SGP


06 - 10 - 09 | Wet Dieren

Wet Dieren

---

Dieren zijn schepselen van God en moeten alleen al om die reden goed behandeld worden. Maar het gaat veel te ver om, in 'goed' evolutionistische lijn, mensen te zien als "dieren met een jasje aan." Als je dat doet, wordt het dier vermenselijkt en krijg je scheve verhoudingen Consequent doorgeredeneerd kom je dan uit bij het Darwinistische recht van de sterkste. Dat zei ir. Van der Vlies bij de behandeling van de Wet Dieren. In die nieuwe wet worden enkele bestaande wetten over dieren en dierenwelzijn samengevoegd. Een van de punten van kritiek van de SGP op die wet is dat deze te veel ruimte laat voor 'knutselen' aan de genen van (mensen en) dieren.

Plenair debat Wet Dieren
Van der Vlies
6 oktober 2009

De Coalitie van DierenwelzijnsOrganisaties eindigen hun laatste brief met een parafrasering van Gandhi: de beschaving van een natie kan worden afgemeten aan de manier waarop zij haar dierenwelzijnswetgeving behandelt. Hoe ver kan het komen! Het aanhalen van de bekende uitspraak van Gandhi laat iets zien van de verdergaande vermenselijking van het dier in onze maatschappij. Dat baart mijn fractie zorgen. Graag wil ik hier vandaag even op ingaan. De vormgeving en invulling van de Wet Dieren heeft namelijk alles te maken met ons dier- en mensbeeld.

De toenemende vermenselijking van het dier vindt zijn oorsprong in het evolutiedenken van Darwin. Paul Cliteur, één van de denkers binnen de dierenrechtenbeweging, citeert uit het dagboek van Darwin: âDe mens denkt in zijn arrogantie dat hij het werk is van een God, maar veel bescheidener en ook meer in overeenstemming met de waarheid zou het zijn te zeggen: hij is geschapen uit de dieren.â Cliteur redeneert door en geeft aan dat het dier een nog niet aangekleed mens is. De mens heeft zichzelf opgewaardeerd. Omdat de genetische verschillen tussen mens en dier klein zijn, moet het dier, volgens hem, ook opgewaardeerd worden. Maar, kun je dan ook niet met recht en reden andersom redeneren: als het ârecht van de sterksteâ geldt in het dierenrijk, waarom zou het dan ook niet mogen gelden voor de houding van mensen tegenover dieren? Wat zeuren we dan nog over de omgang van de veehouder en zijn dieren? Een uitdagende vraag: waar halen sommige van mijn collegaâs dan het principiële recht vandaan om veehouders op vergaande wijze voor te schrijven hoe ze met hun dieren om moeten gaan?
De toenemende vermenselijking van het dier heeft gevaarlijke trekjes. Denkers als Jeremy Bentham en Peter Singer vinden dat het vermogen tot het ondergaan van positieve en negatieve ervaringen bepaalt welke waarde mens en dier ten opzichte van elkaar hebben. Het is verdrietig om te constateren dat pasgeborenen met zwaar en onherstelbaar beschadigde hersenen of demente bejaarden gelijk of zelfs minder gewaardeerd worden dan, normaal ontwikkelde, volwassen zoogdieren, als koeien of apen. Beide groepen zouden in hun redenering gelijk behandeld moeten worden, bijvoorbeeld in het proefdierbeleid. De SGP-fractie verwerpt het morele kompas van de genoemde denkers. Dit is niet de vorm van beschaving waar mijn fractie naar toe wil. Het baart mijn fractie zorgen dat velen toch op dit kompas voortborduren.

Tegenover het nihilistische kompas vanuit het evolutiedenken zet mijn fractie graag het Bijbelse kompas. Dit kompas bevat drie kernelementen. In de eerste plaats geeft het aan dat zowel de mens als het dier is geschapen door God tot Zijn eer. Op grond hiervan erkent mijn fractie dat het dier een waarde heeft buitenom de gebruikswaarde voor de mens. In de tweede plaats heeft God de mens het recht gegeven om dieren tot zijn nut te gebruiken (Noachitisch verbond). In de derde plaats rust op mensen de plicht om goed voor hun dieren te zorgen. Een duidelijke tekst uit de Bijbel zegt: âDe rechtvaardige kent het leven van zijn beesten.â Dit morele kompas is geen orakel dat even aangeeft wat er mis is in de huidige veehouderij en welke kant het op moet. Het is niet alleen een richtsnoer voor de praktijk, maar ook voor de gezindheid van het hart. Dit morele kompas geeft wel aanleiding tot zorgen over de huidige ontwikkelingen van schaalvergroting en verdergaande vertechnologisering van de veehouderij. Het is onze fractie niet om het even.

Intrinsieke waarde
De minister doet voorkomen alsof de Wet Dieren niet meer is dan een technische integratie van diverse wetten die betrekking hebben op het houden van dieren. Dat is te kort door de bocht. Ik wijs op de parallel met de integratie van diverse wetten op het gebied van milieu, nu de Wet Milieubeheer. Dat had alles te maken met de toegenomen aandacht voor het milieu. De Wet Dieren is niet los te koppelen van de toegenomen aandacht voor onze omgang met dieren. Ik noem ook de expliciete erkenning van de intrinsieke waarde van het dier in één van de wetsartikelen. Op zich positief. De minister laat echter in het midden hoe zij de intrinsieke waarde definieert en invult. Op zich begrijpelijk, maar de invulling van en grondslag voor de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier is niet om het even. Nog een uitdagende vraag voor minister en collegaâs: is het welbeschouwd niet onmogelijk om enkel op grond van de menselijke maat, het menselijke waardeoordeel, de intrinsieke waarde van het dier te bepalen? Volgens mij is hier een maatstaf buiten de mens voor nodig.

De SGP-fractie is niet tevreden met de toelichting van de minister op artikel 1.3. De intrinsieke waarde is voor haar geen toetsingscriterium, maar het staat in een normatieve context. Hoe denkt de minister over de grondslag voor en invulling van de intrinsieke waarde van het dier? Waarom is het begrip niet verder ingevuld? Welke consequenties kan de expliciete vastlegging dan hebben voor de praktijk? Welke consequenties kan de striktere formulering in het amendement van collega Van Velzen (nr. 18), waarborgen i.p.v. erkennen, hebben voor de praktijk?

Afwegingskader
De minister heeft in de Nota naar aanleiding van het verslag een aftrap gedaan voor de vormgeving van een kader voor het afwegen van belangen met betrekking tot de omgang met dieren . Wat is het vervolgtraject? Hoe verhoudt deze aftrap zich tot het integraal kader dat is toegezegd bij de behandeling van de Nota Dierenwelzijn? Moet ik uit het schema opmaken dat de minister de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier wil beperken tot het opnemen van de belangen âdierenwelzijnâ en âdiergezondheidâ in de belangenafweging? Wat is dan haar visie op de toepassing van biotechnologie en andere kunstmatige ingrepen in relatie tot de erkenning van de intrinsieke waarde van het dier? Hoe definieert de minister het aspect âgedeelde maatschappelijke belangenâ? Dat mag geen vrijbrief worden voor rechtsongelijkheid.

Biotechnologie
De SGP-fractie is uiterst kritisch over de toepassing van biotechnologie, en met name genetische modificatie, bij dieren. Het zijn bij uitstek deze handelingen die ingrijpen op de aard van het geschapen beestje. Mijn fractie schrok daarom van de ruimte die artikel 2.23 en de toelichting oorspronkelijk leken te gaan bieden voor de toepassing van biotechnologie. Enkele opmerkingen:
1. Mijn fractie heeft begrip voor het voorstel om de dubbele ethische toetsing bij de toepassing van biotechnologie voor biomedisch onderzoek aan te pakken en het bijbehorende toetsingskader onder te brengen bij de dierexperimentencommissies. Mijn fractie vindt het echter voorbarig om ook de mogelijkheid om nadere regels te stellen uit de wetgeving te halen. De Memorie van Toelichting geeft aan dat het continueren van het Besluit biotechnologie bij dieren wetenschappelijke ontwikkelingen op dit vlak in Nederland op achterstand zal zetten of houden. Voor mijn fractie is deze opmerking een waarschuwingssignaal. Wie zegt dat biomedisch onderzoek en de bijbehorende biotechnologische toepassingen beperkt blijven tot die gebieden die we nu ethisch aanvaardbaar achten? Zou het niet verstandig zijn om de mogelijkheid om regels te stellen aan biotechnologische toepassingen voor biomedisch onderzoek open te laten, middels een kan-bepaling?

2. Mijn fractie is blij dat middels Nota van Wijziging de kan-bepaling uit artikel 2.23 is gehaald. Er moeten regels komen voor biotechnologie op niet biomedisch terrein. De minister geeft aan dat slechts zeer incidenteel een vergunning is aangevraagd voor niet-medische doeleinden. Daar wil ik twee kanttekeningen bij plaatsen. Ik vraag me af of dat niet het gevolg was van het toetsingskader in het Besluit biotechnologie bij dieren. Ook wil ik er op wijzen dat wetenschappelijke ontwikkelingen razendsnel gaan en we zomaar voor onaangename verrassingen kunnen staan. Mijn fractie vindt het opstellen van regels daarom noodzakelijk. Liefst zouden wij een nee, tenzij â bepaling in het artikel terugzien.
3. In de tweede Nota van Wijziging heeft de minister het woord âembryoâsâ uit artikel 2.23 geschrapt. Mijn fractie zet hier vraagtekens bij. In principe zijn dierlijke embryoâs toch bedoeld om volwassen dieren te worden? Graag een toelichting.
4. Het is duidelijk dat mijn fractie pleit voor een stringente regulering van biotechnologie bij dieren. Mijn fractie vraagt de minister daarom de Commissie Biotechnologie bij dieren niet op te heffen, maar te continueren.
Mijn fractie overweegt om met betrekking tot artikel 2.23 een amendement in te dienen.

Uitvoeringsregelgeving
Volgens de minister (Nota nav verslag) biedt het wetsvoorstel de gelegenheid om het stelsel van uitvoeringsregelgeving opnieuw vorm te geven. Vereenvoudiging en verlichting van administratieve en bedrijfseconomische lasten zullen met name hier, en niet middels het wetsvoorstel zelf, gerealiseerd moeten worden. Welke concrete doelingstellingen met betrekking tot vereenvoudiging en lastenreductie hanteert de minister?
Mijn fractie vraagt de minister bij het vormgeven van het stelsel van uitvoeringsregelgeving nadrukkelijk aandacht te geven aan de positie van de veehouder. Het gevaar van delegeren is dat besluitvorming afhankelijk wordt gemaakt van politieke dagkoersen. Dat creëert onzekerheid voor ondernemers en moet voorkomen worden. Ook moeten ondernemers voldoende tijd krijgen om hun bedrijfsvoering aan gewijzigde regelgeving aan te passen. Graag een toezegging. De minister heeft gekozen voor een voorhangbepaling voor de AMvBâs die over dierenwelzijn gaan. Er ligt een amendement van collega Van Velzen voor een nahangprocedure. Graag hoor ik van de minister welke bezwaren zij heeft tegen handhaving van de nahangprocedure.

Preventieve toetsing
De minister heeft in het wetsvoorstel bepalingen met betrekking tot de preventieve toetsing van huisvestingssystemen achterwege gelaten. Collega Van der Ham heeft een amendement ingediend om de preventieve toetsing wel op te nemen. In de huidige Gezondheids- en Welzijnswet wordt de preventieve toetsing genoemd in de artikelen 46 tot 54. Deze artikelen zijn nog niet in werking getreden. Ik wil ook wijzen op artikel 45 van deze wet. Daarmee kunnen per AMvB regels gesteld worden aan de huisvesting van dieren. Dit is ook overgenomen in het voorliggende wetsvoorstel. Lid 6 van dit artikel geeft aan dat voor die categorieën dieren waarvoor algemene huisvestingsregels zijn opgesteld de preventieve toetsing nÃet geldt. Deze belangrijke uitzonderingsbepaling zie ik niet terug in het amendement van collega Van der Ham. Dat vindt mijn fractie onwenselijk. Het zou dubbelop zijn. Regels moeten zo opgesteld worden dat ze niet voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Nog een vraag voor de minister. Stel dat preventieve toetsing ingevoerd zou worden voor huisvestingssystemen die niet gedekt worden door een AMvB, welke sectoren zouden hier dan nadelige gevolgen van ondervinden en op welke wijze zou innovatie in deze sectoren hierdoor belemmerd worden?

Doden van dieren
De SGP-fractie is positief over de invulling van artikel 2.10. Mijn fractie vindt dat de minister zorgvuldig is omgegaan met de invulling van het nee, tenzij â beginsel voor het doden van dieren. Per AMvB zullen diercategorieën worden aangewezen waarvoor een verbod zal gelden. Het wordt sowieso toegestaan om dieren te doden in het kader van bedrijfsmatige productie van dierlijke producten. En er komt een AMvB voor de gevallen waarin doden van dieren voor niet-productiedoeleinden wel is toegestaan.
Mijn fractie vraagt hierbij aandacht voor de positie van de hobbymatige fokkerij. Anders dan bij de professionele hondenfokkerij gaat het hier om het instandhouden van zeldzame landbouwhuisdierrassen en zeldzame vogelsoorten, om het instandhouden van erfgoed en biodiversiteit.

Evaluatie handhaving
Zoals eerder gezegd ziet de minister de Wet Dieren als een technische integratie van diverse wetten. Zij heeft een belangrijke wet, als de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren daarom niet geëvalueerd. Een algehele evaluatie vindt mijn fractie ook niet nodig. Op bepaalde onderdelen zou evaluatie echter wel wenselijk zijn. Ik doel hierbij met name op artikel 36 en 37 van de genoemde wet. Deze artikelen richting zich op het aanpakken van dierenmishandeling. De minister geeft in de Nota naar aanleiding van het verslag aan dat deze artikelen hun waarde in de praktijk hebben bewezen. Daar zet mijn fractie vraagtekens bij. De minister noemt het positief dat de strafmaat voor dierenmishandeling verhoogd zal worden. In hoeveel gevallen is onder het huidige regime echter de maximale straf opgelegd? Ik krijg het signaal dat dat maar beperkt is. Tijdens het rondetafelgesprek over de Wet Dieren gaf professor Freriks van de Universiteit Utrecht aan dat in de juridische literatuur herhaaldelijk de handhaafbaarheid van artikel 36 aan de orde is gesteld. De onduidelijkheid van begrippen en problemen die men in de handhavingspraktijk ondervindt bij het werken met deze begrippen lijken een veel groter knelpunt dan de strafmaat. Een duidelijk signaal. Is de minister bereid om voor de invoering van het wetsvoorstel met name het huidige artikel 36 te evalueren? Als blijkt dat het nodig is, kan het corresponderende artikel in het huidige wetsvoorstel (art. 2.1) nog gewijzigd worden.
In deze evaluatie zou ook de effectiviteit van een voorwaardelijk houdverbod versus een zelfstandig houdverbod meegenomen kunnen worden.

Wedstrijden met dieren
De SGP-fractie vindt artikel 2.15 over wedstrijden met dieren te vrijblijvend en in strijd met het nee-tenzij beginsel. Het belangrijkste doel van wedstrijden met dieren is het vermaak van de toeschouwers. Eerder nog dan voor het houden en doden van dieren ten behoeve van de voedselvoorziening zou hiervoor het nee-tenzij beginsel moeten gelden. Zelfregulering kan dan geen argument zijn om hier van af te zien. Mijn fractie vindt dat in het wetsvoorstel en in een daaruit voortvloeiende AMvB op zân minst vastgelegd zou moeten worden aan welke regels wedstrijden met dieren en eventuele zelfregulering moeten voldoen. Is de minister bereid de vrijblijvendheid van artikel 2.15 weg te nemen? Mijn fractie steunt het amendement van collega Van Velzen op dit punt.

Slot
Tot slot wil de SGP-fractie benadrukken dat dierenwelzijnsbeleid méér is dan alleen dierenwelzijnsregelgeving. Er zijn verschillende initiatieven en ontwikkelingen die verdergaan dan op grond van regelgeving nodig. Ik denk aan tussensegmenten als de Volwaard Kip, waarbij veehouderij, Dierenbescherming en supermarkten een constructieve betrokkenheid aan de dag leggen. Deze inzet waardeert mijn fractie zondermeer als positief en moet gestimuleerd worden. Daar kan geen Wet Dieren tegenop.