Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


1

> Retouradres Postbus 16375 2500 BJ Den Haag
Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Rijnstraat 50 Den Haag Postbus 16375 Postbus 20018 2500 BJ Den Haag 2500 EA DEN HAAG www.minocw.nl

Onze referentie HO&S/CBV/143749

Uw brief van 17 juli 2009

Uw referentie 2009Z14039

Datum 6 augustus 2009
Betreft Vragen van het lid Van der Ham (D66)

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van het lid Van der Ham van uw Kamer over uitholling van het academisch onderwijs.

De vragen zijn mij toegezonden met uw brief met kenmerk 2009Z14039 (ingezonden op 16 juli 2009).

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

dr. Ronald H.A. Plasterk

a





Datum 2009Z14039

Onze referentie Vragen van het lid Van der Ham (D66) aan de minister van Onderwijs, Cultuur en HO&S/CBV/143749 Wetenschap over uitholling van het academisch onderwijs. (Ingezonden 16 juli 2009)


1
Bent u bekend met de waarschuwing van de voorzitter van de VSNU dat de kwaliteit van het universitaire onderwijs in Nederland wordt uitgehold? 1)

Ja, ik heb kennis genomen van deze uitspraak van de voorzitter van de VSNU.


2
Klopt het bericht dat het budget van de universiteiten per student met 40% is afgenomen? Zo nee, kunt u ons dan de juiste cijfers per student geven en daarbij onderscheid maken naar laag-, hoog- en topbekostigde opleidingen om zodoende de investering in extra opleidingsplaatsen voor studenten geneeskunde, tandheelkunde, diergeneeskunde en klinische technologie buiten beschouwing te laten?

Voor de berekening van de onderwijsbijdrage per student en de ontwikkelingen daarin in de afgelopen jaren bestaat tussen de VSNU en mij een verschillende zienswijze. Dit is ook aan de orde geweest in het wetgevingsoverleg van 15 juni 2009. In het Bestuurlijk overleg met de VSNU zal ik dit aan de orde stellen en uw Kamer daarover vóór 1 oktober informeren. Ik kan daarom niet de analyse delen van de voorzitter van de VSNU dat het budget per student met 40% is afgenomen sedert de jaren tachtig.

Ik kan alleen maar informatie geven over de wijze waarop ik de onderwijsuitgaven per student in het wetenschappelijk onderwijs bereken. OCW presenteert jaarlijks in Kennis in Kaart een consistente berekeningsmethodiek voor de prijs per student in het wetenschappelijk onderwijs. Deze methodiek is op grond van het totale budget voor bekostigde universiteiten, exclusief de levensbeschouwelijke instellingen, de academische ziekenhuizen, de IO-instellingen en de Open Universiteit, inclusief specifiek budget toegerekend aan universiteiten, gedeeld door het aantal studenten per kalenderjaar, waarbij budgetten voor studentenstijgingen voor 100% worden toegerekend aan onderwijs. Budgetten voor onderzoek worden hierbij niet meegerekend. De rijksbijdrage is omgerekend naar prijzen van 2008 met behulp van de werkelijk uitgekeerde loon- en prijsbijstellingen van de afgelopen jaren.

De onderwijsuitgaven per student geven niet de onderwijsuitgaven per afzonderlijke opleiding weer, maar zijn een gemiddelde. Deze prijs staat los van de manier waarop het macrobudget over de instellingen wordt verdeeld (de bekostiging). Er wordt dus voor de berekening van de gemiddelde onderwijsuitgaven per student ook geen onderscheid gemaakt in de laag-, hoog-, en topbekostigde opleidingen.

Op grond van de systematiek die OCW hanteert, blijkt dat er geen daling in de onderwijsuitgaven per student is geweest (zie de meest recente versie van Kennis in Kaart). De onderwijsbijdrage per studenten is redelijk stabiel.





Wo, x 1.000 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Datum

Prijspeil 2008 6,0 6,1 6,0 5,9 5,9 5,9 5,9 5,8 5,9 Onze referentie Bron: Kennis in kaart 2008 HO&S/CBV/143749


3
Hoe kijkt u aan tegen de verwachte groei van het aantal studenten aan universiteiten tot 2020 met 38%? Op welke wijze kunnen universiteiten deze groei opvangen? Wat betekent dit volgens u voor de kwaliteit van het universitaire onderwijs in Nederland?

De raming tot 2020 geeft inderdaad een verwachte groei van 38% van het aantal eerstejaars bij de universiteiten. Deze groei is fors en heeft daarom mijn aandacht. Ik acht het bovenal van belang dat we hier moeten spreken van een succes: we willen in Nederland immers meer hoger opgeleiden. Daarnaast is het zo dat deze groeipercentages niet nieuw zijn. In de periode 2000-2007 was de groei 36%. Tot nu toe zijn universiteiten erin geslaagd om een groeiende deelname te combineren met een onderwijskwaliteit die aan de basis op orde is. Vanaf het jaar 2000 zijn de universiteiten ook financieel gecompenseerd voor het gestegen studentenvolume waardoor het totale budget ook zeer fors is gestegen. Het blijft niettemin een forse uitdaging voor de universiteiten om de groeiende aantallen studenten te combineren met een hoge onderwijskwaliteit. Deze uitdaging vormt daarom ook het hart van mijn strategische agenda voor het hoger onderwijs, `het hoogste goed'. Het blijft zaak ons best te doen voor het bereiken van een ambitieuzere studiecultuur. Zoals beschreven in de strategische agenda kunnen universiteiten dat bereiken door ondermeer een hogere onderwijsintensiteit, meer differentiatie en een betere aansluiting tussen de onderwijssectoren. Uit de investeringen die voortkomen uit deze strategische agenda - 227 mln. structureel vanaf 2011 voor het hoger onderwijs, waarbij een groot deel voor investeringen in minder uitval en kwaliteitsimpuls - blijkt dat dit kabinet de noodzaak voor een goede aanpak serieus neemt en zich bewust is van de uitdagingen die de universiteiten te wachten staan.


4
Deelt u de mening van de voorzitter van de VSNU dat er een relatie bestaat tussen afwisselende studievormen en het aantal uitvallers? Zo ja, kunt u dan aangeven wat de gevolgen van het teruglopende budget per student zijn voor het aantal uitvallers? Zo nee, waarom niet? Kunt u in uw antwoord de hoge rendementen van University Colleges betrekken?

Ja, er bestaat een relatie tussen afwisselende studievormen en het aantal uitvallers. Verschillende factoren die instellingen kunnen beïnvloeden zijn van invloed op het studiesucces van studenten, zoals een goed studiekeuzeproces, de juiste onderwijsintensiteit, goede docenten, differentiatie van het curriculumaanbod, voldoende uitdaging en begeleiding. Afwisselende studievormen vormen eén van de factoren die van invloed zijn op het studiesucces. Het succes van university colleges bevestigt dat hun concept een goede mix van genoemde factoren bevat. Bovendien zal er ook een effect uitgaan van het feit dat university colleges selectie instrumenten hanteren.





Zoals gesteld in het antwoord op vraag 3 investeert dit kabinet met de strategische Datum agenda hoger onderwijs in minder uitval en in een kwaliteitsverbetering van

docenten. Met de koepels van de universiteiten zijn meerjarenafspraken gemaakt Onze referentie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 288, nr. 330) om het rendement te HO&S/CBV/143749 verhogen en de studiecultuur en kwaliteit van het onderwijspersoneel te verbeteren.

Over de voortgang van de afspraken doet OCW jaarlijks verslag in Kennis in Kaart. Om een zo objectief mogelijk inzicht te krijgen in de inspanningen van de universiteiten om aan de ambities bij te dragen, is de Inspectie van Onderzoek gevraagd om in 2010 (steekproefsgewijs) evaluatieonderzoek te doen.


5
Deelt u de zorgen van de voorzitter van de VSNU dat de geesteswetenschappen `opdrogen' omdat hier veel minder promotieplaatsen beschikbaar zijn?

Bij mijn aantreden als Minister van OCW is mij onder andere door KNAW, NWO, VSNU, de AWT en de commissie Dynamisering om aandacht gevraagd voor de geesteswetenschappen. Mede daarom heb ik de commissie Nationaal Plan Toekomst Geesteswetenschappen (de commissie-Cohen) verzocht om een plan voor een duurzame toekomst van het geesteswetenschappelijk onderwijs en onderzoek. Het rapport van deze commissie, waarin dr.Noorda als lid participeerde, heb ik de Tweede Kamer op 24 april jl. toegezonden (Kamerstukken II, 2008-2009, 31 700 VIII, nr. 175).
Het probleem van de promotieplaatsen wordt in dit rapport als één van de problemen van de sector gesignaleerd.
In het rapport constateert de commissie dat de geesteswetenschappen er in Nederland in een aantal opzichten goed voorstaan; zo signaleert de commissie dat het met de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek in het domein van de geesteswetenschappen goed gesteld is, en dat de Nederlandse geesteswetenschappers zich uitstekend met de internationale top in hun vak kunnen meten. Maar tevens brengt zij (acht) problemen in kaart die een bedreiging vormen voor een duurzame toekomst van de geesteswetenschappen, waaronder dat van geringe doorstroming van jong talent en het relatief lage aantal promotieplaatsen.

Graag verwijs ik u voor de door de commissie voorgestelde samenhangende aanpak ook voor het gesignaleerde probleem inzake promotieplaatsen, naar het rapport van de commissie en mijn beleidsreactie (Tweede Kamer, 2008-2009, 31 700 VIII, nr. 175).

Zoals ik heb aangegeven in mijn beleidsreactie ben ik blij met het rapport en ben ik bereid mijn aandeel te nemen in het oplossen van de problemen in deze sector. Ik heb daartoe inmiddels de commissie Regieorgaan Geesteswetenschappen ingesteld, onder voorzitterschap van prof. dr. F. van Oostrom. Deze commissie zal mij adviseren over de besteding van de middelen die ik beschikbaar stel ter uitvoering van het advies van de commissie Cohen. Het gaat daarbij in eerste instantie om middelen die oplopen van 2 miljoen in 2009 naar 10 miljoen in 2010 en 15 miljoen euro (structureel) vanaf 2011 (de oploop vanaf 2011 is indicatief op de aanvullende post van het Rijk gereserveerd). Dit is een forse extra investering in de geesteswetenschappen.


1) de Volkskrant, 14 juli 2009, `Ondergrens is allang bereikt'