Gemeente Nijmegen

Gemeente neemt regie in signalering en aanpak `loverboy'-achtige praktijken

14/07/2009

Gemeente, politie en hulpverleners in Nijmegen vermoeden dat meer meisjes te maken hebben met loverboys dan de officiële cijfers doen geloven. Om die reden wil de gemeente Nijmegen dat politie en hulpverleners hun vermoedens en signalen beter gaan registreren. Ook moeten hulpverleners meer gaan samenwerken om (mogelijke) slachtoffers eerder te bereiken en beter te kunnen helpen. Tenslotte moet er ook meer voorlichting komen voor kwetsbare groepen meisjes.

De gemeente Nijmegen heeft verschillende Nijmeegse instellingen in een `quick scan' gevraagd naar hun ervaring in 2007 en 2008 met gevallen van gedwongen jeugdprostitutie, slachtoffers van loverboys, signalen over activiteiten van loverboys of ander grensoverschrijdend seksueel gedrag onder jongeren. Hoe groot de omvang van het probleem in onze stad is, blijkt moeilijk vast te stellen. De politie screent alle meldingen en signalen zorgvuldig. Dit leidt maar in weinig gevallen tot strafrechtelijke zaken, omdat er vaak geen aangiftes zijn. In acht gevallen ging het om daadwerkelijke aangiftes. Het Team Opsporing Mensenhandel van de politie is in die drie jaar naar drieëntwintig zaken een onderzoek gestart.

Ook de instellingen hebben in de praktijk van de hulpverlening weinig te maken met concrete gevallen van loverboyachtige praktijken. Betrokkenen vermoeden dat de werkelijke aantallen meisjes die te maken hebben met loverboys groter zijn. Maar de meisjes hebben vaak complexe problemen en de drempel om hulp te zoeken is voor hen erg hoog.

De gemeente gaat de regie nemen in het opzetten van een verbeterde aanpak van de loverboy-problematiek. Bij de uitwerking daarvan worden politie, onderwijs, hulpverleners en andere instellingen nauw betrokken. De aanpak richt zich onder meer op:


* meer samenwerking tussen instellingen, politie en gemeente, bijvoorbeeld in de vorm van een gezamenlijke probleemdefinitie en verbetering van de registratie van signalen;
* bevordering van opsporing en strafrechtelijke aanpak;
* resultaatgerichte hulpverlening aan (mogelijke) slachtoffers, deskundigheidsbevordering en zo nodig outreachend werken om de meisjes te bereiken;

* preventie, bijvoorbeeld met voorlichting aan jongeren en weerbaarheidsversterking voor kwetsbare doelgroepen, zoals meisjes met een licht verstandelijke beperking.

Er is geen standaardprofiel te schetsen voor slachtoffers van seksuele uitbuiting en gedwongen prostitutie door loverboys. In de praktijk blijkt het relatief vaker te gaan om meisjes met een aantal kenmerken: autochtone meisjes tussen de 14 tot 28 jaar, laagopgeleid (of schooluitvaller), met een (lichte) verstandelijke beperking of uit een instabiele achtergrond (wonend in opvang, onder toezicht gesteld of een gebroken gezin). Er zijn signalen dat loverboys zich steeds vaker gaan richten op allochtone meisjes.De daders werken steeds professioneler en opereren in netwerken. Zij werven niet alleen zelf nieuwe meisjes, maar doen dit ook via meiden die al in de prostitutie zitten. Zij letten steeds meer op de leeftijdsgrens van 18 jaar, want minderjarige meisjes in de prostitutie brengen levert meer problemen op. Het ronselen van de meisjes start vaak wel op jongere leeftijd.

Er zijn veel variaties waarin seksueel geweld en uitbuiting van jongeren voor kan komen. Loverboys en gedwongen jeugdprostitutie zijn slechts enkele vormen. Minister Hirsch Ballin van Justitie spreekt overigens niet meer van `loverboys' maar van `pooierboys', omdat de vergoeilijkende naam misplaatst is: Justitie beschouwt deze jongens als mensenhandelaren.