Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
1
> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
De Voorzitter van de Tweede Kamer Rijnstraat 50
Den Haag
Postbus 16375
der Staten-Generaal 2500 BJ Den Haag
Postbus 20018 www.minocw.nl
2500 EA DEN HAAG
Contactpersoon
Onze referentie
DCE/09/126800
Datum 10 juli 2009
Betreft Voortzetting Restitutiebeleid cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog
In 2001 werd de Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en
Tweede Wereldoorlog (kortweg de Restitutiecommissie) ingesteld. De
Restitutiecommissie heeft als primaire taak de minister van OCW op diens verzoek
van onafhankelijk advies te dienen over verzoeken tot teruggave van
cultuurgoederen waarover de oorspronkelijke eigenaar onvrijwillig het bezit heeft
verloren door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime. Het
betreft cultuurgoederen die zich thans in het bezit van de Nederlandse Staat
bevinden.
Het besluit van de regering om de Restitutiecommissie in te stellen, was een
voortvloeisel van de discussie die in de tweede helft van de jaren '90 in binnen-
en buitenland ontstond rondom door de nazi's geroofde bezittingen en de vraag in
hoeverre het naoorlogse rechtsherstel erin was geslaagd het materiële onrecht
dat de vervolgingsslachtoffers was aangedaan, te herstellen. De onderzoeken die
de regering vanaf 1997 door diverse commissies heeft laten uitvoeren lieten zien
dat het naoorlogse rechtsherstel terugkijkend met de wetenschap en de ogen
van nu formalistisch, bureaucratisch en kil is geweest. In haar brief aan de
Tweede Kamer van 21 maart 2000 (TK 1999-2000, 25 839, nr. 13) heeft de
regering dit ten volle erkend en zich op het standpunt gesteld dat daaraan
conclusies verbonden moesten worden, waaronder het alsnog in behandeling
nemen van restitutieverzoeken van (nabestaanden van) rechthebbenden.
Voor wat betreft het regeringsbeleid op het vlak van de restitutie van geroofde
cultuurgoederen (`roofkunst') speelde destijds de Commissie Herkomst Gezocht,
onder voorzitterschap van prof. dr. R.E.O. Ekkart, een belangrijke rol. Vanaf 1997
tot 2004 is onder begeleiding van deze commissie de herkomst onderzocht van de
zogenaamde NK-collectie (het restant van na de oorlog voornamelijk uit Duitsland
gerecupereerde kunstwerken dat nog berustte bij de Nederlandse Staat) alsmede
naar de werkwijze van de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) die in de
naoorlogse jaren was belast met recuperatie en restitutie van cultuurgoederen.
De Commissie Ekkart heeft tevens een reeks aanbevelingen gedaan voor het door
de regering te voeren beleid aangaande de teruggave van geroofde
cultuurgoederen.
De aanbevelingen van de Commissie Ekkart zijn destijds grotendeels door de
regering overgenomen. Zij vormden de basis van een ruimhartig restitutiebeleid
dat als beoordelingskader kon dienen voor de claims die aan de
Restitutiecommissie werden voorgelegd. Nederland voldeed hiermee aan de
a
internationale aanbevelingen, zoals die onder andere zijn neergelegd in de Datum
Washington Principles on Nazi Confiscated Art (1998). Nederland heeft in de
afgelopen zeven jaar in binnen- en buitenland een goede naam opgebouwd als Onze referentie
het gaat om de wijze waarop het ruimhartige restitutiebeleid is vormgegeven en DCE/09/126800
uitgevoerd.
In haar slotaanbevelingen van december 2004 heeft de Commissie Ekkart
geadviseerd de termijn voor het indienen van restitutieverzoeken onder het
verruimde restitutiebeleid te laten aflopen twee jaar na publicatie van de
regeringsreactie op deze slotaanbevelingen (Kamerstukken II, 2004-2005, 25
839, nr. 36) in de Staatscourant. De einddatum voor het verruimde
restitutiebeleid viel daarmee op 4 april 2007. Bij brief van 3 april 2007, waarvan
ik uw Kamer een afschrift heb gestuurd, heb ik de Restitutiecommissie laten
weten dat zij wat betreft restitutieverzoeken die na 4 april 2007 worden
ingediend, kan adviseren op basis van het regeringsbeleid van 2000.
Bij nader inzien heb ik besloten om het verruimde restitutiebeleid voort te zetten
om de volgende redenen:
· Na de aanvankelijke sluitingsdatum van 4 april 2007 zijn tot op heden nog
zo'n 20 restitutieverzoeken ingediend. Dit aantal is onverwacht hoog. Bij
de vaststelling van de einddatum van 4 april 2007 is hierop niet gerekend.
Op inhoudelijke gronden is er geen onderscheid te maken tussen de
claims van vóór 4 april 2007 en de claims die na die datum zijn ingediend
of nog zullen volgen. Het belang van een consistente en gelijke
behandeling van deze claims is dan ook een belangrijk argument voor
mijn besluit om het verruimde restitutiebeleid voorlopig te continueren.
Daarbij merk ik op dat een belangrijk argument voor het stellen van een
einddatum was dat met het verstrijken van de tijd het steeds moeilijker
wordt om informatie uit de eerste en tweede hand te verkrijgen over de
omstandigheden van bezitsverlies gedurende oorlogsjaren. Inmiddels
heeft de praktijk rondom de behandeling van restitutieverzoeken
uitgewezen dat het ontbreken van dergelijke informatie niet van
doorslaggevende betekenis is omdat de Restitutiecommissie ook uit
andere informatiebronnen (archieven e.d.) kan putten.
· Nog immer duurt de (internationale) aandacht voor `roofkunst'
onverminderd voort, getuige de belangstelling voor de Holocaust Era
Assets Conference te Praag die eind juni 2009 heeft plaatsgevonden. De
conferentie had als thema "tien jaar na de Washington Conference on
Holocaust-Era Assets". De conferentie in Praag heeft geresulteerd in een
verklaring (the Terezín Declaration) waarin de 46 deelnemende landen
hun steun voor de Washington Principles on Nazi-Confiscated Art hebben
herbevestigd en hebben opgeroepen tot een voortgezette toepassing
daarvan in het kader van de nationale restitutieprocedures.
· Verder is de Nederlandse Museumvereniging begin dit jaar van start
gegaan met een vier jaar durend onderzoek naar museale verwervingen
in de periode 1933-1940 en 1948 en verder. Dit onderzoek is een vervolg
op het onderzoek dat in 1999 heeft plaatsgevonden naar aankopen van
musea in de periode 1940-1948. Het vervolgonderzoek heeft zowel
betrekking op cultuurgoederen die geen deel uitmaken van de
rijkscollectie (gemeenten, provincies) als op objecten waarvan de
Nederlandse Staat bezitter is. Voor zover het museumonderzoek leidt tot
verzoeken tot teruggave van objecten uit de rijkscollectie zal ik de
Pagina 2 van 3
Restitutiecommissie vragen mij te adviseren. Daarnaast zal de Datum
Restitutiecommissie haar adviserende taak kunnen vervullen als het gaat
om eigendomsgeschillen tussen derden, waarbij geen objecten uit de Onze referentie
Rijkscollectie zijn betrokken. DCE/09/126800
Op dit moment is nog niet goed in te schatten wanneer het aantal claims zal
opdrogen. Met de afronding van het museumonderzoek komt het einde van een
belangrijk hoofdstuk van het rechtsherstel in zicht. Zowel de Rijkscollectie als ook
de museale collecties van andere eigenaren (gemeenten, provincies) zullen dan
zijn onderzocht en er zal een goed beeld zijn verkregen van de eventuele
problematische herkomst van de cultuurgoederen die zich daarin bevinden. Om
belanghebbenden de gelegenheid te geven om te reageren zal vervolgens een
redelijke claimtermijn moeten worden gesteld. Ik heb daarom besloten thans
geen einddatum voor het verruimde restitutiebeleid te bepalen, maar eerst de
uitkomsten van het museumonderzoek af te wachten. De eindrapportage over het
museumonderzoek is voorzien in het najaar van 2012. Naar aanleiding hiervan zal
ik mij mede in het licht van de internationale ontwikkelingen op het terrein van
de restitutie van oorlogskunst beraden over de vraag op welke wijze en binnen
welke termijn het verruimde restitutiebeleid en daarmee ook de werkzaamheden
van de Restitutiecommissie kunnen worden beëindigd. Ik zal uw Kamer daarover
informeren nadat het museumonderzoek is afgerond (najaar 2012). Bij die
gelegenheid zal ik tevens een op de beëindiging van het restitutiebeleid
toegesneden wijziging van het Instellingsbesluit van de Restitutiecommissie
effectueren.
dr. Ronald H.A. Plasterk
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Pagina 3 van 3