Wageningen Universiteit en Researchcentrum

Circusdieren per saldo niet noemenswaardig aangetast in hun welzijn

27 jul 2009
Nummer: N16

Het verblijf van dieren in circussen heeft niet per definitie een negatieve invloed op het dierenwelzijn. Dat concluderen onderzoekers van Wageningen Universiteit en Researchcentrum en de Rijksuniversiteit Groningen in hun onderzoek naar de intrinsieke waarde van circusdieren en hun welzijn, in opdracht van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Het welzijn van de circusdieren hangt ondermeer af van de mate van domesticatie, de behoefte van het dier en de kwaliteit van zijn omgeving.

De onderzoekers bevelen aan om geen dieren uit het wild te halen ten behoeve van circussen. Eigenlijk vinden ze dat alle wilde dieren moeten worden teruggeplaatst naar de vrije natuur of naar natuurparken, maar de onderzoekers erkennen dat de mogelijkheden daartoe zeer beperkt zijn. Des te meer reden, vinden ze, om welzijnseisen te stellen aan het verblijf van wilde dieren in circussen. De zorg moet meer gaan aansluiten bij de specifieke vermogens en behoeftes van de dieren.

Het onderzoek over het welzijn van circusdieren concludeert dat het optreden in voorstellingen het welzijn van de circusdieren niet noemenswaardig aantast. Wel wordt een aantal welzijn- en gezondheidsproblemen gesignaleerd dat terug te voeren is op het gebrek aan kennis van de verzorging van de dieren. De onderzoekers bevelen aan de kennis van verzorgers over de gezondheid en de verzorging van dieren op niveau te brengen. Ook zou het volgens hen goed zijn als de organisatie van circussen, VNCO (de Vereniging van Nederlandse Circusondernemingen) met gemeenten afspraken maakt over de kwaliteit en ruimte voor dieren op standplaatsen binnen de gemeentegrenzen. Van alle dieren vraagt de situatie van de olifant in circussen de meeste aandacht. De onderzoekers stellen verder onderzoek voor op het gebied van het houden van olifanten in circussen.
Bron: Persbericht LNV

Beleidsaanbevelingen

De onderzoekers doen in hun rapport aan de minister zes beleidsaanbevelingen om handen en voeten te geven aan het respect voor de intrinsieke waarde van dieren in praktijken waar dieren optreden of anderszins een performance verzorgen:

1) Wilde dieren zouden in hun natuurlijke omgeving geplaatst moeten worden wanneer de mogelijkheden en condities daartoe voorhanden zijn. Daarbij dient men te beseffen dat wild en gedomesticeerd geen scherp te onderscheiden begrippen zijn en dat de vrije natuur onder de huidige omstandigheden niet voor ieder dier de meest geëigende omgeving is.

2) Het verwerven van dieren uit het wild is geen optie omdat uit het concept van intrinsieke waarde voor wilde dieren volgt dat de natuurlijke omgeving de meest geëigende is. De circusomgeving staat hier te ver vanaf. Voor dieren in het wild die ten onder dreigen te gaan, zouden wildparken of dierentuinen eventueel een mogelijkheid kunnen zijn.

3) Indien wilde dieren (mede afhankelijk van de mate van domesticatie) niet in een meer natuurlijke omgeving gehouden of geplaatst kunnen worden, dan dient in ieder geval soortspecifieke en voor zover van toepassing, individuele zorg aangeboden te worden. Deze zorg dient aan te sluiten bij de vermogens en behoeften van de dieren en respect uit te drukken voor hun dier-zijn. Dat respect kan zich uiten in aandacht voor hun vermogens en hun kansen om daarin te excelleren, en in het voorkomen van situaties waarin dieren belachelijk worden gemaakt.

4) De omgeving waarin wilde dieren verkeren, moet voldoende waarborgen bieden voor adequate zorg in fysieke en sociale zin, maar ook met betrekking tot kennis en vaardigheden van verzorgers en trainers in de omgang met dieren. Daarnaast moet men in de omgang met dieren vanuit het perspectief van deze dieren trachten te werken.
5) Het aantal wilde diersoorten dat in Nederland in een performance-praktijk leeft, is betrekkelijk klein. Het is daarom mogelijk om voor deze dieren een lijst van specifieke omstandigheden en condities vast te stellen, die rekening houdt met hun vermogens en behoeften vanuit hun soortspecifieke en individuele kenmerken. In concrete gevallen kan op grond van de feitelijke omstandigheden en zoân lijst worden bepaald welke zorg geboden is.
6) Vanuit een pragmatisch perspectief zou de onder punt 5 genoemde lijst kunnen worden opgesteld door een commissie waarin verschillende geledingen van de samenleving vertegenwoordigd zijn: dierexperts, dierethici, vertegenwoordigers van de circuswereld (bijv. VNCO), het ministerie van LNV en dierenbeschermingsorganisaties. De hieruit voortvloeiende richtlijnen zouden de kaders moeten vormen waarbinnen het al dan niet is toegestaan dieren in een performance- of circusomgeving te houden.

Het onderzoeksrapport is voor de minister van LNV aanleiding geweest onder meer strengere eisen aan te kondigen op het gebied van verzorging, huisvesting en opleiding voor circussen die wilde dieren laten optreden in hun voorstellingen.