Centraal Planbureau

Datum: 8 oktober 2009

Bereiken lastenneutraliteit BPM-ombouw is afhankelijk van een goede inschatting van de 'autonome vergroening'

Of de ombouw van de BPM, van een heffing op basis van cataloguswaarde naar een heffing op basis van CO2-uitstoot, achteraf beschouwd echt lastenneutraal zal blijken te zijn, hangt af van hoe dicht de feitelijke CO2-uitstoot van nieuwe auto's in de buurt zal liggen van de aannames vooraf over de 'autonome vergroening'. Autonome vergroening is de mate waarin de CO2-uitstoot van nieuwe personenauto's toch al zal afnemen, ook zonder stimulerende belastingmaatregelen. Bij het vooraf bepalen van de tarieven moeten hierover aannames worden gemaakt. Als achteraf zou blijken dat de feitelijke vergroening kleiner is dan verondersteld, zal de BPM-opbrengst hoger zijn dan vooraf beoogd. Als de feitelijke vergroening echter meevalt, valt de BPM-opbrengst tegen. Door de BPM-tarieven in de loop der tijd aan te passen kan voortdurend worden gestreefd naar lastenneutraliteit.

Dit concludeert het Centraal Planbureau in de vandaag verschenen notitie De ombouw van de BPM, lastenneutraliteit en 'autonome vergroening'. In het onderzoek naar de lastenneutraliteit heeft het CPB een studie naar de BPM-ombouw betrokken die door DHV Investment Services is uitgevoerd in opdracht van de ANWB, BOVAG, RAI Vereniging en VNA.

BPM afhankelijk van autonome vergroening
De grondslag van de aanschafbelasting op personenauto's, de Belasting op Personenauto's en Motorrijwielen (BPM), wordt gewijzigd van de cataloguswaarde naar de CO2-uitstoot van het nieuwe voertuig. Het wordt een progressief stelsel met een vrijstelling voor de zeer zuinige auto's. Bij de bepaling van de nieuwe tarieven heeft het ministerie van Financiën zich een randvoorwaarde van lastenneutraliteit opgelegd: de totale BPM-opbrengst moet ongeveer gelijk blijven. Bij de gekozen vorm van lastenneutraliteit blijven de verwachte gedragseffecten (i.c. dat consumenten vanwege de belastingvoordelen gaan kiezen voor milieuvriendelijkere automodellen) buiten beschouwing. De feitelijke BPM-opbrengst, waarin de gedragseffecten wel zichtbaar zijn, zal daarom naar verwachting dalen. Wel wordt in de tariefstelling vooraf rekening gehouden met een schatting van de autonome afname van de CO2-uitstoot van nieuw verkochte auto's, de zogenaamde 'autonome vergroening'.

Het CPB gaat niet in op de plausibiliteit van de aannames over autonome vergroening. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zal dat doen in een aparte rapportage over de milieu-effecten van de BPM-ombouw. Ook gaat de CPB-notitie niet in op het effect op individuele typen auto's.

Aanpassing van de tarieven noodzakelijk voor lastenneutraliteit Door de tarieven in de toekomst aan te passen aan de feitelijke ontwikkeling van de 'autonome vergroening' kan het ministerie lastenneutraliteit benaderen. Wanneer het ministerie van Financiën een dergelijke aanpassing echter achterwege laat, dan kunnen de effecten op de opbrengsten van de BPM aanzienlijk zijn. Meer autonome vergroening dan verwacht betekent lagere BPM-opbrengsten. Minder autonome vergroening dan aangenomen betekent hogere belastingopbrengsten, zoals DHV overtuigend heeft laten zien.

Een relatief beperkte afwijking van de feitelijke autonome vergroening ten opzichte van de aannames zal door de progressiviteit in de tarieven tot aanzienlijke effecten op de BPM-opbrengsten leiden.

Verschil van inzicht lastenneutraliteit verklaard Het onderzoek van DHV Investment Services laat omvangrijke extra BPM-opbrengsten zien van 650 mln euro, zonder rekening te houden met gedragseffecten, terwijl er volgens het ministerie van Financiën geen extra opbrengsten zouden zijn. Dit verschil wordt grotendeels, namelijk voor zo'n 540 mln euro, verklaard doordat DHV gerekend heeft met andere aannames omtrent de 'autonome vergroening' dan die welke het ministerie gebruikt heeft bij het bepalen van de tarieven van de BPM op CO2-grondslag, maar niet heeft gerekend met andere BPM-tarieven. Een verschil in de precieze keuze van de uitgangssituatie verklaart de rest. Er is dus noch bij het ministerie van Financiën, noch in het DHV-onderzoek sprake van fouten in de berekeningen aangaande de lastenneutraliteit van de BPM-ombouw. Wel lijkt het verstandig de berekening nog eens over te doen op basis van alleen cijfers voor 2008.

Gedragseffecten bepalen ook de BPM-opbrengsten
Met de BPM-ombouw wil het kabinet de kopers van nieuwe personenauto's prikkelen zuinigere auto's aan te schaffen dan ze anders gedaan zouden hebben. Door dit nagestreefde gedragseffect zou een schoner wagenpark moeten ontstaan, bijdragend aan een vermindering van de uitstoot van CO2. Deze verschuiving leidt tot een lagere belastingopbrengst.

DHV heeft een maatschappelijke kosten-batenanalyse uitgevoerd waarbij hun aannames er echter toe leiden dat de BPM-ombouw neerkomt op een belastingverhoging en daarmee tot een prijsverhoging voor personenauto's. Dat leidt tot een grotere ingreep op de markten voor nieuwe personenauto's dan die van de huidige BPM. Dat verklaart gedeeltelijk waarom DHV welvaartsverliezen meldt. De rapportage maakt echter niet duidelijk hoe behoorlijke welvaartsverliezen kunnen samengaan met de eveneens gerapporteerde geringe milieu-effecten.

Bepaling autonome vergroening kwestie van keuze Hoe de 'autonome vergroening' achteraf bepaald wordt, hangt af van de precieze definitie ervan. Daarbij moeten keuzes gemaakt worden. Een bepaling op basis van de nieuwverkopen in het referentiejaar sluit aan bij hoe het ministerie de randvoorwaarde van lastenneutraliteit nu toegepast heeft. Maar er kunnen redenen zijn om andere bepalingen, die ook zowel makkelijk uitvoerbaar als goed controleerbaar zijn, af te spreken. Gezien de gevoeligheid van de BPM-opbrengsten voor de autonome vergroening is de jaarlijkse bepaling ervan van groot belang.

De notitie De ombouw van de BPM, lastenneutraliteit en 'autonome vergroening' is (gratis) beschikbaar als PDF-bestand.

Inlichtingen verkrijgbaar bij: Maarten van 't Riet (tel: 070-3383317) en Jacqueline Timmerhuis (tel: 070-3383477)