleven. Een uitbreiding van de regeling van de meeneembare studiefinanciering is volgens de landelijke werkgeversorganisaties alleen zinvol wanneer de opleidingen in die landen kwalitatief goed zijn en goed aansluiten op het vakgebied. Werkgevers moeten kunnen vertrouwen op de waarde van het diploma. Als de uitbreiding echter onzorgvuldig plaats vindt, wordt de transparantie voor werkgevers alleen maar minder, waardoor de drempel juist vergroot zou kunnen worden.

Verder moet worden opgemerkt dat het slecht gesteld is met de bekendheid van de regeling voor meeneembare studiefinanciering onder de werkgevers. Van de vier regionale werkgeversorganisaties waren drie vertegenwoordigers niet bekend met de regeling. De vierde persoon was hier wel mee bekend, maar dit kwam doordat hij zelf een zoon heeft die een mbo-opleiding volgt. VNO/NCW en MKB Nederland zitten in verschillende overlegstructuren/samenwerkingsverbanden over internationalisering, waaronder de overlegstructuur voor de subsidieregeling Programma Internationalisering Beroepsonderwijs 2007-2009 (PIB). Dit programma faciliteert instellingen in het middelbaar en hoger beroepsonderwijs die met concrete projecten invulling willen geven aan hun internationaliseringsstrategie. Het programma wordt gezien als een aanvulling op het Leonardo da Vinci programma onder het Life Long Learning en wordt beheerd door
44 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




de EVD, een agentschap van het ministerie van Economische Zaken dat ondernemers en publieke organisaties ondersteunt bij het internationaal ondernemen en samenwerken..

De landelijke werkgeversorganisaties schatten dan ook in dat het aantal jongeren dat gebruik maakt van de regeling beperkt is, en dat het aandeel klein zal blijven, ook wanneer de regeling wordt uitgebreid. Het feit dat mbo'ers jonger zijn wanneer zij aan de opleiding beginnen en dan nog geen studiefinanciering ontvangen, maakt dat zij meer regionaal georiënteerd zijn. Daarnaast is er binnen de (v)mbo-opleidingen minimale aandacht voor vreemde talen, waardoor de jongeren een taalbarrière hebben voor het volgen van een opleiding in het buitenland anders dan in Vlaanderen. Ook wordt gesteld dat: "Het gelijkheidsideaal tussen hbo'ers en mbo'ers is mooi, maar mbo'ers zijn ook in Nederland hard nodig, ook om stage te lopen."


3.5.4 Behoefte aan uitbreiding van de regeling voor meeneembare studiefinanciering: Turkije De werkgeversorganisaties vinden het niet zozeer belangrijk welke landen in aanmerking zouden moeten komen voor een eventuele uitbreiding van de regeling meeneembare studiefinanciering. Zij leggen de nadruk op de bewaking van de kwaliteit en op goed inzicht in de waarde van de buitenlandse diploma's. Vanwege de versterkte samenwerking tussen Nederland en Turkije op het gebied van onderwijs, waaronder tussen de NRP's, is specifiek gevraagd naar het belang van Turkije. Volgens de landelijke werkgeversorganisaties is het in zeer beperkte mate zinvol om de regeling uit te breiden voor Turkije. Nederland heeft een bijzondere band met Turkije, maar het laten volgen van een opleiding in Turkije geeft geen extra impuls voor Nederlandse bedrijven om met Turkije zaken te gaan doen. De vraag zou hooguit op het terrein van import en export kunnen bestaan. Maar ook dan bestaat er een voorkeur voor een combinatie van een Nederlandse opleiding met een buitenlandse stage.

De verwachting van de werkgevers is juist dat het voor veel Nederlandse jongeren met een Turkse achtergrond beter is wanneer zij een stage in Nederland volgen, omdat zij op die manier in contact komen met de Nederlandse bedrijfscultuur. Turkse jongeren zijn immers al bekend met de Turkse cultuur vanwege hun `roots'. De toegevoegde waarde van het volgen van een opleiding in Turkije is daardoor beperkt. In dat geval zou het misschien juist beter zijn wanneer zij ervoor zouden kiezen om hun studie in een ander land dan Turkije te volgen en zo een heel andere cultuur te leren kennen.

Voor autochtone Nederlandse mbo'ers is de taalbarrière erg groot om een (deel van de) opleiding in Turkije te volgen. Daarnaast is er de praktische belemmering dat met een toeristenvisum een verblijf van slechts drie maanden is toegestaan in Turkije.


3.6 Conclusies
Geringe mobiliteit in mbo
Het mbo kent (nog) geen traditie van het opdoen van buitenlandervaring zoals in het ho. Het is voor mbo'ers dan ook veel minder een vanzelfsprekendheid om een kijkje over de grenzen te nemen. De studentenmonitor mbo 2007 liet al zien dat het aandeel mbo'ers dat Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 45




voor de studie enige tijd in het buitenland verblijft zeer gering is. Wanneer het gaat om activiteiten die een langer verblijf in het buitenland betekenen, is dat aandeel zelfs verwaarloosbaar.

Onbenut potentieel
Uit de enquête onder de eerstejaars komt dan ook dat slechts zes procent een buitenlandse opleiding heeft overwogen. Een minderheid van die groep heeft ook daadwerkelijk informatie ingewonnen. Wanneer deze vier personen worden beschouwd als het `reële potentieel', is dat 1,4 procent van de eerstejaars mbo-bol. Aangezien mbo'ers verreweg de grootste groep uitmaakt onder de studenten, zou in aantallen nog wel een substantiële groep `aangeboord' kunnen worden van bruto 1.500 per jaar.

Gebruikers regeling
Zoals de tussenevaluatie al liet zien, bestaan er grote regionale verschillen in het gebruik van de regeling meeneembare studiefinanciering. Bijna alle gebruikers zijn woonachtig in de grensregio. Daarnaast valt het relatief grote aandeel mbo'ers op niveau 1/2 op onder de gebruikers. Aangezien hun keus voornamelijk wordt ingegeven door de kwaliteit van de opleiding, lijkt deze dan ook vooral te slaan op deze niveaus. Daarbij speelt echter ook de arbeidsmarktpositie een rol. De gebruikers lijken, vaker dan de eerstejaars die voor een opleiding in Nederland hebben gekozen, een baan met internationale aspecten te ambiëren. Gezien hun woonsituatie, namelijk in de grensregio, is dit echter niet opmerkelijk. Mensen die in een grensregio wonen zijn doorgaans al een internationaler georiënteerd, in ieder geval richting de buurlanden. De gebruikers zijn overwegend positief over zowel de buitenlandse opleiding als over de regeling meeneembare studiefinanciering. Wel opvallend is het grotere aandeel mannen dat voor een buitenlandse opleiding kiest.

Arbeidsmarktperspectief: behoefte werkgevers De algemene teneur onder werkgeversorganisaties is dat de behoefte aan mbo'ers met een buitenlandse opleiding gering en specifiek is. Voor bedrijven in de grensregio's die zaken doen over de grens is buitenlandervaring vaak wel een pre. Vooral wanneer zij over de `koudwatervrees' van een onbekend buitenlands diploma heenstappen, zorgt de tevredenheid over de betreffende werknemer ervoor dat zij ook in het vervolg meer open staan voor mbo'ers met een buitenlands diploma. Sommige onderwijsinstellingen in België hebben inmiddels zo'n goede naam opgebouwd in de grensregio, dat hun gediplomeerden juist meer kans maken bij sollicitaties.

Naast bedrijven in de grensregio's is de behoefte aan internationaal georiënteerde mbo'ers vooral aanwezig bij multinationals en industriële ondernemingen met een internationale afzetmarkt. Volgens de landelijke werkgeversorganisaties maakt vooral het volgen van een deel van de opleiding in het buitenland iemand zeker aantrekkelijker voor dat soort bedrijven, maar geven zij toch de voorkeur aan een Nederlands diploma. Ook het volgen van stages speelt daarbij een rol. Een deel van de stages in het buitenland lopen wordt prima gevonden, zeker bij buitenlandse vestigingen van Nederlandse bedrijven, maar niet wanneer alle stages in het buitenland worden gedaan. Als motivering wordt vooral de onbekendheid met de Nederlandse bedrijfscultuur genoemd. Veel werkgevers zijn echter ook niet op de hoogte van de regeling meeneembare studiefinanciering.

46 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo





Onbekendheid en gebrek aan animo
Onder de eerstejaars mbo-studenten is de bekendheid van de regeling beperkt. Als de animo voor een buitenlandse opleiding ontbreekt, zal iemand zich ook niet gauw laten informeren over de mogelijkheden. Aan de andere kant zal een buitenlandse opleiding niet gauw worden overwogen wanneer de mogelijkheden daartoe onbekend zijn. Zowel de eerstejaars als de gebruikers zijn van mening dat de regeling veel meer over het voetlicht gebracht zou moeten worden. Ook zouden scholieren op het voortgezet onderwijs daar eerder over geïnformeerd moeten worden. Zowel `leraar op de vorige school' als `decaan/mentor vorige school' zijn niet de belangrijkste informatiebronnen. Ook de scholen in het vo lijken slecht op de hoogte te zijn van de mogelijkheden. De gebruikers stellen daarnaast voor de aanvraag voor meeneembare studiefinanciering eenvoudiger te maken.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 47









4 Conclusies en aanbevelingen


4.1 Conclusies: beantwoording onderzoeksvragen Voor dit onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen geformuleerd:
1. Wie maakt gebruik van de regeling in relatie tot de totale doelgroep mbo'ers?
2. Wat zijn de effecten van de huidige regeling? Gaan er bijvoorbeeld meer mbo'ers naar het buitenland nu er meeneembare studiefinanciering is?
3. Is de huidige financiële prikkel voldoende voor studenten om te gaan of zijn er nog financiële drempels?

4. Zijn er voldoende mogelijkheden voor de deelnemers (om in het buitenland een mbo- opleiding te volgen)? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden die de deelnemers waarderen, zo nee wat is de behoefte van de deelnemers?
5. Hoe staat het met de bekendheid van de regeling? Is er niet-gebruik?
6. Wat zijn redenen om wel/niet naar het buitenland te gaan?
7. Welke andere drempels dan de financiële drempels weerhouden deelnemers ervan om een opleiding in het buitenland te volgen?
8. Is er in het bedrijfsleven vraag naar mbo'ers met een diploma dat in het buitenland is behaald, zo ja, betreft dat specifieke sectoren en/of regio's (zoals grensregio met Vlaanderen)? Zo nee, waarom niet?

9. Hoe is de ontwikkeling van internationalisering in het mbo wat de vergelijkbaarheid en kwaliteit van opleidingen in het buitenland betreft, specifiek de ontwikkeling van het European Qualifications Framework (EQF) en het functioneren van de National Reference Points (NRP's)?

10. Wat is het potentieel voor het gebruik van de meeneembare studiefinanciering?
11. Hoe kan het gebruik van de meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol worden verhoogd?

Deze vragen worden in dit hoofdstuk beknopt beantwoord.

Wie maakt gebruik van de regeling in relatie tot de totale doelgroep mbo'ers? De regeling wordt, net als in de tussenevaluatie naar voren kwam, met name gebruikt door mbo'ers die in de grensstreek woonachtig zijn. Vooral in Limburg wordt relatief veel gebruik gemaakt van de regeling. Daarnaast zijn mannen oververtegenwoordigd in de gebruikersgroep ten opzichte van de eerstejaars. Aangezien zowel de motieven om voor een buitenlandse opleiding te kiezen als die voor een Nederlandse opleiding geen verschillen naar geslacht opleveren, is het vooralsnog onduidelijk waarom mannen vaker gebruik maken van de regeling.

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 49




Wat zijn de effecten van de huidige regeling? Gaan er bijvoorbeeld meer mbo'ers naar het buitenland nu er meeneembare studiefinanciering is? Het bestaan van de regeling zelf lijkt er nauwelijks toe te doen bij de keuze voor een buitenlandse mbo-opleiding. Driekwart van de gebruikers geeft aan zeer zeker ook zonder meeneembare studiefinanciering voor dezelfde opleiding te hebben gekozen en slechts één procent zeker niet. Er zijn wel meer mbo'ers die een opleiding in het buitenland volgen dan vóór de meeneembare studiefinanciering. Colo voorziet dat deze trend zich zal doorzetten in de komende jaren, gebaseerd op het aantal aanvragen. De stijging lijkt echter eerder te worden veroorzaakt door verschillen in onderwijscultuur en -inhoud. De mbo-opleidingen in België en Duitsland worden gekenmerkt door een grotere mate van discipline en meer nadruk op ambachtelijkheid. Deze aspecten worden door de gebruikers benoemd als `kwaliteit'. Een aantal mbo-instellingen in België heeft dan ook een goede reputatie bij de bedrijven in de grensregio, waardoor sollicitanten met een dergelijk diploma meer kans maken op een baan.

De regeling voorziet zeer zeker in een behoefte, maar lijkt op zich zelf weinig mobiliteit te genereren.

Is de huidige financiële prikkel voldoende voor studenten om te gaan of zijn er nog financiële drempels?
Aangezien de regeling nauwelijks lijkt uit te maken in de keuze voor een buitenlandse opleiding, zijn de kosten niet de grootste drempels. Een groot deel van de gebruikers lijkt zich daar ook niet in te verdiepen. Een derde weet niet of de kosten voor eenzelfde opleiding in Nederland lager of hoger zijn. Ook voor degenen die aangeven wel te maken hebben (gehad) met hogere kosten, vormden deze geen belangrijke drempel. De regeling kan dan ook niet als een financiële prikkel worden beschouwd.

Zijn er voldoende mogelijkheden voor de deelnemers (om in het buitenland een mbo- opleiding te volgen)? Zo ja, wat zijn de mogelijkheden die de deelnemers waarderen, zo nee wat is de behoefte van de deelnemers?
Zowel de gebruikers als de eerstejaars vinden dat het mogelijk moet worden om in meer landen een mbo-opleiding te kunnen volgen met meeneembare studiefinanciering. De gebruikers zijn van mening dat dit in alle EU-landen mogelijk zou moeten zijn. De eerstejaars denken in eerste instantie vooral aan Spanje en het Verenigd Koninkrijk. Ook wordt de mogelijkheid om in Nederland te beginnen met een mbo-opleiding en deze in het buitenland af te ronden als een mogelijke verbetering van de regeling gezien.

De werkgevers zien niet zozeer een gehele buitenlandse opleiding als wenselijk, maar wel een deel van een opleiding en bij voorkeur onder de verantwoordelijkheid van een Nederlandse roc. Momenteel is het wel goed mogelijk om na een Nederlandse mbo- opleiding een buitenlandse vervolgopleiding te doen. Andersom is echter lastiger. De gebruikers geven aan dat de gebrekkige aansluiting met een Nederlandse vervolgopleiding één van de nadelen van een buitenlandse mbo-opleiding is.

Wanneer gekeken wordt naar de aanvragen voor meeneembare studiefinanciering die door Colo beoordeeld moeten worden, vallen veel aanvragen voor opleidingen buiten België en Duitsland af omdat het geen unieke opleidingen betreffen. Dit gegeven wijst
50 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




erop dat het gebruik van de regeling substantieel zou toenemen wanneer de eis van unieke opleidingen (buiten België en Duitsland) zou komen te vervallen.

Hoe staat het met de bekendheid van de regeling? Is er niet-gebruik? Er lijkt zeer zeker sprake te zijn van niet-gebruik. De regeling is zeer slecht bekend onder de eerstejaars. Ondanks de geringe animo voor een buitenlandse opleiding, lijkt onbekendheid van de regeling er wel degelijk toe te doen voor de mate van gebruik. Vanwege populatiekenmerken (leeftijd en mate van regionale gebondenheid) is het niet te verwachten dat internationale mobiliteit in het mbo vergelijkbaar zal worden met die in het ho. Indien het streven echter is om het gebruik van de regeling te vergroten, is een grotere bekendheid van de regeling wel de eerste stap die daarvoor genomen moet worden.

Wat zijn redenen om wel/niet naar het buitenland te gaan? Voor de gebruikers zijn kwaliteit van de opleiding en de kans op een internationale baan/ baan met internationale aspecten in Nederland dan wel in het buitenland de belangrijkste redenen. De eerstejaars die een mbo-bolopleiding in Nederland volgen, geven aan te hechten aan een Nederlandse opleiding en in de Nederlandse taal. Het gebrek aan beheersing van de vreemde talen lijkt een drempel te vormen voor het kiezen van een buitenlandse opleiding. Daarnaast wordt studeren en wonen in het buitenland als een te grote stap gezien.

Welke andere drempels dan de financiële drempels weerhouden deelnemers ervan om een opleiding in het buitenland te volgen?
Analoog aan het voorgaande kunnen het slecht beheersen van de vreemde talen en de mentale gesteldheid als belangrijke drempels worden beschouwd. Met name voor degenen die niet in het grensgebied wonen is de stap te groot, aangezien zij dan ook zelfstandig zouden moeten wonen. Mbo-studenten wonen eenmaal vaker thuis gedurende de studie dan studenten in het ho. Ook zien de meesten er simpelweg geen reden voor om in het buitenland te studeren, oftewel, de pullfactoren ontbreken.

Is er in het bedrijfsleven vraag naar mbo'ers met een diploma dat in het buitenland is behaald, zo ja, betreft dat specifieke sectoren en/of regio's (zoals grensregio met Vlaanderen)? Zo nee, waarom niet?
De vraag naar mbo'ers met een buitenlands diploma is zeer beperkt en zeer specifiek. Volgens de landelijke werkgeversorganisaties is het bezitten van een Nederlands diploma vooralsnog een voordeel. Werkgevers weten wat ze aan de Nederlands gediplomeerden hebben en wat ze kunnen verwachten. Het opdoen van buitenlandervaring wordt wel als positief beoordeeld, vooral voor opleidingen met een internationale dimensie zoals toerisme of internationale sales, maar dan vooral bepaalde onderdelen. Het lopen van een relevante stage of volgen van een cursus zouden wel bevorderd moeten worden.

Bedrijven in de grensregio's zijn in het algemeen vaker over de grens georiënteerd dan in de rest van Nederland. Ook de regionale werkgeversorganisaties in Limburg, Brabant en Zeeland geven aan dat de vraag naar mbo'ers met een buitenlandse diploma beperkt is. Door opgedane positieve ervaringen zijn bedrijven in de regio daar echter wel positiever over geworden, met name als het gaat om een aantal onderwijsinstellingen die een goede naam hebben gekregen.
Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 51





Naast bedrijven in de grensregio's die hun afzet- of toeleveringsgebied deels over de grens hebben, zijn het vooral de multinationals die internationale ervaring belangrijk vinden. Ook industriële bedrijven met een grote buitenlandse afzetmarkt, ondernemingen in de toeristische sector en bedrijven die voor een aantal functies specifieke opleidingen vragen die alleen in het buitenland aangeboden worden, vragen om een internationale oriëntatie. In kwantitatieve zin is de vraag echter zeer beperkt en wordt door de werkgeversorganisaties geclassificeerd als incidenteel.

Hoe is de ontwikkeling van internationalisering in het mbo wat de vergelijkbaarheid en kwaliteit van opleidingen in het buitenland betreft, specifiek de ontwikkeling van het European Qualifications Framework (EQF) en het functioneren van de National Reference Points (NRP's)?
De vergelijkbaarheid en kwaliteit van mbo-opleidingen staan hoog op de politieke agenda van de Europese Commissie. De lidstaten hebben echter een grote mate van vrijheid wanneer het gaat om het mbo-beleid. Vooral ECVET staat nog sterk in de kinder- schoenen. Sommige landen vrezen een toename van bureaucratie en lastendruk. EQF is op Europees niveau in een vergevorderd stadium. De fase waarin de lidstaten zich bevinden met de implementatie van EQF verschilt echter zeer sterk. Ierland, Frankrijk en Malta lopen daarbij voorop. In vijf landen is nog geen politiek besluit genomen over de invoering van EQF (stand mei 2008).

Ook in de professionalisering en het takenpakket van de NRP's zijn grote verschillen zichtbaar. De meeste NRP's houden zich alleen bezig met het `doorgeven' van informatie en instrumenten die in Europees verband ontwikkeld worden, zoals de certificaat- supplementen, aan de eigen studenten. Naast het Nederlandse NRP (Colo) zijn dat van Vlaanderen, Engeland, Zweden en Oostenrijk de meest actieve. De nieuwe lidstaten zijn het minst ver gevorderd.

Wat is het potentieel voor het gebruik van de meeneembare studiefinanciering? Het potentieel voor het gebruik van de meeneembare studiefinanciering vloeit voort uit het niet-gebruik. Wanneer die eerstejaars mbo-bol die zich wel actief hebben georiënteerd op een mbo-opleiding in het buitenland als het potentieel voor de regeling wordt gedefinieerd, is dit 1,4 procent van het aantal eerstejaars mbo-bol. Relatief zeer beperkt, maar in aantallen zou dit ruim 1.500 betekenen: veel meer dan het gebruik tot nu toe. Het potentieel dat (nog) geen gebruik maakt van de regeling zijn voornamelijk degenen die niet in de grensregio wonen. Om dit potentieel `aan te boren' is echter meer nodig dan alleen bekendheid geven aan de regeling.

Hoe kan het gebruik van de meeneembare studiefinanciering in het mbo-bol worden verhoogd?
Zowel de eerstejaars als de gebruikers hebben een aantal mogelijkheden aangegeven om de regeling/het gebruik ervan te verbeteren. Op welke manieren het gebruik kan worden verhoogd komt nader aan bod in de volgende paragraaf. De grootste drempel is echter de leeftijd van de mbo'ers: zij maken al jong de keuze voor een vervolgopleiding, op het moment dat zij nog niet zelfstandig zijn. Hiervoor is geen oplossing mogelijk zonder het hele onderwijsstelsel te hervormen. Ook vanwege de sterkere gerichtheid op de eigen
52 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




woonregio zal het potentieel onder mbo'ers altijd achterblijven in vergelijking met het hoger onderwijs.


4.2 Aanbevelingen
Verbetering voorlichting
De bekendheid van de regeling meeneembare studiefinanciering is beperkt. Zowel de gebruikers als de niet-gebruikers zien het eerder voorlichten van de jongeren en het verbeteren van de informatie zelf als de belangrijkste verbeterpunten. De vorige (vo-) school speelt een ondergeschikte rol in de informatievoorziening, terwijl het begeleiden van de jongeren in hun studiekeuze steeds meer als een belangrijke taak in het vo wordt gezien. Hier valt nog veel op te winnen, door bijvoorbeeld gericht informatie te geven aan de decanen, al dan niet in samenwerking met de vereniging voor decanen in het voortgezet onderwijs.

Naast het voorlichten en bewust maken van de decanen, kan ook gedacht worden aan het inzetten van meer informatiekanalen, zoals:

· websites voor studiekeuze in het mbo;

· jongeren-/carrièrebeurzen;

· scholierenbladen;

· keuzegids.

Naast onbekendheid met de regeling hebben roc's hebben er ook geen belang bij om hun studenten te wijzen op de mogelijkheden voor studeren in het buitenland. Wel zou samen met JOB bekeken kunnen worden hoe ook in het mbo meer bekendheid aan de regeling gegeven zou kunnen worden.

Bevorderen deel- en kopstudies
Het volgen van kopstudies of specialisaties in het buitenland met meeneembare studiefinanciering na het behalen van een Nederlands mbo-diploma is onder de huidige regeling al mogelijk. Hoeveel maanden een deelnemer op dat moment nog recht heeft op studiefinanciering, hangt af van het aantal maanden dat hij in Nederland heeft verbruikt. In de studiefinanciering geldt voor mbo niveau 3 en 4 de prestatiebeurs waarbij recht bestaat op vier jaar basisbeurs (met eventueel een aanvullende beurs en lening) en drie jaar lening. Het is dus afhankelijk van de duur van de vorige opleiding of de specialisatie binnen de basisbeurstermijn kan worden afgerond. In aansluiting op het voorgaande zou deze optie wel specifiek kunnen worden gepromoot. Een groot voordeel is dat op dat moment de mbo-student ook ouder en zelfstandiger is, waardoor hij/zij minder grote drempels zal ervaren. Deze variant van internationalisering heeft ook meer draagvlak onder de landelijke werkgeversorganisaties.

Daarnaast zou, wanneer er meer mogelijkheden zijn om een Nederlandse mbo-opleiding (al dan niet tijdelijk) te onderbreken om een deel of de rest van de opleiding in het buitenland te volgen, dit kunnen leiden tot een toename van het gebruik van meeneem- bare studiefinanciering. Dit is met name relevant voor mbo-opleidingen met een internationale oriëntatie. Zo kunnen studenten de opleiding International business studies op sommige roc's volgen zonder een stap in het buitenland te zetten. Voor roc's zou het Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 53




juist zeer interessant kunnen zijn als zij een opleiding kunnen aanbieden met een forse internationale component. Daarvoor moeten roc's wel bereid zijn om een samenwerking aan te gaan met mbo-instellingen in het buitenland die verder gaat dan uitwisselingsprojecten en het wederzijds aanbieden van stagemogelijkheden.

Slechten taalbarrière
Mbo'ers lijken niet zozeer last te hebben van een financiële drempel als wel van het onvoldoende beheersen van een vreemde taal. In het Erasmusprogramma is een taalcursus een belangrijk onderdeel, vooral in het begin van de uitwisselingsperiode. (V)mbo'ers zijn doorgaans minder taalvaardig. Op mbo-niveau 4 heeft OCW recent Engels verplicht gesteld als vreemde taal. Een talencursus voor/tijdens het begin van de buitenlandse opleiding zou voor een deel uitweg kunnen bieden.

Uitbreiden regeling naar andere landen
Een grotere keuze in de landen waar men met behoud van studiefinanciering een mbo- opleiding mag volgen is een andere mogelijkheid. Deze wordt ook door de gebruikers en eerstejaars aangegeven. De landenselectie moet echter secuur gebeuren. De acceptatie van buitenlandse diploma's door Nederlandse werkgevers hangt sterk af van hun vertrouwen in de waarde van de deze diploma's, waarvoor de kwaliteit van de betreffende opleidingen zorgvuldig vastgesteld moet worden.

Als wordt gekeken vanuit de randvoorwaarden, zoals de stand van zaken wat EQF betreft en toegankelijkheid van de taal, zouden Ierland en Frankrijk voor de hand liggen. De NRP's van deze landen moeten echter wel bereid zijn tot samenwerking om de opleidingen vergelijkbaar te maken. Bekeken vanuit de behoefte van de mbo'ers, zouden juist de mbo-opleidingen in Engeland en Spanje toegestaan moeten worden in de regeling meeneembare studiefinanciering mbo-bol. Dan is het wel de vraag of de eis dat de opleiding vergelijkbaar moet zijn met een bol-opleiding gehandhaafd kan worden indien uitbreiding van de regeling wordt nagestreefd. Het Nederlandse mbo-bol is wat dat betreft uniek in Europa vanwege de bpv-component (beroepspraktijkvorming).

Op basis van de onderzoeksresultaten zou Colo verzocht kunnen worden te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn in Ierland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk, Zweden en/of Spanje.

54 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Bijlage 1 EQF en ECVET

Introductie
Belang van mobiliteit: economische en sociale eenheid van Europa Het aantal Europese jongeren (tussen de 16 en 29 jaar) zal tot 2020 dalen van 90 miljoen naar 81 miljoen. In dezelfde periode zal door globalisatie de technologische ontwikkelingen zich meer verspreiden en de concurrentie wereldwijd toenemen. Het is daarom belangrijk ervoor te zorgen dat de nieuwe Europese generatie kan inspelen op deze uitdagingen. Om dit te kunnen bereiken wordt een versterking van de Europese identiteit, Europese openheid en Europese samenwerking als noodzakelijk gezien11. Eén van de beleidslijnen om dit te bewerkstelligen, is het bevorderen van de mobiliteit, ter versterking van de economische en sociale eenheid in Europa12.

Belemmering van mobiliteit: de transfer, validatie en erkenning van leerresultaten Transnationale mobiliteit in de bve-sector wordt al meer dan tien jaar bevorderd door middel van mobiliteitsprojecten onder het Europese Leonardo da Vinci programma. Desondanks is de mobiliteit van studenten in het mbo veel lager in vergelijking met die van studenten in het Erasmus-programma voor hoger onderwijs13.

Er zijn verschillende factoren die de mobiliteit van mbo-studenten beperken. Een van de belangrijkste beperkingen was het gebrek aan voorzieningen voor de transfer, validatie en erkenning van leerresultaten die buiten het eigen land behaald worden. Deze belemmering gold ook voor de overgang tussen onderwijs- of kwalificatiesystemen en leercontexten (formeel, non-formeel en informeel onderwijs)14.

Ontwikkeling van EQF en ECVET ­ startsein in 2000
In de Lissabon-verklaring van de Europese Raad in maart 2000 werd aan onderwijs een belangrijke rol toebedeeld in het Europese sociaal-economisch beleid. Hierin wordt onderwijs omschreven als het belangrijkste instrument om de Europese concurrentie- positie, de cohesie in de samenleving en een volwaardige en optimale ontwikkeling van de burgers in de EU te bevorderen.

Eind november 2002 zijn de Lissabon-doelstellingen doorvertaald naar de bve tijdens het congres in Kopenhagen. De Europese ministers voor de bve en de Europese Commissie hebben toen afspraken gemaakt over de Europese samenwerking en harmonisatie in de bve-sector.


11 EU Council, juli 2008.

12 BIBB, februari 2007.

13 Europese Commissie, oktober 2006.

14 Europese Commissie, oktober 2006.
Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 55





Dit heeft onder meer tot het volgende geleid:
· Meer transparantie in het beroepsonderwijs door de invoering van instrumenten en netwerken. Zo zijn de bestaande instrumenten zoals het Europese cv, de certificaat- en diplomasupplementen, het algemene Europese referentiestelsel voor talen en EUROPASS geïntegreerd in één samenhangend stelsel.
· Onderzoek naar de manier waarop de transparantie, vergelijkbaarheid en erkenning van competenties en kwalificaties tussen verschillende landen en op verschillende niveaus kunnen worden bevorderd.

· De ontwikkeling van sectorale competenties en kwalificaties. Dit heeft plaats kunnen vinden door de inzet van de sociale partners en de versterking van de samenwerking en coördinatie tussen beroeps- en brancheorganisaties.
· Een reeks van algemene grondslagen die betrekking hebben op de validatie van het non-formele en informele leren om een grotere vergelijkbaarheid mogelijk te maken en te garanderen tussen de verschillende landen en niveaus15.

EQF, ECVET en EUROPASS zijn als een complementaire set van instrumenten ontwikkeld door de Europese Commissie16. Op dit moment wordt het EQF door de lidstaten ingevoerd. De ontwikkeling van ECVET is nog in volle gang17.

In het navolgende wordt eerst het EQF besproken en wordt de link tussen de National Qualifications Framework (NQF) en het EQF toegelicht. Vervolgens wordt ingegaan op ECVET.

European Qualifications Framework (EQF)
Wat is het EQF?
De Kopenhagen-verklaring (2002) vormt de basis voor de ontwikkeling van het EQF18. Met het EQF19 worden Europese referentieniveaus ontwikkeld voor het beroepsonderwijs, voortbordurend op het Europese stelsel voor het hoger onderwijs (bachelor, master en doctor) dat werd opgesteld naar aanleiding van het Bologna-akkoord20. In 2004 stelde de Europese Commissie samen met een groep experts een blauwdruk voor het EQF op. De formele goedkeuring van het EQF vond plaats in februari 200821, waarna het in april werd aangenomen door het Europese parlement en de Europese Raad22. In juni 2008 is een conferentie gehouden over de implementatie van EQF. De EU-landen zijn echter niet verplicht om het EQF in te voeren23.

Het basiscriterium voor het EQF wordt gevormd door de leerresultaten, die in het EQF- aanbevelingsdocument worden omschreven als `De combinatie van kennis, vaardigheden


15 Kempers, A. en F. Petel, december 2006.
16 Cinop, 2006.

17 http://www.leonardodavinci.nl/nl/EQF_ECVET/2319/EQF_ECVET.html.
18 Kempers, A. en F. Petel, december 2006.
19 Europese Commissie, 2008.

20 Raamwerk Mediacomptenties, april 2008.
21 Europese Commissie, 2008.

22 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc44_en.htm.
23 Kempers, A. en F. Petel, december 2006.
56 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




en/of competenties die een individu verkrijgt en/of waartoe hij/zij in staat is te demonstreren aan het einde van het leerproces. Leerresultaten zijn beweringen over wat een student moet weten, begrijpen en/of waartoe hij/zij in staat is aan het einde van een leerproces.' Om de ontwikkelingen op het gebied van kwalificaties in het hoger onderwijs en in de bve te stroomlijnen, is besloten om ook het hoger onderwijs in het EQF op te nemen24. De acht kwalificatieniveaus lopen vanaf het basisniveau op tot niveau
8 voor de graad van doctor25.

Het EQF koppelt de nationale kwalificatiekaders aan een algemeen Europees referentiekader26 en heeft twee belangrijke doelstellingen. Ten eerste maakt het de nationale kwalificaties meer transparant. Daarmee bevordert EQF de mobiliteit van werknemers en leerlingen/studenten tussen landen. Het kan gezien worden als een vertaalmachine van kwalificaties (niveaus) die in het buitenland behaald zijn. Ten tweede ondersteunt dit kwalificatiekader het Leven lang leren27 door de validatie van non- formeel en informeel leren28.

Het is niet de bedoeling dat de EQF-niveaus en beschrijvende criteria gebruikt worden om specifieke competenties en kwalificaties van een bepaald beroep of functie op nationaal of sectoraal niveau te beschrijven. Dit wordt namelijk door de nationale of sectorale stelsels ingevuld. De inhoud van een beroepskwalificatie wordt bij voorkeur bepaald door onder andere beroeps- en brancheorganisaties, werkgevers en werknemers of lerenden. Zij bepalen waar de functie in kwestie in het EQF-stelsel geplaatst moet worden.

Link tussen NQF en EQF
De EQF-aanbeveling moedigt landen aan zich in twee fases aan te passen29. In 2010 zouden de nationale systemen aan het EQF gerelateerd moeten zijn (fase één). Vervolgens moeten alle nieuwe kwalificatiecertificaten die na 2012 worden uitgegeven een verwijzing naar het bijpassende niveau van het EQF hebben (fase twee)30. Het NQF (National Qualifications Framework) wordt gezien als een belangrijk instrument voor de koppeling met het EQF, maar het EQF laat de landen vrij in het vinden van een oplossing voor de koppeling die goed samengaat met de nationale regelgeving en praktijk. Uit verschillende discussies in 2007-2008 blijkt dat de EU-landen het belang en de bruikbaar- heid van de NQF wel inzien, maar dat er vrij grote verschillen zijn tussen de ambities en benaderingen van de landen.

Door de meeste lidstaten wordt nu een Nationaal Kwalificatiekader ontwikkeld dat gekoppeld is aan het EQF. In sommige landen geldt dat vooralsnog alleen voor het hoger onderwijs (bachelor-master-doctor systeem). Op de langere termijn beogen de meeste landen echter wel de ontwikkeling van een volledig geïntegreerde NQF, inclusief mbo.


24 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc44_en.htm.
25 Europese Commissie, 2008.

26 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc44_en.htm.
27 Europese Commissie, 2008.

28 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc44_en.htm.
29 European Commission, juni 2008.

30 Europese Commissie, 2008.
Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 57




Stand van zaken
Om tot een geïntegreerd kwalificatiestelsel te komen, moet nog een lange weg worden afgelegd. Dit geldt vooral voor landen die helemaal geen raamwerk hadden of een veelheid aan sectorale raamwerken. Op basis van verschillende onderzoeken van Cedefop en de `Bologna Process Stocktaking London 2007' van de Commissie is de situatie per land in mei 2008 beschreven31. In het kader van de meeneembare studiefinanciering mbo- bol is het van belang te weten welke landen op welke termijn weten aan te sluiten op het EQF.

Tabel B1.1 Stand van zaken ontwikkeling integraal NQF per land Land Integraal NQF doel? Termijn Bve speficiek België, Ja, concept gereed NQF gereed in 2008 Pilotprojecten in de bve Vlaanderen uitgevoerd in 2007 België, Wallonië Ja, niveaus 6-8 in werking Onduidelijk Grote lijnen bekend, voltooiing integraal NQF onduidelijk Bulgarije Ja, landelijk kwalificatie- Onduidelijk Herformulering niveaus en register in ontwikkeling curricula als eerste stap Cyprus Onduidelijk, politieke Onduidelijk besluitvorming gaande Denemarken Ja, voorstel werkgroep in Onduidelijk Bve-niveaus worden stapsgewijs
2008 ontwikkeld Duitsland Ja, voor ho al in werking Onduidelijk Behoefte om Duits bve-model te beschermen belemmert verschuiving naar leerresultaten Estland Ja, discussies over aantal 2013 Nieuwe curricula voor bve op niveaus gaande basis van competenties gereed Finland Ja, gestart met ho Onduidelijk Ervaring met toepassing leerresultaten in bve Frankrijk Ja, NQF wordt herzien om NQF van 2002 wordt Zowel bbl als bol aan te sluiten bij EQF momenteel aangepast Griekenland Onduidelijk, discussies NQF voor ho wel in gaande ontwikkeling Hongarije Ja, onderdeel van nationaal 2013 Hervormingen gaande in bve ontwikkelingsplan Ierland Ja, NQF in 2003 NQF wordt momenteel Leerresultaten en competenties gelinkt aan EQF staan centraal IJsland Onduidelijk Onduidelijk, NQF voor ho ingevoerd in 2007 Italië Ja, begin gemaakt met Onduidelijk, eerst Leerresultaten centraal in stroomlijning kwalificaties inventarisatie beroepsonderwijs Kroatië Ja, eerste voorstel bve- en NQF gereed in 2009 Kerncompetenties verwerkt in ho-experts in 2007 eerste vier niveaus


31 European Commission, juni 2008.
58 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Land Integraal NQF doel? Termijn Bve speficiek

Letland Ja, begonnen met ho Onduidelijk Hervormingen nodig in bve, introductie term leerresultaten Litouwen Ja, ontwikkeling NQS 2012 Leerresultaten centraal in te ontwikkelen NQS, ook in bve Luxemburg Ja, werkgroep ingesteld in Onduidelijk, vertraging Hervorming van bve o.b.v.
2006 competenties Malta Ja 2007 Hervormingen bve-opleidingen analoog aan NQF Nederland Ja, stuurgroep ingesteld Streven: NQF klaar in `Bridging' NQF voor hele
2010, implementatie in onderwijskolom
2012 Noorwegen Ja, voorstel in ontwikkeling Onduidelijk Gebruik van leerresultaten is in bve ingeburgerd Oostenrijk Ja, centrale coördinatie NQF gereed in 2010 Zowel bbl als bol Polen Ja, ontwikkeling programma Onduidelijk Intentiefase Human Capital 2007-2013
Portugal Ja, overeenstemming Onduidelijk, Hervormingen in bve gericht op sociale partners hervormingen gaande focus leerresultaten Roemenië Onduidelijk, focus op ho Onduidelijk Aparte NQF's voor ho en bve, in ontwikkeling Slovenië Ja, voorstel ontwikkeld Onduidelijk Hervorming curricula op basis van leerresultaten sinds 2003 Slowakije Ja, begonnen met ho 2012 Intentie basis leerresultaten Spanje Ja, begonnen met ho Onduidelijk Bve wordt in NQF geïntegreerd wanneer ho klaar is Tsjechië Ja, onderdeel van nationale Onduidelijk, kader voor Vooralsnog voornamelijk gericht hervormingsagenda NQF effectief per 2007 op eerste vier niveaus Turkije Ja, begonnen met ho Onduidelijk Pas begonnen met ho, al wel vooruitgang geboekt in gebruik van leerresultaten in bve Verenigd Ja, 4 NQF's: 1. NQF voor Schotland is Alle stelsels in het Verenigd Koninkrijk Engeland, Wales en Noord- aangesloten bij Koninkrijk zijn gebaseerd op Ierland, 2. Schots Credit Framework for leerresultaten. and Qualifications Qualifications in het ho, Framework, 3. Credit and aansluiting overige Qualifications Framework stelsels in ontwikkeling for Wales, 4. Framework for Higher Education
Qualifications in Engeland, Wales en Noord-Ierland
Zweden Onduidelijk, nog geen Onduidelijk, wel NQF politieke beslissing voor ho Bron: Europese Commissie en Cedefop, What is the role of National Qualifications Frameworks in implementing the EQF?, conferentie 3-4 juni 2008 (interpretatie ECORYS).

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 59




ECVET

Wat is ECVET?
ECVET wordt door de Europese Commissie uitgevoerd naar aanleiding van de Europese Onderwijsraad van 12 november 2002 en de verklaring van Kopenhagen van
30 november 2002. Het Communiqué van Maastricht van 14 december 2004 hernieuwde en versterkte het in 2002 verleende mandaat. Het werd goedgekeurd door de verant- woordelijke ministers voor beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie uit 32 Europese landen, de Europese sociale partners en de Europese Commissie32. In december 2008 is ECVET aangenomen door de Europese Raad en het Europese Parlement.

ECVET is een gezamenlijk credit transfer systeem in het beroepsonderwijs. Dit systeem zal parallel werken met het systeem dat sinds 1989 gebruikt wordt in het hoger onderwijs (ECTS). De logica van het ECVET-systeem lijkt sterk op het ECTS-systeem, maar verschilt op sommige punten door de enorme variëteit aan bve-structuren in Europa. De beroepsonderwijsprogramma's in Europa verschillen zowel in inhoud als duur33.

Bij de ontwikkeling van ECVET was er een aantal belangrijke uitdagingen, zoals `de grote verschillen in de vormen van het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie in Europa, het grote aantal en de diversiteit van de betrokkenen actoren en de verschillen tussen de nationale of sectorale kwalificatiesystemen'34. Meerdere onderzoeken werden uitgevoerd tussen 2002 en 200635. In het najaar van 2006 was het ontwerp van het ECVET zo ver gevorderd dat deze voor advies werd voorgelegd aan de lidstaten die betrokken waren bij het Kopenhagen-congres, de sociale partners en professionele organisaties in Europa36. Deze consultatie duurde tot maart 2007. Hierbij werd de mening van deze actoren gevraagd over de doelstellingen, grondslagen en technische kenmerken van het ECVET-systeem37. De resultaten hiervan werden in juni 2007 in München tijdens een conferentie besproken. In april 2008 heeft de Europese Commissie haar definitieve voorstel voor het ECVET ter goedkeuring voorgelegd aan de nationale overheden en het Europese Parlement. Dit is de laatste fase in het Europese besluitvormingsproces38. Aan de ontwikkeling van ECVET wordt nog hard gewerkt39.

ECVET is ontworpen om `de transparantie, vergelijkbaarheid, transfer en erkenning van competenties en kwalificaties tussen verschillende landen en op verschillende niveaus' 40 te bevorderen. ECVET is gericht op de erkenning van studiepunten (credits) voor buiten het eigen land uitgevoerde stage- en leeractiviteiten in Europa. Met ECVET wordt niet alleen internationale mobiliteit gestimuleerd, maar ook mobiliteit tussen leervormen zoals formele, non-formele en informele leercontexten41. In eerste instantie werd het ECVET voor de beroepsopleidingen ontwikkeld, maar het kan ook ingezet worden om de


32 Europese Commissie, oktober 2006.

33 European Commission, juni 2008.

34 Europese Commissie, oktober 2006.

35 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc50_en.htm.
36 Cinop, 2006.

37 Europese Commissie, oktober 2006.

38 http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc50_en.htm.
39 http://www.leonardodavinci.nl/nl/EQF_ECVET/2319/EQF_ECVET.html.
40 Europese Commissie, oktober 2006.

41 Cinop, 2006.

60 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




transparantie van de resultaten van Leven lang leren te vergroten42. De principes van ECVET zijn voor een aantal ontwikkelingsprojecten die gefinancierd zijn door het Leonardo da Vinci-programma als basis gebruikt43.

Het ECVET-instrument werkt op de volgende manier tussen twee bevoegde instanties of instellingen die de bevoegdheid hebben om kwalificaties en/of studiepunten voor leerresultaten toe te kennen: bepaalde behaalde leerresultaten worden beoordeeld door een instantie of instelling en studiepunten worden door deze instantie of instelling toegekend. Deze toegekende studiepunten worden in een persoonlijk afschrift of dossier opgenomen. De tweede toekennende instantie valideert (accepteert) de studiepunten als een geldig dossier van de prestaties van de lerende persoon en erkent ze om de kwalificatie toe te kennen44.

Voor de bevordering van de overdracht van leerresultaten is ECVET gebaseerd op45:
· De omschrijving van kwalificaties uitgedrukt in leerresultaten (kennis, vaardigheden en competenties).

· De uitdrukking van de kwalificaties in eenheden van leerresultaten (ECVET credit points) die overgedragen en geaccumuleerd kunnen worden.

In dit systeem is een stroomlijning van de opleidingsprogramma's mogelijk, waarin een lerende een verkorting van de duur of vrijstelling van onderdelen toegekend kan worden46. Dit proces is weergegeven in onderstaande figuur.

Figuur B1.1 Stappen in ECVET-procedure
Leerovereenkomst Onderwijsinstelling Gastinstelling 1 mobiele student
2
Individueel vergaarde
kennis, vaardigheden en Leerprestaties worden competenties toegekend en verzameld als onderdeel van de kwalificatie
---

3
Individuele leerprestaties worden beoordeeld
Credit points worden gevalideerd Punten worden toegekend aan individuen voor leerprestaties
4 (ECVET credit points) 5 Transfer van leerprestaties 6 Credit points worden geregistreerd in portfolio Bron: http://ec.europa.eu/education/lifelong-learning-policy/doc50_en.htm (bewerkt door ECORYS).


42 BIBB, februari 2007.

43 European Commission, juni 2008.
44 Europese Commissie, oktober 2006.
45 Europese Commissie, oktober 2006.
46 BIBB, februari 2007.
Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 61





Bestaande nationale systemen voor de transfer, accumulatie en erkenning van leer- resultaten hoeven niet te worden aangepast voor de invoering van ECVET. ECVET wordt ontwikkeld op basis van vrijwilligheid en wederzijds vertrouwen. Het is dan ook niet opgenomen in de regelgeving van de EU47.


47 Cinop, 2006.

62 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Bijlage 2 Literatuur

All doc's http://ec.europa.eu/education/policies/educ/eqf/conf_en.html, Juni 2008. Anfa, ministerie van nationaal onderwijs, hoger onderwijs en onderzoek, Onderzoek inzake de invoering van het ECVET systeem voor leerlingen, 2005. BIBB, f-bb, Summary Report ECVET Reflector NL, Dec. 2005- feb. 2007. BIBB, f-bb, Final report ECVET Reflect Eng. Dec. 2005- feb. 2007. Cinop, Voorstel voor een Europees transfersysteem voor leerresultaten (ECVET), 2006. Colo, Studeren in het buitenland met studiefinanciering, 2008. Colo, Colo Compact, jaargang 11, april 2008.
Colo, Colo Compacti, juni 2008.
Europese Commissie, Europees transfersysteem voor leerresultaten (ECVET),Een Europees systeem voor de overdracht, accumulatie en erkenning van leerresultaten in het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie, Consultatiedocument,Okt. 2006. Europese Commissie, Het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren (EKK),
2008.
Europese Commissie, EU Commission over ECVET, 2008. Europese Commissie, What is the role from NQF for EQF?, 2008. Europese Commissie, Programme EQF meeting, june 2008. Europese Commissie/Raad, Joint Council and Commission Report on the implementation of the Education Training 2010 work programme Delivering lifelong learning for knowledge creativity and innovation.pdf, 2008.
Europese Raad, Aanbevelingen Europese Raad tot vaststelling EQF, April 2008. Europese Raad, Kernboodschappen op het gebied van onderwijs/opleiding en jeugdzaken voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, 2008. Europese Raad, High Level Forum on Mobility, 2008. Gelibert. D., Richard Maniak, Haalbaarheidsonderzoek voor het ECVET systeem voor leerlingen (testfase), 2005.
Kempers, A. en F. Petel, Naar een Europees kwaliteitstelsel, 2006. Ministerie van OCW, Internationaliseringsagenda voor het middelbaar beroepsonderwijs, 2009.
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Tussenevaluatie meeneembare studiefinanciering mbo, 2007.
Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 63




Nationaal Europass Centrum NL, Europass Report, jaargang 4, augustus 2008.

Nuffic, Internationalisering in het onderwijs in Nederland 2007, 2008. Nuffic, Internationalization in higher education in The Netherlands, Key figures 2008,
2008.
Raamwerk Mediacmpetenties, EQF niveau bepalingen, 2008. Søren Kristensen, Background paper EQF.


64 Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo




Bijlage 3 Geïnterviewde personen

J. Vanrapenbusch Vlaams Euroguidance Centre, Dienst Beroepsopleiding departement Onderwijs (DBO) S. Plijnaar en I. von Oven Colo, Afdeling Internationale Diplomawaardering en National Reference Point Nederland O. Demir National Reference Point Educational Research Development Directorate GMK (NRP Turkije) B. Scheele Skolverket - National Agency for Education, Director of National Agency for Education in unit for adult education (NRP Denemarken)
U.-M Behnisch Bundesinstitut für Berufsbildung, Hoofd BIBB (NRP Duitsland)
C. Bay-yun United Kingdom National Reference point, Head NRP J.W Koole VNO/NCW, Secretaris onderwijszaken G. Visser MKB Nederland, Secretaris Onderwijs M. Hendriks Limburgse Werkgevers Vereniging (LWV), Vertegenwoordiger Opleiding & arbeidsmarkt W. Houben MKB Limburg, Onderwijssecretaris MKB Limburg P.C.J.M. van Run Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging, Vertegenwoordiger Opleiding & arbeidsmarkt W. Saman Brabants-Zeeuwse Werkgeversvereniging, Vertegenwoordiger Opleiding & arbeidsmarkt J. de Jong JOB
B. van der Donk LAKS, Algemeen bestuurslid M. Polzin MBO-raad, Beleidsadviseur Internationalisering

Evaluatie Meeneembare studiefinanciering mbo 65