Ministerie van Financiën

Beantwoording Kamervragen over belastingdruk kostwinnersgezinnen

Kamervragen | 29-09-2009 | Belastingen algemeen

Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018
2500 EA 'S-GRAVENHAGE

Ons kenmerk: AFP/2009/409

Uw brief (kenmerk): 2009Z13090 en 2009Z13607

Betreft: Kamervragen van het lid Van der Vlies (SGP) over het gegeven dat kostwinnersgezinnen de pakezels van de staat zijn en kamervragen van het lid Bashir (SP) over het artikel "Kostwinnersgezin is pakezel van de staat"

Geachte voorzitter,

Hierbij doe ik u toekomen, in overeenstemming met de minister voor Jeugd en Gezin, de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van der Vlies (SGP) over het gegeven dat kostwinnersgezinnen de pakezels van de staat zijn.

Hierbij doe ik u tevens toekomen de antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Bashir (SP) over het artikel "Kostwinnersgezin is pakezel van de staat".

Hoogachtend,

de staatssecretaris van Financiën,

mr. drs. J.C. de Jager

2009Z13607
Vragen van het lid Bashir (SP) aan de staatssecretaris van Financiën over het artikel «Kostwinnersgezin is pakezel van de staat» (ingezonden 7 juli 2009)
1
Kloppen de berekeningen uit het artikel «Kostwinnersgezin is pakezel van de staat», waaruit blijkt dat een alleenverdienersgezin op dit moment tot 84 procent meer belasting betaalt dan een tweeverdienershuishouden met eenzelfde gezinsinkomen?
1. Dat is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Er is in het rekenvoorbeeld bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het belastingvoordeel van aftrekposten voor de eigen woning of van giften dat hoger is voor de alleenverdiener. Verder zijn de inkomensafhankelijk bijdragen ZVW zijn voor een kostwinnersgezin door het plafond (2009: ¤ 32 369) lager dan tweeverdieners die allebei ZVW-bijdragen betalen. En voorts wijs ik erop dat de niet-werkende partner van een alleenverdiener zonder bijdragen sociale zekerheidsrechten opbouwt.
2
Is de stelling van de in het artikel genoemde professor waar dat het afschaffen van de overdraagbare heffingskorting vooral de armere kostwinnersgezinnen treft omdat de rijkere kostwinners de mogelijkheid hebben om inkomen uit spaargeld, beleggingen of een deelneming in een bedrijf als inkomen toe te rekenen aan hun partner om zo de heffingskorting daarmee toch te incasseren? Zo ja, hoe zou dit voorkomen kunnen worden nu de overdraagbare heffingskorting afgebouwd wordt in 15 jaar?
2. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 van de heer Van der Vlies.
3
Deelt u de mening dat kostwinners ook niet altijd vrijwillig voor het kostwinnersmodel kiezen (bijvoorbeeld door het verzorgen van een gehandicapt kind) en dat gezinnen over het algemeen dezelfde kosten hebben? 3. Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7 van de heer Van der Vlies. De vraag over de kosten van gezinnen is mij in dit verband niet helemaal duidelijk. Wel merk ik in dit kader op dat de kosten van kostwinnersgezinnen en tweeverdienersgezinnen uiteen kunnen lopen door de kosten van kinderopvang van tweeverdienersgezinnen.
4
Kunt u in een overzicht aangeven in hoeverre het verschil in belastingdruk tussen alleenverdieners en tweeverdienersgezinnen is toegenomen? 4. Onderstaande tabel laat zien dat de belastingdruk in alle gezinssituaties is toegenomen in de periode 2000 tot 2006. De toename bij eenverdieners met twee kinderen is het grootst en bedraagt 24,7%. Bij tweeverdieners met twee kinderen varieert de stijging van 4,2% tot 11,3%. Deze toename van belastingdruk wordt grotendeels verklaard door de inwerkingtreding van het nieuwe zorgstelsel in 2006 (zie ook het antwoord op vraag 10 Van der Vlies hierboven). Gezinssituatie Belastingdruk bij gemiddeld inkomen1verschil belasting-druk 2000 2006
Alleenstaand, geen kinderen 39,7% 44,4% 4,7%
Alleenstaand, 2 kinderen 27,1% 31,6% 4,5%
Tweeverdiener, geen kinderen, 2e inkomen 67% van gem. ink. 40,6% 42,8% 2,2% Tweeverdiener, geen kinderen, 2e inkomen 100% van gem. ink. 39,7% 44,4% 4,7% Tweeverdiener, 2 kinderen, 2e inkomen 67% van gem. ink. 37,7% 39,3% 1,6% Tweeverdiener, 2 kinderen, 2e inkomen 100% van gem. ink. 37,2% 41,4% 4,2% Eenverdiener, paar, geen kinderen 34,7% 41,9% 7,2% Eenverdiener, paar, 2 kinderen 29,6% 36,9% 7,3%

2009Z13090
Vragen van het lid Van der Vlies (SGP) aan de staatssecretaris van Financiën en de minister van Jeugd en Gezin over het gegeven dat kostwinnersgezinnen de pakezels van de staat zijn (ingezonden 2 juli 2009)
1
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Pakezels van de staat»?1
1. Ja.

2
Vindt u het met mij onwenselijk dat een alleenverdienershuishouden met een inkomen van 40.000 euro op dit moment tot 84% méér belasting betaalt dan tweeverdieners met eenzelfde gezinsinkomen? En vindt u het met mij ongewenst dat dat verschil door de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting zelfs kan oplopen tot 119% voor dergelijke gevallen? Zijn deze effecten beoogd én voorzien? 4
Deelt u de mening dat de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting een uitwerking is van het draagkrachtprincipe (het van belastingheffing vrijstellen van een bepaald minimum inkomen op gezinsniveau) dat ten grondslag ligt aan de inkomstenbelasting, zoals nog eens is bevestigd in uw cassatieberoep dat leidde tot het arrest van de Hoge Raad van 16 november 2007, LJN: AY9475 (r.o. 3.4)? Welke consequenties verbindt u hieraan?
5
Wat is uw reactie op de stelling dat het Nederlandse belastingstelsel een toets op de mensenrechten niet kan doorstaan omdat kostwinners netto bij de fiscus stukken slechter af zijn dan tweeverdieners met eenzelfde gezinsinkomen? Erkent u dat hier inderdaad sprake is van een onderscheid dat niet te rechtvaardigen valt?
6
Deelt u de opvatting van het Duitse federale constitutionele hof, dat belastingheffing over het deel van het gezinsinkomen dat nodig is voor het bestaansminimum (de primaire levensbehoeften) een aantasting is van de menselijke waardigheid en strijdig is met het gebod van gelijke behandeling en de keuzevrijheid binnen gezinnen? 2)
7
Erkent u dat het onwenselijk is dat er gezinnen zijn die er niet voor kúnnen kiezen dat beide partners werken - bijvoorbeeld in verband met de zorgtaak voor een gehandicapt kind - daarvoor ook nog eens fiscaal voor worden afgestraft? Bent u bereid voor dergelijke situaties een uitzondering te creëren? 9
Hoe ziet u de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting in relatie tot het draagkrachtbegrip in de Awir, waardoor een tweeverdienersgezin en een eenverdienergezin met eenzelfde gezinsinkomen een zelfde bedrag aan zorgtoeslag en kindgebonden budget ontvangen, terwijl er een groot verschil is tussen de netto gezinsinkomens? Realiseert de regering zich dat dit feitelijke draagkrachtverschil juist wordt gecreëerd door de belastingheffing? 10
Hoe kunt u verklaren dat volgens de cijfers van het OECD 3) de belastingdruk op eenverdienersgezinnen met kinderen in de periode 2000 tot 2006 sterk is gestegen? Wat verklaart de sterke stijging van 2005 naar 2006 van 29,7 naar 36%? 11
Wilt u op basis van de bovenstaande constateringen alsnog afzien van de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting en daartoe een voorstel indienen bij het Belastingplan 2010?
12
Wilt u de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting door de Raad van State laten toetsen aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), met name op de thema's van de menselijke waardigheid, het verbod op ongelijke behandeling, eigendomsrechten en het verbod op arbeidsdwang? 2, 4 tot en met 7 en 9 tot en met 12
Inzet op arbeidsparticipatie
In het Coalitieakkoord van dit kabinet staan de volgende passages: "De kracht en kwaliteit van de samenleving worden bepaald door onderlinge betrokkenheid. Betrokkenheid begint met meedoen. In een betaalde baan, in het vrijwilligerswerk, in de zorg voor anderen. Sociaal is het niet aanvaardbaar dat mensen buiten de samenleving staan, economisch is het niet verantwoord. Wij willen samen met de sociale partners mensen die op afstand staan van de arbeidsmarkt actief ondersteunen om die afstand te overbruggen. Voor ouderen wordt het gemakkelijker en aantrekkelijker om langer door te werken. In de bijdrage aan de collectieve sector zullen de sterke schouders de zwaarste lasten dragen" (blz. 8). "Het gezin is van grote waarde. In het gezin worden kinderen opgevoed, wordt geborgenheid geboden en worden essentiële waarden en normen voorgeleefd en overgedragen aan volgende generaties. Ouders moeten daar voldoende tijd, middelen en vaardigheden voor hebben. Er zal een gezinsvriendelijk beleid worden gevoerd dat erop gericht is dat te bevorderen." (blz. 29) Dit kabinet heeft zich dus ten doel gesteld de arbeidsparticipatie van burgers te verhogen, alsmede om een gezinsvriendelijk beleid te voeren waarbij ouders voldoende tijd, middelen en vaardigheden hebben. Daarvoor heeft het in de afgelopen jaren al vele maatregelen getroffen. Zo zijn ter bevordering van de arbeidsparticipatie de heffingskortingen inkomensafhankelijk of meer inkomensafhankelijk gemaakt. Ter ondersteuning van gezinnen met kinderen is de kinderkorting omgezet in het kindgebonden budget. Bij het afbouwen van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting is met beide doelstellingen rekening gehouden. Immers, de overdraagbaarheid wordt over de komende 20 jaar langzamerhand met kleine stapjes afgebouwd, waardoor de niet- of weinig verdienende partner wordt gestimuleerd om te gaan werken of meer te gaan werken. Bij de afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting is echter een uitzondering gemaakt voor gezinnen met kleine kinderen en voor belastingplichtige die geboren zijn voor 1 januari 1972. Voor ouders met kinderen in de schoolgaande leeftijd is de noodzaak om thuis te blijven met het oog op de zorg voor kinderen immers minder groot. De uitzondering voor de groep geboren voor 1 januari 1972 hangt samen met het feit dat vrouwen van deze generatie minder vanzelfsprekend actief zijn op de arbeidsmarkt dan bij de jongere generatie. Deze uitzonderingen gelden uiteraard, dit in antwoord op vraag 7, ook in het geval sprake is van een gehandicapt kind en overigens aan de voorwaarden wordt voldaan. Overigens wijs ik er op dat juist voor de situatie als door de vragensteller genoemd in het Coalitieakkoord is opgenomen dat "er (...) een nader vorm te geven financiële ondersteuning (komt) voor alleenverdienershuishoudens die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen of pleegkinderen" (Kamerstukken II 20062007, 30 891, nr. 4, blz. 23). De minister van Jeugd en Gezin is voornemens om de alleenverdieners met de zorg voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen een aparte financiële tegemoetkoming in de TOG-uitkering toe te kennen. Het recht hierop zal ontstaan vanaf 2010. De uitbetaling zal plaatsvinden na afloop van het jaar waarin het recht ontstaat. De SVB is gevraagd naar de uitvoerbaarheid van een dergelijke regeling te kijken. Het kabinet zet bovendien in op ondersteuning van de combinatie van werk en gezin. Zo wordt het ouderschapsverlof verlengd van 13 naar 26 weken, wordt met sociale partners en andere betrokkenen gewerkt aan gezinsvriendelijk werkgeverschap en bevordert het kabinet de betrokkenheid van vaders bij de zorg en opvoeding van kinderen. Dit sluit aan bij de tendens dat meer en meer mensen in deeltijd werken. Individuele heffing en draagkracht
Het Nederlandse belastingstelsel kent een individuele invulling van het draagkrachtbeginsel bij de heffing van inkomstenbelasting. Per belastingplichtige wordt via oplopende schijftarieven de belastingheffing afgestemd op het inkomensniveau. De keuze voor dit systeem is in de jaren tachtig van de vorige eeuw gemaakt. De algemene heffingskorting geeft een heffingskorting voor elke individuele Nederlander, zodat over een deel van zijn of haar inkomen geen belasting is verschuldigd. Dit is in overeenstemming met het draagkrachtbeginsel. Het opnemen van de uitbetaling van de algemene heffingkorting aan de minstverdienende partner vloeit voort uit de onder de Wet op de inkomstenbelasting 1964 geldende overdracht van de basisaftrek. Dit was en is een uitzondering op de individuele heffing die door de geleidelijke en gedeeltelijke afschaffing van de uitbetaling van de algemene heffingskorting, steeds verder wordt beperkt. Ik deel de mening van de heer Van der Vlies dan ook niet dat juist de uitbetaling van de algemene heffingskorting een uitvloeisel is van het draagkrachtbeginsel. Wij verschillen hier van mening over de vraag hoe de draagkracht moet worden bepaald. In dit licht bezien kan dan ook niet worden gezegd dat in Nederland belastingheffing plaatsvindt over het bestaansminimum zoals de heer van der Vlies stelt in vraag 6. Ik ben het niet eens met de stelling opgenomen in vraag 5 dat het Nederlandse belastingstelsel een toets op de mensenrechten niet kan doorstaan omdat kostwinners netto bij de fiscus stukken slechter af zijn dan tweeverdieners met eenzelfde gezinsinkomen. Ik zie dan ook, in reactie op vraag 11 en 12, geen reden de afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting te heroverwegen dan wel te laten toetsen aan het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In reactie op vraag 9 kan ik de heer Van der Vlies antwoorden dat de inkomstenbelasting en de Algemene wet inkomensafhankelijk regelingen qua draagkracht een ander uitgangspunt kennen. Bij de heffing van inkomstenbelasting gaat het om de draagkracht van het individu en om individuele belastingheffing. Bij de Awir gaat het om de totale draagkracht van de belanghebbende en zijn partner. De toeslagen zijn vergelijkbaar met een subsidie of uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid. Die achtergrond verklaart het door de heer Van der Vlies bedoelde verschil.
3
Kunt u het verschil in belastingdruk tussen eenverdienersgezinnen en tweeverdienersgezinnen (waarbij beide partners voor 50% werken) met een gelijk gezinsinkomen zowel procentueel als absoluut in een tabel en een grafiek weergeven voor:
a. de situatie van voor de afbouw en na de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting;
b. alle inkomens vanaf het wettelijk minimumloon tot en met 200.000 euro, met een interval van 10.000 euro;
c. een gezinssituatie met twee kinderen in de leeftijd van 6 tot en met 12 jaar? 3. In onderstaande tabel is het verschil in belastingdruk weergegeven, zowel absoluut als procentueel, tussen een eenverdienersgezin met twee kinderen en een tweeverdienersgezin met twee kinderen voor de situatie vóór en na de afbouw van de overdraagbaarheid van de algemene heffingskorting. De afbouw is volledig in 2023. Onderstaande tabel betreft louter theoretische casusposities, en zegt niets over de mate waarin deze situaties zich voordoen. De belastingdruk is immers afhankelijk van de individuele situaties.

voor afbouw overdraagbaarheid na afbouw overdraagbaarheid bruto verschil in verschil in verschil in verschil in gezinsinkomen belastingdruk % van bruto belastingdruk % van bruto gezinsinkomen gezinsinkomen
¤ 18 013 ¤ 40 0,2% ¤ 2 047 11,4%
¤ 20 000 ¤ 364 1,8% ¤ 2 371 11,9%
¤ 30 000 ¤ 2 595 8,7% ¤ 4 602 15,3%
¤ 40 000 ¤ 3 933 9,8% ¤ 5 940 14,9%
¤ 50 000 ¤ 3 875 7,8% ¤ 5 882 11,8%
¤ 60 000 ¤ 4 255 7,1% ¤ 6 262 10,4%
¤ 70 000 ¤ 4 999 7,1% ¤ 7 006 10,0%
¤ 80 000 ¤ 5 941 7,4% ¤ 7 948 9,9%
¤ 90 000 ¤ 6 835 7,6% ¤ 8 842 9,8%
¤ 100 000 ¤ 7 777 7,8% ¤ 9 784 9,8%
¤ 110 000 ¤ 8 720 7,9% ¤ 10 727 9,8%
¤ 120 000 ¤ 8 728 7,3% ¤ 10 735 8,9%
¤ 130 000 ¤ 8 728 6,7% ¤ 10 735 8,3%
¤ 140 000 ¤ 8 728 6,2% ¤ 10 735 7,7%
¤ 150 000 ¤ 8 728 5,8% ¤ 10 735 7,2%
¤ 160 000 ¤ 8 728 5,5% ¤ 10 735 6,7%
¤ 170 000 ¤ 8 728 5,1% ¤ 10 735 6,3%
¤ 180 000 ¤ 8 728 4,8% ¤ 10 735 6,0%
¤ 190 000 ¤ 8 728 4,6% ¤ 10 735 5,7%
¤ 200 000 ¤ 8 728 4,4% ¤ 10 735 5,4%